A.L. Snijders
Wapenbroeders
In mijn jeugd heb ik een roman geschreven volgens de regels, fatsoenlijke literatuur, een evenwichtig geheel, een driehoeksverhouding, een hoogtepunt, een pakkend slot. Het verhaal speelt in Luik, de hoofdpersoon is een jonge celliste, Laura Rosenthal, die in navolging van wat de halve bevolking van Antwerpen in 1585 deed, naar Amsterdam wil. Omdat ik vreemde, oneigenlijke ideeën over het schrijven van een roman koesterde, ging ik zelfs naar Luik, zocht een straat uit waar ze woonde, liep door de buurt, noteerde echte winkels en cafés, en schaamde me later dat ik zo weinig vertrouwde op de verbeelding. Ik heb er niets op tegen dat iemand in Haarlem een literaire wandeling uitstippelt langs de woonhuizen van Harry Mulisch, Lodewijk Wiener of Frans Thomése, maar het gaat mij te ver om de tuin van een verzonnen personage te bezoeken en daar zijn lievelingsbier te drinken.
Wapenbroeders was mijn favoriete boek, aanvankelijk las ik het omdat Hellinga, bij wie ik studeerde, het de beste Reinaert-bewerking vond, maar later ging het om Louis Paul Boon zelf, toen ik zijn toon ontdekte. Deze woorden bijvoorbeeld:
De Reinaert, die in het begin nog een gelovig, welmenend man is, sticht de republiek der vrijen. De eerste die toetreedt, is zijn neef, de wolf. En de wolf zegt: ja de republiek der vrijen, daar is alles van ons, en hij grijpt Reinaert vast en wil hem verslinden. Reinaert ontdekt dan voortdurend dat hij bedrogen en bestolen, beledigd en geschopt wordt en er groeit verzet in hem. Hij denkt dan: het zou veel beter zijn als ik alleen voor mezelf zorgde. En dan begint hij iedereen te beliegen en te bedriegen. Op het einde wordt de vos veroordeeld nadat in de aanklacht werd vastgesteld dat hij ‘gescheten had op auter en heerd’. Er worden daar zoveel gevestigde waarden belachelijk gemaakt, de kerk, de staat, de communistische en socialistische partij, dat ik nu misschien zelf beschaamd zou worden als ik het boek zou herlezen! In elk geval, ieder krijgt