Jaerboeken van het souvereine gilde der kolveniers, busschieters en kanonniers gezegd hoofdgilde van Sint Antone, te Gent . Deel 3
(1867)–Anoniem Jaerboeken van het souvereine gilde der kolveniers, busschieters en kanonniers gezegd hoofdgilde van Sint Antone, te Gent– Auteursrechtvrij
[pagina 213]
| |||||||
1825.
| |||||||
[pagina 214]
| |||||||
geroepen worden, om aldaar met denzelven, uitspraak te doen over de te verhandelen zaken. Art. 3. - De Hoofd-Deken en de Deken tegenwoordig bestaande, zijn voor hun leven lang benoemd: zij kunnen niet afgezet worden, dan door de algemeenheid der leden daartoe wettig zamengeroepen. Art. 4. - De Proviseurs of leden van den Eed worden alle twee jaren vernieuwd, voor een derde, door de aanblijvende leden met de vier oudste leden van het Gilde. De afgaande mogen wederom benoemd worden. De vernieuwing heeft plaats binnen de drie eerste maanden van het jaar; en bij gebreke van nieuwe benoeming, wordt het afgaande deel als herkozen beschouwd. Art. 5. - De besluiten van den Eed worden bij meerderheid van stemmen genomen. Wanneer de Eed alle de leden zamenroept, hebben de tegenwoordig zijnde eene raadplegende stem. Art. 6. - Alle de leden der Maatschappij verbinden zich om aan alle de besluiten van den Eed zich te onderwerpen, zonder eenige tegenspraak of tegenkanting; gelijk mede aan die der algemeene vergadering. Art. 7. - De Eed is belast met al hetgene de policie en goede orde der Maatschappij betreft, te weten, de aanneming der nieuwe leden, de straffen aan de reeds ontvangene leden opteleggen, de noodige te maken werken voor de Maatschappij, en eindelijk al hetgene de bewaring van eensgezindheid en genoegen onder de leden der Maatschappij kan bevorderen. Art. 8. - De Eed is geregtigd over alle de geschillen tusschen de leden, betrekkelijk de zaken der Maatschappij, als scheidsmannen te beslissen; zoo als ook alle de twisten die in hun midden mogten ontstaan, te bevredigen. Wanneer eenige moeijelijkheden plaats hebben tijdens de | |||||||
[pagina 215]
| |||||||
schietspelen, kunnen die geschillen door de tegenwoordig zijnde leden worden beslist, wanneer partijen zulks begeeren; echter kunnen de Koning, de Hoofd-Deken, de Deken, en in hunne afwezigheid, de oudste der tegenwoordige leden, dit noodig oordeelende, in alle gevallen bevelen, dat de uitspraak van het geschil worde gebragt voor den Eed geregeld vergaderd; of ook goedvinden dat de raadpleging deswegens dadelijk worde beslist. De verzending van dat geschil bevolen zijnde, moet alle twist daaromtrent een einde nemen, en de overtreders hier van zullen beschouwd worden als de goede orde gestoord te hebben, en tegen de rust der Maatschappij te hebben gehandeld. Art. 9. - De Eed moet alle jaren rekening doen aan de geheele Maatschappij, en zal den toestand derzelver alsdan blootleggen, binnen de twee maanden volgende op het doen der rekening van den ontvanger. Art. 10. - De Eed zal gewonelijk zamenkomen in het gebouw der Maatschappij, op de daartoe door denzelven te bepalen dagen, en zal schriftelijk de verzoeken of klagten welke door de leden der Societeit, of door andere personen daar bij belanghebbende, mogten gedaan worden, aannemen. De Eed is gehouden daarop zoodra mogelijk te antwoorden. De Eed eene beslissende uitspraak hebbende over alle de onderwerpen, waarvan de kennisneming aan denzelven door dit reglement is opgedragen, en zelfs in de niet-voorziene gevallen, is alleenlijk voor de regering der stad Gent verantwoordelijk. Art. 11. - In geval van het niet-nakomen van dit reglement door de leden, of om andere dadelijkheden, min of meer belangrijk, is de Eed gemagtigd, naar mate der omstandigheden, op te leggen: 1o eene geldboete; 2o ver- | |||||||
[pagina 216]
| |||||||
bod om de schiet-oeffeningen bij te wonen, of in het gebouw der Maatschappij te komen; 3o de uitsluiting der Maatschappij en uitschrabbing van de lijst der leden. De geld-boeten kunnen niet boven de drie guldens Nederlands beloopen. Het verbod van bijwoning der oeffeningen van de Maatschappij, en komst in het gebouw derzelver, kan de drie maanden niet te boven gaan. De uitschrabbing van een lid zal niet anders mogen plaats hebben, dan na twee geregeld gehoudene vergaderingen van den Eed, in welke die uitschrabbing bij meerderheid van stemmen is uitgesproken. De leden aan welke het verboden wordt de schiet-oeffeningen bij te wonen, kunnen geene aanspraak op vergoeding of intrest maken. De geheel uitgeslotene of van de lijst der leden uitgeschrabde personen, verliezen de facto alle hunne regten op de Maatschappij en zijn gehouden hunne jaarlijksche toelage te betalen, alsmede de inschrijvingen te voldoen waaraan zij zich verbonden hadden, zoowel als de doodschuld door hen aangegaan; dit alles op de eerste vordering van den Ontvanger der Maatschappij. Ook mogen zij nimmer de oeffeningen bijwonen, noch zich in het gebouw vertoonen, onder welk voorwendsel dit zou mogen wezen. Art. 12. - Uit de Maatschappij zullen worden verwijderd en van de lijst der leden geschrabd: 1o Zij die geweigerd zullen hebben aan de verzoeken van den Eed te voldoen of volgens deszelfs beslissingen te handelen. 2o Zij die, niettegenstaande het verbod door den Eed uitgesproken, de oeffeningen zullen willen bijwonen of zich in het gebouw der Maatschappij vertoonen. 3o Zij die zich schuldig gemaakt hebbende aan een tijdig | |||||||
[pagina 217]
| |||||||
verbod van bijwoning, op nieuw in zoodanige overtreding vervallen. 4o Zij die zich door hun gedrag onwaardig maken een deel der Maatschappij uittemaken. 5o Zij die de goede order storen en hinderlijk aan de eendragt zijn, welke tusschen alle de leden der Maatschappij moet bestaan. Art. 13. - De Eed doet alleen uitspraak over het bestaan der redenen van uitsluiting, edoch in geval deze anders zijn dan die in nos 1, 2 en 3 van art. 12 vermeld, zal er geene melding van gemaakt worden in de akten der raadpleging, noch in de registers der Maatschappij, en de uitgeslotene leden kunnen niet eisschen dat de Eed verplicht zij die te bewijzen, te meer, doordien zij alle hunne regten verliezende, zelfs geene vergoeding kunnen vorderen voor de schade, die hunne uitsluiting hen mogt veroorzaken. Art. 14. - De uitsluiting en geld-boeten zullen door den Eed alleen worden uitgesproken, of door denzelven en de Oudsten, wanneer de Eed het noodig oordeelt, of wel door alle de leden, indien dit mogt geraden worden geoordeeld, volgens het hierna aangenomen reglement onder art. 28. Art. 15. - De Eed benoemt uit deszelfs midden of onder de andere leden, eenen Secretaris, eenen Ontvanger, eenen Schild-Deken en eenen Schout, welke zich in de vergaderingen van den Eed mogen begeven, edoch aldaar slechts eene adviseerende stem hebben, ingeval zij geene leden van den Eed zijn. Art. 16. - De Ontvanger is belast met de ontvangst en uitgave der Maatschappij; hij is verpligt zijne rekening te doen in de twee eerste maanden van ieder jaar, en t'elkens wanneer hem dit door den Eed wordt gevraagd; hij is verantwoordelijk voor de penningen die hij ontvangt; hij moet kwitantien nemen van alle gedane betalingen, en kan geene | |||||||
[pagina 218]
| |||||||
betalingen doen ten zij op een mandaat, door den Koning geteekend of door den Hoofd-Deken en Deken, op straffe van nietigheid. Art. 17. - De Secretaris is gehouden alle de vergaderingen van den Eed bij te wonen, aldaar de akten en verbalen op te maken van hetgeen verhandeld wordt; hij moet alle de registers der Maatschappij bijhouden, de leden bij convocatie-brieven oproepen ter vergadering, en briefwisseling houden waar het noodig zal wezen. Art. 18. - De Schild-Deken is belast met al hetgeen betrekking heeft tot de schiet-oeffeningen, zoo op de schijf als schietpaal; hij moet bezorgen en bewaken dat alles daartoe in goeden staat worde onderhouden; hij heeft het opzicht over het plein en kamer van schieting; hij is gehouden de reglementen te doen uitvoeren, en zonder toegevenheid of partijdigheid te beboeten diegenen welke in dezelve zullen vervallen. Art. 19. - De Schout moet de goede order onder de leden handhaven; hij doet de reglementen der oeffeningen uitvoeren; hij slaat in de boeten degenen welke tijdens de Maatschappij vergaderd is, daar in daden doen of gesprekken voeren, welke strijdig zijn met de goede zeden en de wellevendheid die de leden zich onderling verschuldigd zijn; eindelijk heeft hij de zelfde plichten als de Schild-Deken, voor zoover de order en policie der Maatschappij aanbelangt. De Schout moet in alle de opmarschen, openbare rondgangen, feesten of plechtigheden, voorzien zijn van den stok als Schout, op straffe van geld-boete. De Schout bewaarder zijnde van de bus der boeten, zal alle drie maanden dezelve aan den Ontvanger storten, die hem daarvoor recipis zal geven. Art. 20. - De Schild-Deken en Schout zijn belast om de boeten te vervolgen en in te vorderen, daarvan verslag | |||||||
[pagina 219]
| |||||||
te doen aan den Eed, wanneer zij in dezen zwaarigheden ontmoeten mogten. Art. 21. - Door den Eed worden alle de geëmploijeerden, die geenen vereerenden graad hebben, benoemd, afgesteld of verplaatst, zoo als zijn de Kapitein, de Standaartvoerder, Vaandeldrager, Bode, Kanonniers, Tambours, Bedienden, enz., zonder verpligt te zijn om in dezen noch de Oudsten, noch de leden in het algemeen opteroepen. Art. 22. - De Kapitein is belast om de Maatschappij te geleiden in alle de optochten en aldaar de goede order te handhaven; hij is verpligt aldaar te verschijnen in uniform, voorzien van degen, epauletten en cocarde van de kleuren der Maatschappij, op verbeurte van boete. Art. 23. - De Standaartvoerder moet alsdan verschijnen te paard, in zijne daartoe bestemde kleeding en met den standaart der Maatschappij, te weten: bij alle optochten der Maatschappij, mede op verbeurte van boete. In zoodanige optochten, waarbij geene paarden worden toegelaten, moet hij te voet verschijnen en in zijne bestemde uitrusting, onder gelijke verbeurte van boete. Art. 24. - De Vaandeldrager moet bij alle optochten tegenwoordig zijn, in uniform, met zijn vaandel, op straffe van geld-boete. Art. 25. - Zij die zich vergrijpen tegen den Schild-Deken, Schout of elk ander geëmploijeerde van de Maatschappij, zijn in eene geld-boete vervallen, en kunnen voor den Eed geroepen worden, opdat, zulks plaats hebbende, de bepalingen van art. 11, 12, 13 en 14, op hen worden toegepast. Art. 26. - Het zal door den Eed worden beslist, of er op den feestdag van den patroon, volgens den toestand der Maatschappij, eene kostelooze maaltijd aan de leden kan gegeven worden, of wel dat het gevoeglijker zij dit bij inteekening te doen. | |||||||
[pagina 220]
| |||||||
In het laast geval, zal de prijs der inteekening door den Eed worden bepaald, met overleg van de Oudsten; en de voorwaarden zullen alsdan in het hoofd der inteekeningslijst geschreven worden, welke aan ieder lid moet aangeboden worden. Art. 27. - Het wordt aan alle de leden verboden, op de straffe bij art. 11 vastgesteld, om tot viering van dat feest elders zamen te komen dan in de daartoe door den Eed bestemde plaats. | |||||||
Geld-boeten.Art. 28. - De verbeurde geld-boete mag geene drie guldens Nederlands te boven gaan, noch minder zijn dan dertig cents, tenzij in de gevallen waarin dezelve alleen betrekking hebben op de regeling en order van schieten, hetzij op de schijf, hetzij op de schietpaal. 1o Zoo de Schout zich niet met zijnen stok in de optochten begeeft, zal hij eene boete betalen van drie guldens. 2o Wanneer de Kapitein nalatig is in de bepalingen van art. 22, zal hij eene boete verbeuren van drie guldens. 3o De Standaardvoerder in gebreke blijvende om te voldoen aan den inhoud van art. 23, zal in eene boete van drie guldens vervallen. 4o De Vaandeldrager tegen de beschikkingen van art. 24 handelende, is boetvallig voor drie guldens. 5o De leden die zich tegen een officier of geëmploijeerde der Maatschappij vergrijpen, zullen eene boete betalen van twee guldens. 6o De boeten wegens twisten, beledigingen of scheldwoorden, kunnen in geen geval minder zijn dan dertig cents. 7o Wanneer op den zelfden dag en na oplegging van boete, door den Schout, Schild-Deken of ander Officier, of geëmploijeerde, of bij afwezigheid door drie der oudste | |||||||
[pagina 221]
| |||||||
tegenwoordig zijnde leden, herhaling van overtreding plaats heeft, zal de boete vijf maal verdubbeld worden, en kan zelfs tot het maximum worden gebragt, behoudens in het laatste geval de straffen bij art. 11 bepaald, ingeval daarvoor reden mogt bestaan. 8o Alle nalating van gehoorzaamheid aan de bevelen van den Eed, door alle de leden in het algemeen, wanneer het de openbare nuttigheid, het bewaren der goede orde en policie der Stad betreft, ingeval van brand, plundering, enz., zal mede met eene boete van drie guldens gestraft worden. 9o Ieder lid welk zich op uitnoodiging van den Eed niet zal begeven ter bijwoning van de openbare optochten, plechtigheden, enz., zal eene boete verbeuren van eenen gulden Nederlands. 10o Het zelfde zal plaats hebben ten aanzien van die welke zonder verlof van den Schout, den stoet, het vaandel enz., verlaten. 11o Zal ook de boete van een gulden worden verbeurd, door dengene die niet zal tegenwoordig zijn bij de begraving van een overleden lid, aan wien men de laatste eer bewijst. Men zal zich van de bovengemelde boeten kunnen vrij koopen, bepaald in de 9, 10 en 11 §§ van dit artikel, door het betalen van eene dubbele inlage 's jaars, voor den 15 januarij van ieder jaar. Ongesteldheden door ziekte, behoorlijk bewezen, of redelijke beletselen welke aangetoond zijn, zullen van de boeten bevrijden; over welker gegrondheid echter door den Eed alleen beslist zal worden. Art. 29. - In geval de Regering der Stad de Maatschappij mogt vorderen, om te waken tot handhaving der goede order en policie in de Stad, bij brand, plundering en ander onvoorziene voorvallen, is ieder lid gehouden zich op de | |||||||
[pagina 222]
| |||||||
eerste uitnoodiging van den Eed ter bestemde plaats te begeven, op verbeurte van de boete bepaald in art. 28. Art. 30. - Ieder lid der Maatschappij, welk behoorlijk is opgeroepen, om eenen optocht, aanneming of openbare plechtigheid bij te wonen, zich aldaar niet ter bestemde tijd en plaats zal bevinden, in eene betamelijke kleeding, en met eene cocarde van de kleuren der Maatschappij, zal vervallen in de boete bij art. 28 vastgesteld, uitgenomen wettige redenen, ter beoordeeling van den Eed. Art. 31. - De jaarlijksche inlage is zes Nederlandsche guldens. Dezelve moet voor het feest van St Antonius, patroon der Maatschappij, den 17 januarij, voldaan worden. Art. 32. - De jaarlijksche inlage en boeten zullen betaald worden in handen van den Ontvanger; zij die weigeren of nalatig blijven deze betalingen te doen, zullen voor de competente rechtbanken vervolgd worden, en kunnen bovendien, op het rapport van den Ontvanger, van de lijst der Maatschappij worden geraijeerd. Alle de vervolgingen om betaling zullen worden gedaan ter requisitie van den Ontvanger, die alleen daartoe gemagtigd en bevoegd is. Art. 33. - Ieder die een onbesproken gedrag en eerbare zeden heeft, en nooit uit de Maatschappij is gesloten geweest, die door een lid wordt voorgesteld, kan als lid der Maatschappij worden aangenomen of wederom toegelaten. Art. 34. - De Eed zal, vergaderd ter plaatse waar hij verkiezen zal, uitspraak doen op de aanneming van den voorgestelden candidaat. Wanneer twee leden van den Eed zich tegen de aanneming verklaren, kan dezelve geene plaats hebben, en de geweigerde candidaat kan niet andermaal worden voorgedragen, dan na verloop van twee jaren na de weigering. | |||||||
[pagina 223]
| |||||||
Art. 35. - Elk vreemdeling, bij een lid bekend en ter zijner verantwoording door hem voorgesteld, kan in geval hij geen medelid geweest is, gedurende eene maand de schiet-oeffeningen bijwonen, mits betalende de toelage der leden. De Eed kan echter de aldus toegelaten vreemdelingen daarvan ontslaan. Art. 36. - De Eed kan een onbepaald getal honoraire leden aannemen, die alle de voorregten en regten der andere leden van de Maatschappij genieten. Zij kunnen echter geene leden van den Eed worden, noch met geene waardigheid der Maatschappij bekleed zijn, alvorens eigenlijke werkzame leden van dezelve te wezen. Dezelve zijn niet verplicht de oeffeningen, optochten, plechtigheden, enz., bij te wonen; zij betalen ook geene jaarlijksche inlage en zijn niet vervalbaar in eenige boete of anderen last der Maatschappij. Art. 37. - Alle minderjarigen, welke in deze Maatschappij wenschen aangenomen te worden, moeten voorzien zijn van de toestemming hunner ouders of voogden. Art. 38. - Die als medelid aangenomen is, zal het boek der Maatschappij moeten teekenen en aldaar voor doodschuld of doode hand bepalen, ten minsten elf guldens vier-en-dertig cents; en dadelijke betaling doen van zeventien guldens, mitsgaders van een gulden een-en-veertig cents voor den bediende of bode der Maatschappij. De alzoo beloofde doodschuld zal schuldig wezen op het oogenblik dat een lid zijn ontslag uit de Maatschappij neemt. Wanneer hij na de maand october teekent, zal de jaarlijksche inlage alleen verschuldigd zijn voor de volgende jaren. Art. 39. - Elk ingekomen lid, zal, alvorens in de Maatschappij als aangenomen beschouwd te kunnen worden, in handen van den Eed de volgende belofte moeten doen, | |||||||
[pagina 224]
| |||||||
welke hij zal erkennen gedaan te hebben door de onderteekening van het boek, waarin die belofte geschreven staat, van den volgenden inhoud: ‘Ik, N.N., belove getrouwheid aan Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, onzen verheven Souverein, nakoming der wetten en gehoorzaamheid aan de Stedelijke machten, alsmede te zijn een goed medelid en de statuten en reglementen der Maatschappij te zullen opvolgen.’ Art. 40. - De schiet-oeffeningen zullen alle jaren aanvang nemen op den tweeden Paasch-dag, door het schieten op de schijf, om koeken die door de Maatschappij zullen gegeven worden. Art. 41. - Men zal alle zondagen en andere door den Eed vast te stellen dagen schieten. Het staat ieder medelid vrij om op andere dagen der week, die niet door den Eed bepaald zijn, bij kransje of bijzondere inschrijving, op de schietpaal of schijf te schieten, mits hunne voorwaarde aan den Eed onderwerpende en daarvan de goedkeuring bekomen hebbende, en zich stipt gedragende volgens de reglementen ten opzichte der schiet-oeffeningen. De Eed zal altijd de prijzen der schietingen bepalen, zoowel voor de algemeene, die ten minsten twee zullen zijn, de eene voor de schijf en de andere voor de schietpaal, als voor de bijzondere schietingen. In de algemeene schietingen alleen zal het geheel bedrag der inteekenaren daartoe verblijven, maar in de bijzondere schiet-partijen zal er eene premie van twintig cents voor ieder schieter en elke schieting ten voordeele der Maatschappij moeten gestort worden in handen van den Ontvanger, door den oudsten der leden die de partij mede uitmaakt. | |||||||
[pagina 225]
| |||||||
Men kan onder geen voorwendsel eene kostelooze schieting begeeren dan op den tweeden dag van Paschen. Zij kunnen door den Eed alleen worden bepaald volgens den toestand der Maatschappij. Elke schieter, in eene schieting die niet door den Eed goedgekeurd is, vervalt in de boete van een gulden Nederlands. Art. 42. - De Eed wordt gemagtigd, om deze grondwet te veranderen, vermeerderen of verminderen, volgens het getal of noodzakelijkheid, alsmede om met toestemming der stedelijke magten, nieuwe statuten en reglementen te maken, welke zullen noodig en dienstig worden geoordeeld, voor betere besturing en ter bevordering van eendragt en het welzijn der Maatschappij. Art. 43. - De Koning dezer Maatschappij heeft met overleg van den Eed, de volkomene vrijheid, om voor het bestuur der Maatschappij en zoodanig als hij het zal geradig oordeelen, te handelen. Gedaan en aangenomen in de vergadering van den Eed, om onderworpen te worden aan de goedkeuring van Zijne Koninglijke Hoogheid Prins Frederik der Nederlanden, Koning van de Maatschappij der busschieters van St Antonius, te Gent, na welke approbatie dit stuk zal erkend worden als wet, waardoor de Maatschappij voornoemd moet worden bestuurd, in de plaats van het oud reglement; hetwelk alsdan met de daad zal gehouden worden vervallen te zijn, ingevolge de daarin gestelde bepalingen en in opvolging van den zin van artikel 42, hetwelk woordelijk is gevolgd geworden. Gesloten en bekragtigd den vijfden mei 1824.
| |||||||
[pagina 226]
| |||||||
Goedgekeurd:
Gezien door ons Burgemeester en Schepenen der stad Gend. In zitting van den 4 januarij 1825. Ph. Piers de Raveschoot. Op bevel: den Secretaris RottierGa naar voetnoot(1). |