| |
Wim Brands
‘Een echte zkv is een zeldzame gast’.
A.L. Snijders per mail
Ik ken A.L. Snijders goed. En al lang. Maar als ik dit zeg denk ik direct dat ik hem helemaal niet ken.
Ik ontmoette hem voor het eerst tijdens een feest van een van zijn dochters die boven ons woonde. We hadden na tien minuten ruzie. Over de poëzie van een voormalige copywriter ging het. Ik vond dat zijn poëzie te veel tegen reclame aanschurkte, volgens Snijders was dat volslagen onzin. De rest van de avond ontliepen we elkaar. Maar als we dan per ongeluk weer samen aan een tafel terechtkwamen begon de ruzie opnieuw. Het onderwerp deed er intussen niet meer toe. Was ik ergens voor, hij tegen en omgekeerd.
Later las ik dat vriendschappen van Snijders vaak beginnen met ruzie. Zo vernielde hij op de Haagse kunstacademie tijdens hun eerste ontmoeting de bril van zijn latere vriend Rinus van den Bosch. Geen idee hoe ik die ruzies moet rijmen met zijn lankmoedige aard.
Toen wij eenmaal bevriend waren geraakt zei Snijders, die zich graag beroept op zijn burgerlijke natuur: ‘Ik dacht eerst dat je normaal was maar dat is gelukkig helemaal niet het geval’.
Ik weet nog steeds niet of ik dit een compliment moet vinden. Snijders is een vat vol tegenstrijdigheden. Hij schrijft het zelf toe aan zijn wezelachtige natuur. Maar verkondigt dit dan weer onwezelachtig luid. En met de nodige ijdelheid.
Hij doet me wel eens denken aan het verhaal van Leonard Cohen over zijn boeddhistische leidsman. Cohen zegt dat hij
| |
| |
het idee heeft dat niemand hem zo goed begrijpt, om dan na een korte pauze en een glimlach te zeggen, ‘maar misschien is dat ook wel helemaal niet zo’.
Jaren geleden heb ik A.L. Snijders uitgenodigd om voor de radio verhalen voor te komen lezen. Ik deed dat nadat ik een eerst half uur lang columns van hem had voorgelezen aan mijn vrouw. Zo wilde ik haar duidelijk maken dat deze schrijver van de korte baan op de radio niet langer zou standhouden dan een paar minuten.
Na tien minuten kreeg ik in de gaten dat ik ongelijk had. Snijders schrijft voor de oren. Hem lezen is hem horen praten, sterker nog: zijn schrijven is een vorm van in zichzelf praten. En hij heeft onmiskenbaar een ‘eigen muziekje’.
In het literaire blaasorkest speelt hij eigen composities zonder dat de anderen het doorhebben. Kwasi achteloos, soms lijkt het wel alsof hij helemaal niet meespeelt. Om hem te ontmaskeren heeft de dirigent de rest van het orkest wel eens plotseling afgetikt zonder dat Snijders het doorhad.
De dirigent hoopte op een stilte à la John Cage, maar nee, toen, nauw hoorbaar, klonk de muziek die hij ooit een oude Chinees had horen maken op een eensnarig instrument.
Tijdens een tocht door China ontmoette ik een monnik. Hij zat aan de waterkant met een andere oudere man. In gebrekkig Frans vertelde hij me dat zij al tientallen jaren goede vrienden waren maar dat ze elkaar ook al vele tientallen jaren niet hadden ontmoet. Vandaag zagen ze elkaar.
Snijders zou van zo'n mededeling een verhaal maken zoals geen ander het kan. Zoals een taoïstische meester een rund slacht: met een paar eenvoudige halen van het mes. Wat overblijft is een Zeer Kort Verhaal over hoe je bevriend kunt zijn zonder elkaar te zien.
Ik denk nu ook aan een column die hij wijdde aan zijn vriend Oey Tjeng Sit, apotheker en kunstenaar, die op een dag in de krant las dat een Limburgse bakker een gigantisch brood had gebakken. Hij wilde dat brood met eigen ogen zien.
Snijders zag Oey op de snelweg en vroeg zich af waarom zijn vriend zuidwaarts reed. Wat hij hem daags erna ook vroeg.
| |
| |
Oey op weg naar het brood is voor mij een Oersnijders. Als een klein visje ligt het verhaal in de pan.
Of zie het zo: Snijders is een timmerman die nog weet hoe je zwaluwstaartjes maakt. Ik vertelde hem hoe de Russen huizen bouwen zonder ook maar een spijker te gebruiken.
‘Geniaal’, riep hij.
‘Ja’, zei ik, ‘maar je zou ook kunnen zeggen: wat een treurig volk dat niet in staat is om de spijker uit te vinden.’
‘Ook waar’, riep hij.
Waait hij met alle winden mee, of hij is een taoïst?
Niet lang geleden zag ik een fragment uit de film die kunstenaar Joost Conijn over hem aan het maken is. In zijn Lochemse boerderij legde Snijders, gekleed in blauwe overall, uit dat hij zonder een goede bahco helemaal niks was. Hij toonde het gereedschap.
Joost, die nog eens in een eigen voertuig naar de maan gaat vliegen was verbaasd. Een echte ambachtsman gebruikt nooit een bahco. Snijders, die zijn leven lang trouw was geweest aan de bahco, verzette zich niet.
‘O’, zei hij.
Die ‘O’ zit in veel van zijn verhalen.
Maar hoe ontstond die ‘O’, hoeveel variaties zijn er? Toen mij werd gevraagd om een stuk te maken over A.L. Snijders riep ik direct ‘ja’. Daarna zat ik met mijn handen in het haar. Ik had nee moeten zeggen. Ik leek de bekroonde Snijders wel.
Een huistuinenkeuken-essay over zijn korte verhalen is - in mijn geval - gedoemd te mislukken. Dat wordt roeren in een braadpan vol kleine visjes. Ze gaan stuk.
Zodat ik het leukste boek dat de Nederlandse literatuur rijk is uit de kast pakte. Ik doe dat vaker als ik het even niet meer weet. Zalig zijn de schelen heet het. Het is geschreven door Betty van Garrel en Herman Pieter de Boer die om de beurt aan het woord komen. Ze reageren op wat ze elkaar schrijven. En dat gaat alle kanten op. Zo'n gesprek dat overal heen gaat en tegelijkertijd misschien wel een rechte lijn naar de horizon is, zou recht doen aan wie A.L. Snijders is, aan hoe hij schrijft, waarover hij schrijft. Ik zou hem zelf intussen niet vertellen wat ik aan het doen was. Wat dat betreft nam ik zijn schutkleur aan.
| |
| |
Hij bouwt tenslotte ook al jaren aan een uitkijktoren zonder dat zijn vrouw het weet.
Ik mailde hem. Ook wat dat betreft klopte mijn voornemen: de mail is zijn medium.
En dat ging zo:
| |
14 november 2010
W: De komende weken gaan we een gesprek voeren per mail, als je het goed vindt. Ik kan je niet zeggen waarom, je mag er ook niet met iemand over praten. Later wordt alles duidelijk, zoals later altijd alles duidelijk wordt.
Je stuurde me onlangs een tekst waarin Joost Conijn, die een vliegtuig bouwde, zegt dat vliegen voor tien procent uit doodsangst bestaat en voor negentig uit verveling. Waarom vind je dat zo'n mooie zin?
A.L: Een raadselachtige opdracht. Je vraag kan ik beantwoorden. Ik herinner me goed hoe verrast ik was toen Joost het voor het eerst zei. Een piloot is een jonge god, slank, energiek, uniform, mooie pet, stewardessen voor het uitzoeken. Maar hij verveelt zich onderweg, het vliegtuig doet het werk, hij zit als een bediende voor het paneel. Alleen als hij in New York aankomt, gebeurt er weer wat, hij zet zijn pet op, doet de deur open en kijkt als een kleine heerser naar de Nieuwe Wereld. Maar op zijn hotelkamer realiseert hij zich dat de buschauffeur op de lijn Lochem - Brummen een opwindender leven heeft.
| |
15 november 2010
W: De komende weken reageer ik op wat jij schrijft, jij op mij. Over raadsels gesproken. Mulisch schreef bij zijn aantreden als redacteur van het literaire tijdschrift Podium een reeks manifesten. Zo schreef hij dat kunst het raadsel moet vergroten. Is dat zo?
A.L: Dat heb ik altijd een erg goede uitspraak van hem gevonden. Ik ben het met hem eens. Jos Houweling, die directeur van het Sandberg Instituut was, zegt ergens tegen een
| |
| |
Chinees: ik ben er voor honderd procent zeker van dat het illegaal is wat we doen, maar ik heb er subsidie voor. Dit ligt in hetzelfde gebied.
| |
16 november 2010
W: Toen ik Reis naar het einde van de nacht van Céline had gelezen dacht ik: zo wil ik schrijven. Terugpraten zoals deze man tegen mij lijkt te praten.
Wanneer dacht jij voor het eerst: zo wil ik schrijven? Kun je dat moment herroepen?
A.L: Ik duik in mijn geheugen. ‘Zo wil ik schrijven’ heb ik bedacht toen ik de email ontdekte. Dat was laat, ik ben altijd met alles laat geweest. Ik schreef gewoon, mijn columns in Het Parool en de regionale kranten zijn gewoon geschreven. Toen ik een computer kreeg en ontdekte dat je een bericht binnen een seconde naar Patagonië kon sturen, heb ik de inhoud van het bericht aangepast. Als de reis heel kort is, moet de inhoud ook heel kort zijn.
Congruentie. De volgende stap was ook logisch, een kort bericht moet een andere vorm hebben dan een lang bericht (vgl. het telegram). Mijn stijl veranderde, ik merkte dat je hersens veel sneller en inventiever zijn dan de geschreven taal. Je hebt aan een half woord genoeg.
| |
17 november 2010
W: Hoe de mail je vorm bepaalde, uiteindelijk, snap ik. Maar er waren natuurlijk schrijvers die je op weg hebben geholpen. Alles van waarde is toch het resultaat van imitatie?
A.L: Wie me erg heeft geholpen is James Salter. Zijn verhalen zijn een voorbeeld: hij is een weglater zonder dat het irriteert. Je weet dat ik behoudend ben, traag van geest zou je kunnen zeggen. Ik houd niet erg van verregaande experimenten, ik moet het nog kunnen begrijpen. Salter maakt geen puzzels van zijn verhalen, ikzelf probeer ook onbegrijpelijkheid te vermijden.
Zkv betekent dus: inkorten zonder te epateren.
| |
| |
| |
18 november 2010
W: Over Patagonië gesproken, je kunt er komen door in je achtertuin te blijven. Ik heb daar een gedicht over geschreven:
Een pelgrimage van 6788 kilometers, hij had het uitgerekend,
en begon op een dag in de winter aan zijn tocht
in de tuin van zijn paleis en telde de stappen
van zijn denkende voeten, elke namiddag
in de tuin van zijn paleis,
A.L: Ja, ik ben ook een man van de achtertuin. Het gebeurt weleens dat ik alleen thuis ben, ik ben ergens op het terrein, ik hoor een auto bij het huis stoppen. Ik zie mensen in de verte, ik ga niet naar ze toe, ik blijf roerloos tussen de bomen staan. Ik voel me schuldig en bevrijd. Om die twee dingen gaat het: ik ben een sociaal mens met een glimlach een eenzaam dier dat niet gestoord wil worden. Nooit ben ik zonder dat schurende gevoel.
| |
19 november 2010
W: Welke schrijvers las je eigenlijk in je jeugd?
A.L: Op het Olympiaplein in Amsterdam was een boekhandel met een bibliotheek. Daar leende ik vertaalde cowboy-boeken, tientallen, van een schrijver. Ik was misschien veertien, ik had een vaag idee dat het rotzooi was, maar ik was verslaafd, ik ben het type van een junk. Na deze periode belandde ik enige tijd in het ziekenhuis, omdat ik bij een vechtpartijtje op school mijn meniscus gescheurd had. Ik werd onder algehele narcose geopereerd en moest dagen in het ziekenhuis blijven. Daar las ik mijn eerste literaire boek, Iskander van Couperus. Ik weet niet wie het me gegeven heeft, maar later heb ik me altijd verbaasd over deze start, zo'n dik en moeilijk boek. Ik heb het uitgelezen en ik heb daardoor altijd een sentimentele band met Couperus gehouden. Jaren later heb ik nog een jaar
| |
| |
op de Academie voor Beeldende Kunst in Den Haag gezeten en vaak aan Eline Vere gedacht.
| |
20 november 2010
W: Ik ken een kunstenaar, Arthur Slenk, die een Indische reis van Couperus heeft ‘nagetekend’. Hij vertelde me waarom hij het proza van Couperus zo bijzonder vindt. Af en toen schreef Couperus een zin die een beetje mank liep, of op een andere manier niet klopte. Daar werd hij dan op gewezen: deze zin klopt niet. Dat begreep Couperus ook wel, maar de zin moest blijven... schoonheid kon ook teveel schoonheid worden.
A.L: Als ik iets herken is het dat. De cultuur moet verdedigd worden, maar ook aangevallen. De mensen die haar verdedigen zijn beschaafd, redelijk, eerlijk en saai. Goede boeken kunnen door iedereen geschreven worden, geniale smeerlappen als Céline, teruggetrokken procuratiehouders als Nescio, opgeblazen hocuspocusgoochelaars als Mulisch, homoseksuele katholieken als Gerard Reve. Zij zijn de cultuur en vallen de cultuur van binnenuit aan.
Laat het maar stormen, het gras overleeft het wel. Weet je wat ik vanmorgen ontdekte? In het etymologische rijtje van gras staat het Griekse grassein = Afknabbelen.
| |
21 november 2010
W: Vanmorgen las ik wat de beste manier is om veel te doen. Robert Benchley schreef erover: je moet de dingen doen op momenten dat het niet hoeft, je kunt dan bergen verzetten.
A.L: Werken in de ochtend is het mooiste. Ik verbeeld me dan dat mijn hoofd schoon en uitgeslapen is. Maar er is ook schuldgevoel, want de dingen van gisteren staan er nog, er moet opgeruimd worden. Ik schrijf trouwens wanneer het uitkomt.
| |
22 november 2010
W: Maar moet er geen vuursteentje oplichten voor je gaat schrijven? Laat ik je een verhaal vertellen. In een Australische krant stond een reportage over twee Schotse soldaten die in Afghani- | |
| |
stan vochten. Ze hadden een afspraak gemaakt: als een van hen stierf zou de ander op de begrafenis verschijnen in een jurk.
Een van de soldaten sneuvelde en zijn vriend stond aan het graf in een paarse jurk. Verteerd door verdriet.
De schrijfster Amanda Maxwell vertelde me dit verhaal. Ze zei ook dat ze nog nadenkt over hoe ze het gaat gebruiken. Dit verhaal is een vuursteentje.
A.L: Het vuursteentje is vaak een zin of een korte passage. Dat is een oorzaak van mijn citeerdrift, ik wil de bron laten zien. De moeilijkheid is: hoe groot moet de bron zijn? Uit het gedicht ‘Oude mensen in Zuid-Frankrijk’ van Remco Campert kies ik:
ze voerden bevel in vele landen, Afrika, China
en wat is ervan gebleven?
Dat is de zin die de trein in beweging zet, maar de andere zinnen kan ik niet zomaar terzijde schuiven, dat vind ik unfair tegenover de dichter. Ik neem dus het hele gedicht, en daardoor mislukt het kleine verhaal. Dat gebeurt vaak, ik ben niet doortastend genoeg, ik wil in het midden blijven, ik durf mijn zin niet door te drijven.
| |
23 november 2010
W: Het lijdt geen twijfel dat je weifelend door het leven gaat, maar tegelijkertijd ijdel bent: ik durf mijn zin niet door te drijven is daarvan een illustratie. Je schrijft dat daardoor het kleine verhaal mislukt. Wat bedoel je? Volgens mij sneuvelen er niet zoveel verhalen van je.
A.L: Ik wil het Zeer Korte Verhaal inderdaad zeer kort houden, maar dat lukt niet vaak. De inhoud, het verhaal, is meestal van zichzelf al te groot, zonder dat ik het opschrijf. En mijn schrijven maakt het dan nog groter. Als daar dan nog bijkomt dat ik het kerncitaat in zijn omgeving wil tonen (om wat voor reden ook), blijft er niet veel over van het zeer korte karakter van het stukje. Het wordt dunner en groter. Een echte zkv is een zeldzame gast.
| |
| |
| |
24 november 2010
W: Dezer dagen verschenen de essays van de Hongaarse schrijver Stephen Vizinczey in vertaling. Lees die essays, hij is een bewonderaar van Von Kleist en Stendhal, dat zijn ook schrijvers uit jouw kamp, alleen schoot er wel eens een vuurpijl door mijn hoofd. Jij schrijft moeiteloos dat iets van jezelf mislukt. Vizinczey durft onbeschaamd te zijn.
Ik denk ook aan je vriend Rinus van den Bosch, de kunstenaar die je ontmoette toen je in Den Haag op de academie zat. Zijn bijna achteloze manier van tekenen, alsof het in een handomdraai ontstond, lijkt op jouw manier van schrijven. En dan is er weer het talent voor het schaamteloze: jij vertelde me een keer dat hij huilend achter een piano zat, zo ontroerd was hij door zichzelf, door de situatie waarin hij zich bevond. Ik zie jou niet huilen.
A.L: Schaamte is een van mijn belangrijkste eigenschappen. Ik heb een gedempt, weinig spectaculair karakter.
En Rinus, die haalde dingen uit die ongelofelijk waren. Het rare was nu dat hij heel snel bloosde. Ik voelde me de eerste maanden op de academie in Den Haag precies het jongetje dat ik was, het rijkeluiskind uit de Apollobuurt, met een gymnasiumdiploma. Rinus was een volksjongen met een paar jaar ambachtsschool of zoiets, maar door zijn enorme talent behoorde hij op de academie tot de leiders. Hij was jonger dan ik maar zat drie klassen hoger. We raakten op een ingrijpende en nog steeds niet volledig te begrijpen manier bevriend, meteen, de eerste keer dat we elkaar zagen. Ik kon hem makkelijk laten blozen met arrogante opmerkingen en dat deed ik ook in het begin. Over schaamte gesproken, daar schaam ik me over als ik er aan terugdenk. Maar dat was de manier om me erin te vechten. Ik bewonderde hem zonder terughouding.
Ik bewonderde zijn schaamteloosheid omdat ikzelf veel grijze schaamte in me had. Zoiets moet het toch geweest zijn.
Hij zat achter de vleugel in mijn ouderlijk huis. Hij was ook nog eens erg muzikaal, hij had het zichzelf geleerd. Het was op de dag van mijn (eerste) huwelijk. Hij was uit Den Haag
| |
| |
gekomen, misschien liftend. Hij werd snel dronken, hij kende er niemand behalve mij.
Hij verliet Den Haag nooit, dit was een grote uitzondering. Maar hij huilde om de muziek, niet om zijn eenzaamheid of die klotestad. Ik weet nog dat ik me een beetje voor hem schaamde, maar hem tegelijk erg bewonderde. Mijn ouders hadden chique vrienden, notarissen, architecten, artsen.
| |
25 november 2010
W: Jij hebt les gehad van Ovink. Hij was toch lange tijd esthetisch adviseur van lettergieterij/drukkerij Tetterode?
Ik fiets vaak langs dat gebouw. Jammer dat zo'n paleis van ambachtelijkheid nu bijna functieloos is. Weet je trouwens wat ik nu doe?
Wat jij ook voortdurend doet, in gesprekken, in schriftelijke antwoorden: je geeft niet direct antwoord, je blaast je eigen partij. Ik heb een zeer geleerde vriend, Thomas A.P. van Leeuwen, die nooit lijkt te luisteren en als ik hem daar op wijs zegt: ik hoor je toch wel, we zijn als twee orkesten die tegen elkaar in spelen.
A.L: Ovink vertelde over de provocaties van Huelsenbeck. Na de eerste wereldoorlog - iedereen verdoofd door de miljoenen doden in een soort industriële slachtpartij, nooit eerder vertoond, een keerpunt in het collectieve besef - schreeuwde hij vanaf vanaf een theaterpodium dat er niet genoeg doden waren gevallen. De zaal drong op, wilde hem verscheuren. Dat was ook gebeurd als politieagenten hem niet via een achteruitgang naar buiten hadden geloodst.
Zijn leven was gered, zijn ideeën ook. Dit verhaal heeft grote indruk gemaakt op het beschermde, angstige en arrogante gymnasiastje dat ik was. Ik zag voor het eerst dat cultuur, beschaving, hoe wil je het noemen, veel meer is dan alleen humanisme, klassieke muziek, Simon Vestdijk, dierenliefde.
Op de golf waarmee we nu in de versnelling zitten, zie je de sporen van de verwarring die honderd jaar geleden haar intree deed. Deze muis heeft een flinke staart.
| |
| |
Tetterode is een woord uit mijn jeugd. Mijn vader zei altijd ‘lettergieterij Tetterode’. Dat hoor ik hem op dit moment ineens zeggen, in de Roompotstraat 14. Geuren zijn de belangrijkste herinneringsdragers, woorden volgen op de voet.
Het lijkt trouwens wel alsof ik op dit moment door m'n oude huis in de Roompotstraat loop, als in een droom.
| |
26 november 2010
W: ‘The streets are full of admirable craftsmen, but so few practical dreamers’
A.L: Sinds de dromen van Hitler staan alle dromen onder verdenking. Dat lijkt me overdreven. Toen ik deze uitspraak van Man Ray las, lang geleden, was het een verrassing voor me. Ik was nog jong en stond onder zware druk van het naoorlogse wederopbouw-denken. Man Ray sloeg er een gat in. Ik denk nooit aan strijkijzers, ik denk vaak aan het strijkijzer van Man Ray. Daar zitten spijkers onder, daar kun je niet mee strijken. Ik heb er een theorie over, ik laat mijn onderbewuste hersens het werk doen.
Hé, ik denk aan het strijkijzer van Man Ray.
| |
27 november 2010
W: Mooi, dat strijkijzer. Maar ook een beetje kinderachtig, zoals veel van wat de surrealisten deden uiteindelijk een beetje kinderachtig is. En nee, ik onderschat de mogelijke kracht van het surrealisme niet.
Wat dacht je hiervan, van deze droom van Joseph Cornell die de neiging had al zijn dromen te noteren:
A.L: Kinderachtig? Waarschijnlijk omdat het grapjes zijn waarvan de clou gaat vervelen. Ik heb de eigenschap dat ik de eerste impuls kan terugroepen en zo de slijtage vermijd.
| |
| |
| |
28 november 2010
W: Ik dacht pas nog aan je toen ik een film zag van de Engelse kunstenaar Tacita Dean. Ik schreef er dit over:
Als ik hem door zijn boomgaard zie lopen denk ik aan mijn grootvader. Bedachtzaam en achteloos tegelijkertijd. Hier leest iemand een landschap dat hij kent maar dat nog steeds geheimen loslaat.
De kunstenaar Tacita Dean kreeg de opdracht een werk te maken over W.G. Sebald, de Duitse schrijver die in Engeland woonde en in 2002 stierf.
Ze besloot zijn vriend, de dichter en vertaler Michael Hamburger te filmen.
Hamburger die een boomgaard begon met appelpitten die hij kreeg en vond. We zien de dichter, die in 1933 Duitsland ontvluchte, appels rapen. Je hoort het waaien van de wind. Hij praat over de soorten die hij heeft, hoe ze ontstonden na kruisingen, hoe ze smaken.
Het is een film over de wereld van Sebald.
Over vergeten gaat het, over herinneren, over de altijd aanwezige oorlog, over poëzie.
Zonder te benoemen, als in een gedicht.
Toen ik hem zag scharrelen door zijn boomgaard zag ik jou, op je erf. Je kon de stallen ruiken.
| |
29 november 2010
A: Zo rook ik onlangs het huis van mijn grootvader in de Kinderdijkstraat. Hij was een strenge man, een calvinist zonder god, hij had vrouwen. Nooit tegelijkertijd, altijd na elkaar.
In de tijd die ik me het best herinner, woonde hij alleen. Ik liep vaak naar hem toe, wij woonden in de Roompotstraat, ook in de Rivierenbuurt. Het huis was kraakhelder, maar het rook naar gekookte groenten, bloemkool, andijvie, en ook naar gehaktballen. Het rook naar eten, ik at bij hem en soms sliep ik er ook. Hij stond vroeg op en deed dan oefeningen naast het bed, hij droeg jaegerondergoed. Hij was niet alleen streng voor zijn arbeiders, zijn vrouwen en zijn kinderen, hij was ook streng voor zichzelf. Als ik bij hem bleef eten en in de eetkamer aan de gedekte tafel op het voedsel zat te wachten,
| |
| |
keek ik altijd naar de naakte, dansende vrouw. Soms betastte ik haar prachtige, koude borsten of legde een vinger tussen haar bronzen benen. Hij had haar gekocht in Berlijn, ze was gemaakt door een beeldhouwer met de naam Eberlein. Ik kijk nog steeds naar haar, dagelijks. Ik heb haar geërfd. Ik wil niet overdrijven, ik wil niet zeggen dat ik het huis ruik als ik naar haar kijk, maar ik kan deze geur van zestig jaar geleden wel verzinnen als het nodig is om een literaire indruk te maken.
| |
30 november 2010
W: Het valt me op dat je herinneringen ‘scherp’ zijn. Tegelijkertijd beweer je voortdurend dat je niet meer weet wat je vroeger hebt geschreven. Dat je bij herlezing de toon en ondergrond herkent maar niet de toevallige vorm, de zinnen en de aankleding.
Dat klinkt zo koket. En welke toon herken je, wat is je muziekje, om Céline te citeren?
Na deze mail hoor ik een tijd niets van Snijders. Ik herlees in die tijd zijn eerste columns.
Ooit - in het internetloze tijdperk toen de mail nog niet voor hem was bedacht - schreef hij veel brieven. Journalist/ filmer Vrijman las een paar van die brieven en herkende de latere schrijver van zkv's. Snijders kreeg een column in Het Parool. Het valt op hoe trouw hij aan zichzelf is gebleven. Verschillende verhalen verschenen in een andere vorm later nog een keer.
Snijders citeert niet alleen graag andere schrijvers, hij is ook voortdurend bezig zichzelf te citeren. Wat dat betreft lijkt zijn werk op zijn boerderij, een gebouw dat uit verschillende delen bestaat en permanent onderhoud behoeft. Regelmatig verhuist er een zwaluwstaart van het ene naar het andere deel. Dan komt de laatste mail.
| |
15 december 2010
A. Ik wacht zo lang met het antwoord, omdat ik voortdurend denk aan het muziekje van Céline. Ik zou niet weten wat mijn muziekje is. Het valt me wel op dat ik het meest denk aan de
| |
| |
tijd rond mijn twintigste, van mijn zeventiende tot mijn twee-entwintigste. Daar ligt het anker waar ik aan vast zit. De tijd waarin ik het meeste ontdekte. De toekomst begon en ik wilde niets met die toekomst te maken hebben. Ik herinner me mijn misprijzen en afkeer als iemand zijn leven uitstippelde en plannen maakte. Ik wilde weerstandloos verder leven, zoals het altijd gegaan was, ik wilde geen verantwoordelijkheid, geen baan, geen huwelijk, geen kinderen. Maar ik was niet sterk genoeg om een zwerver, een drop out te worden. Dus ik ging halfslachtig verder, met mijn hakken een beetje in het zand. Stel je voor, een beetje, dat is toch een verschrikkelijke bekentenis. Ik geloof wel dat ik nu bij de kern van de zaak beland ben.
|
|