moeten zoeken en niet in de laatste plaats delen we een voorkeur voor streektaal.
De hemel van Heivisj is het tweede deel van een familiesaga. Toen ik het eerste deel Negen open armen bij mijn toenmalige uitgeverij aanbood, was de reactie niet onverdeeld positief. Er was veel huiver voor het gebruik van Limburgse woorden of uitdrukkingen. Volgens de uitgever zat ‘niemand daarop te wachten en kinderen en jongeren al helemaal niet. Veel te moeilijk’.
Kwatsj natuurlijk! Sjiethoezerie! Als de schrijver zijn werk goed doet, als hij als een echte moelejan zijn verhaal vertelt, goed vertelt, dan maakt het niet uit of je benne of boete de moere van de streektaal komt. Non de Pie!
Ik heb me dan ook van meet af aan verzet tegen die overtuiging en belandde als gevolg daarvan bij mijn huidige uitgever, die me van meet af aan steunde. Mijn gedachte is steeds geweest: als een Limburgse jongen als ik zich de Nederlandse taal kan eigen maken (wat in zekere zin mijn tweede taal is, ik sprak alleen Nederlands op school) waarom zou een Nederlandse lezer dan niet die paar woorden Limburgs kunnen opzoeken?
En wie is die Nederlandse lezer eigenlijk? Een Zeeuw? Een Drent? Een Achterhoeker of Grunninger? Zou diegene niet juist het belang van streektaal begrijpen?
Een taalkundige legde me ooit uit wat het verschil was tussen een taal en een dialect. Dialect, zei hij was streektaal. En taal, dat was een streektaal met een leger. Dialect zou je in dat opzicht dus kunnen zien als het pacifistische broertje van taal. Legerloos.
Alles van waarde is legerloos.
Ik ben zeer vereerd dat jouw naam voortaan met mijn boek verbonden is.
Liefs,
Benny Lindelauf.