woeste en worstelende kunstenaar. Abel Gholaerts, dus. Kom maar op, Boon, dacht ik, laat zien wie je bent.
Wanneer je als schrijver een roman leest, ben je als een automonteur die in andermans voertuig rijdt. Rustig rondtoeren is er niet bij, je bent gespitst op elke vreemde piep, elk klagend gekraak, op de speling in de koppeling of de toon van de banden in een bocht, maar ook op de mogelijkheid van een tevreden of zelfs volmaakte motor die zalvend neuriet tot het rijden zingen wordt en de rit een uitzonderlijk genot. Als schrijver wil ik weten hoe een collega het doet, hoe hem of haar iets lukt. Dat heeft met honger en ambitie te maken, maar ook met een licht manische interesse in literair ambacht, in de schroeven en bouten van een zin. Elke literaire tekst kan me iets leren of me ergens voor waarschuwen.
Dit zijn de eerste zinnen van Abel Gholaerts:
Het leven is geen boek. Nergens begint het. Het is hier en daar en ginder, en alles gebeurt tegelijk. Een boek is anders. Dit boek begint in het huis der Van Geemen waar het altijd stil is, waar het riekt naar papier en inkt.
Louis Paul Boon is geen auteur die zich verschuilt, die slechts zijn techniek het woord laat doen of eerbiedig en onzichtbaar de ruimte aan z'n personages laat. Hij is al meteen aanwezig in de eerste zin en neemt daarmee een spannend risico. Wat als ik deze stem, wat als ik deze vuur- en galspuwer niet zou mogen? Dan zou ik het boek na enkele hoofdstukken weer sluiten. Maar ik bleef lezen, ik wilde weten of deze stem mij kon verrassen en niet, zoals wel eens gebeurt, zou verzanden in de gebruikelijke litanieën over de slechte wereld en de beestachtige mens.
Abel Gholaerts is een ongebreidelde roman over het Lijden en de Liefde, Wanhoop en Mededogen, over Kunst en Kastijding, Drift en Lethargie. Kort iets over de inhoud. In het treurige dorp Paddenhoek arriveert een nieuwe pastoor. Die verwekt een zoon, Abel, bij een jonge vrouw die uiteindelijk met een manke