Jan Campert-stichting Jaarboek 2009
(2009)– [tijdschrift] Jan Campert-stichting Jaarboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Constantijn Huygens-prijs 2009
| |
[pagina 47]
| |
de verhalen, maar ook in Grunbergs hoogstpersoonlijke stijl. Zijn veelal korte zinnen zijn onmiskenbaar: door de vele herhalingen, de ongerijmde vergelijkingen, en de understatements. Wollig is hij nooit, ironisch meestal, geestig vrijwel altijd.
Hoewel Grunberg zegt dat hij ‘de ernst’ maar niet te pakken krijgt, wil dat niet zeggen dat hij niet serieus wil worden genomen. Integendeel: juist in de ironie zit de ernst verscholen. Van het ‘vermaken’ van de lezer uit het begin van zijn schrijversschap is de nadruk de laatste jaren komen te liggen op iets anders: het oproepen van mededogen. Dat betekent dat de romans een andere inzet hebben gekregen. Van de rebelse ‘schoolroman’ Blauwe maandagen (1996), de ontroerende liefdesroman De Asielzoeker (2003) tot het geëngageerde Onze Oom (2008) groeide het oeuvre met de auteur mee. De jury van de Constantijn Huygens-prijs 2009 verheugt zich op wat de lezers in de toekomst nog te wachten staat van deze laureaat. | |
DankwoordDames en heren, Toen Karel van het Reve in 1982 de P.C. Hooft-prijs aanvaardde, zei hij in zijn dankwoord: ‘Dank aan [...] de leden van de jury die uit verschillende delen des lands bijeen hebben moeten komen en wie weet hoe lang en hoe moeizaam hebben moeten vergaderen voor ze het eens waren. En dan spreek ik nog niet eens van het juryrapport, waarvan het opstellen een vreselijk werk moet zijn.’ Het juryrapport voor de Constantijn Huygens-prijs 2009, die ik bij dezen van harte aanvaard, heb ik nog niet gelezen, slechts een paar regels in een persbericht. Dat ik het volledige juryrapport nog niet heb gelezen is voor alle betrokkenen het beste. Dat soort rapporten zijn niet zozeer bestemd voor de laureaat als wel voor een sceptisch publiek dat zich afvraagt: ‘Moet dat nou, zo'n prijs?’ In het verleden heb ik wel eens juryrapporten gelezen en ik kan alleen maar zeggen dat als juryleden net zo goed zouden | |
[pagina 48]
| |
kunnen schrijven als de schrijvers die zij bekronen zij geen prijzen zouden uitreiken maar die zelf zouden ontvangen. Waarmee ik uiteraard niemand wil beledigen. Ik probeer slechts duidelijk te maken dat ik geloof dat het goed is als schrijvers enige afstand bewaren tot juryrapporten en prijzen. Prijzen zijn vooral belangrijk voor familieleden, vrienden en kennissen. Daarnaast is het aardige van het ontvangen van een prijs dat mensen van wie je lang niets hebt gehoord je opeens weer een e-mail sturen. Het bijzonder eervolle aan de Constantijn Huygens-prijs is, naast het feit dat de laureaat niet verplicht is over een catwalk te lopen of door de rook van een rookmachine te rennen, dat het om de bekroning van een oeuvre gaat. Slechts zelden is mijn gehele oeuvre bekroondGa naar eind1, en om redenen die ik hiervoor heb genoemd hoop ik dat het niet de laatste keer zal zijn. De laureaat bedankt mensen. Dat zal ik ook doen, maar zeker niet alleen omdat het een formaliteit is. Ik wil Vic van de Reijt bedanken dat hij mij indertijd een contract heeft gegeven voor mijn eerste roman, dat was in die tijd niet evident. Ik wil Jan Ritsema bedanken dat hij mij indertijd inhuurde als persoonlijk secretaris, dat was in die tijd niet evident. Ik wil Wim Brands en Wim Noordhoek bedanken, dat ze mij indertijd verhalen lieten voorlezen voor de vpro-radio en interviews lieten afnemen met Nederlandse schrijvers. Ook dat was in die tijd niet evident. Ik wil Boudewijn Paans bedanken dat hij mij indertijd columns liet schrijven voor de vpro Gids, dat was in die tijd niet evident. Ik wil diverse redacteuren van nrc Handelsblad, maar met name Reinjan Mulder en Joyce Roodnat, bedanken dat ze bijna nooit nee hebben gezegd tegen mijn ideeën. Ik wil Mark Schaevers bedanken dat hij mij vroeg wekelijks een brief te schrijven in de Humo; zonder deze brieven zouden enkele vetes nooit zijn geboren en enkele liefdesrelaties zouden nooit van de grond zijn gekomen; of dat goed is of niet laat ik in het midden. Ik wil al mijn vertalers bedanken, maar met name Rainer Kersten en Sam Garrett; soms klinkt mijn werk in het Duits en het Engels nog beter dan in het Nederlands. | |
[pagina 49]
| |
Ik wil de mensen bedanken die voor mij werken, beter gezegd die ervoor zorgen dat ik mij kan concentreren op het schrijven zelf en het onderzoek voor dat schrijven: Johannes van der Sluis, Eva Pel, Saskia Verhoeff, Judith Goudsmit en Sander Voerman. Ik wil diverse vriendinnen bedanken die het lang met me hebben uitgehouden, terwijl het toch al vanaf dag één duidelijk moet zijn geweest dat ik mijn werk belangrijker vond dan hun levensgeluk. Ook wil ik mijn moeder bedanken. In de ‘Banquet Speech’ zei J.M. Coetzee toen hij de Nobelprijs aanvaardde: ‘Why must our mothers be ninety-nine and long in the grave before we can come running home with the prize that will make up for all the trouble we have been to them?’ Ik prijs mij gelukkig dat mijn moeder nog geen negenennegentig en bovendien springlevend is. Ik heb de gewoonte om prijzengeld te gebruiken voor het subsidiëren van literaire uitgaven. Nu zal ik tegen mijn gewoonte in de uitgave van een eigen tekst subsidiëren en wel de toneeltekst Onze paus, die in een tweetalige editie, het Nederlands en het Pools, zal verschijnen. Tot slot: als ik iets meer tijd en iets meer woorden tot mijn beschikking had gekregen had ik mij verdiept in de vraag wie die Constantijn Huygens nu eigenlijk was en dan had ik u in mijn dankwoord lastiggevallen met de resultaten van dat onderzoek. Nu ga ik verder met mijn nieuwe roman.
[Arnon Grunberg was verhinderd de uitreiking bij te wonen. Zijn uitgever Vic van de Reijt van uitgeverij Nijgh & Van Ditmar nam namens hem de prijs in ontvangst.] |