Jan Campert-prijs 2012
Wouter Godijn
Hoe H.H. de wereld redde
Juryrapport
De titel van Wouter Godijns zesde bundel, Hoe H.H. de wereld redde, is misleidend. Want hoe H.H. de wereld redde, en of hij de wereld wel redde, dat weten we na lezing nog steeds niet. Dit is geen poëzie met antwoorden, en de enige richting in deze bundel is een spoor van punaises, dat ons van de ingang naar de uitgang leidt. De montere tragiek van het prachtige afscheidsgedicht is kenmerkend voor de manier waarop deze dichter schrijft over existentiële zaken, en over ziekte en dood in het bijzonder: ‘Dag lezer, dàààg’, zwaait hij ons uit. De gedichten in Hoe H.H. de wereld redde zijn vaak persoonlijk, maar nooit particulier. Geestig, maar zelden flauw. Ze ontstaan in onderhandeling met de lezer (‘Nu is het wel zo'n beetje af, hè?, schrijft Godijn), en met de muze, en met de vele vormen waarin het opstandige en haperende ‘ik’ zich manifesteert. Maar ze ontstaan vooral in onderhandeling met de taal, zoekend naar woorden van de meest uiteenlopende soorten: wachtkamertaal, pubertaal, sprookjes, scheldwoorden. Dat betekent niet dat echte dichterstaal geen plaats krijgt. Klankrijke en esthetische regels zijn er ook, waarin ‘een besluiteloos regentje’ eigenwijzig over de stoep kan trippelen. Deze poëzie lijkt niet op een poging om de wereld in woorden te vangen - eerder het omgekeerde. Ze laat zien hoe de werkelijkheid in haar absurditeit voortdurend uit de ons bekende kaders puilt en alleen met afwijkende klanken en typografie benaderd kan worden. Door een dichter dus. Dus, waarde laureaat, zoals je zelf schreef: ‘Jij bent een dichter’, ‘Ja, ja, jij bent het!’.