Jaarboek van het Taalverbond. Jaargang 2
(1890)– [tijdschrift] Jaarboek van het Taalverbond– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
Uit het Boek der Spreekwoorden en VolksgezegdenGa naar voetnoot(1).Nood breekt wet.Dit spreekwoord wordt door sommige lieden verkeerd begrepen, omdat zij het woord nood ook bezigen wanneer het gebrek lijden geldt. Er bestaat echter een groot onderscheid tusschen: in nood verkeeren en gebrek lijden. Het eerste beteekent eene omstandigheid waarin het leven bedreigd wordt, het tweede een toestand veroorzaakt door gebrek aan 't geen men behoeft. Nood ontslaat den mensch de wet te ontzien, gebrek lijden geeft geen recht de wet te overtreden. Bijvoorbeeld, wie honger lijdt en het noodige brood steelt, of wie eens andermans geld ontvreemdt omdat hij behoefte aan geld heeft, wordt strafbaar voor de wet; doch iets anders is het, wanneer wij in levensgevaar verkeeren ten gevolge van eenen aanslag op ons gepleegd en wij, door ons te verdedigen, eenen moord begaan: dan zijn wij voor deze daad niet verantwoordelijk. Alleen in dergelijke gevallen breekt nood wet. | |
Wie over den kop kan, moet ook over den staart.Koopt gij voor uw genoegen een paard, zie dan niet op de haver welke het beest behoeft; noodigt gij vrienden aan | |
[pagina 118]
| |
uwe tafel, meet dan den wijn niet dien zij drinken. Wie zich wil laten dienen, moet zijne bedienden geen honger laten lijden. Waar overvloed bestaat, moet wel niet verkwist, maar ook niet nauw gezien worden! De mevrouw, die een satijnen kleed draagt, moet met geen gelapte schoenen loopen. Te recht zou het laakbaar wezen, dat hij, die zich elken dag aan een uitgelezen maal kan te goed doen, op zijn geld zag om een hongerlijder brood te laten koopen. Oh! er zijn in de wereld zooveel lieden, die gemakkelijk over den kop kunnen, maar de grootste bezwaren weten in te brengen, wanneer zij ook over den staart moeten. Zij getuigen van kleingeestigheid, zelfzucht en gebrek aan hart. | |
Te vroeg of te laat is niet gebaat.De landbouwer, die reeds zaait vóór dat de lente in aantocht is, loopt groot gevaar dat zijn zaad niet ontkiemt of althans een mageren oogst oplevert, en hij die te laat aan 't maaien gaat, brengt van de tienmaal, negenmaal een bedorven oogst in de schuur. Alles bij den akkerman moet op tijd gedaan worden, niet te vroeg, niet te laat, wil hij door eigen schuld niet ten onder gaan. Wat met den boer het geval is, is het ook met eenieder die, in welk vak of beroep ook, met vrucht wil arbeiden. Te vroeg is doorgaans niets gevorderd. Te laat vischt altijd achter het net, alleen op tijd doet voordeel. | |
Schijn bedriegt.Wie niet verder ziet dan zijn neus lang is, laat zich immer door den schijn misleiden en betaalt niet zelden het | |
[pagina 119]
| |
gelag zijner kortzichtigheid. Er zijn lieden die de kunst van geslepenheid zoo meesterlijk verstaan, dat de fijnste menschenkenners er door beet genomen worden. Over het algemeen is ieder mensch van nature min of meer een tooneelspeler in de wereld. Niemand, die zich zelven kent en oprecht is, kan met overtuiging zeggen dat zijn inwendige mensch het altijd eens is met het vertoon van zijn uitwendigen mensch. Nooit, echter, trachten wij ons slechter voor te doen dan wij zijn, maar wel beter, ja veel beter. Uit den goeden indruk, welken wij bij onze medemenschen verwekken, is doorgaans eenig voordeel te trekken, terwijl wij integendeel groot gevaar loopen schade te lijden door afkeer in te boezemen. De braafsten zelfs trachten zich nog altijd braver voor te doen dan zij zijn. Het is onbetwistbaar: de schijn speelt een groote rol in het leven, hij bedriegt en maakt menig slachtoffer, maar toch heeft hij ook zijne goede zijde. Hoe deerlijk zou het er in onze samenleving uitzien, bestond de schijn niet en toonden de menschen zich eens zooals zij werkelijk zijn, met al hunne kwalen en gebreken, met al hunne woeste hartstochten en dierlijke neigingen, met hunne verkeerde begrippen en hunne nooit bevredigde ikzucht? Het leven zou een straf, de wereld eene hel zijn. | |
Stank voor dank.Eene uitdrukking, welke niet zelden vernomen wordt. Maar ook de wereld is vol ondankbaren. Moest het tegenovergestelde waar wezen, zeker zou er onder de menschen meer bereidwilligheid bestaan om elkaar te helpen of dienst te bewijzen. Stank voor dank is doorgaans het loon van | |
[pagina 120]
| |
hen die goedhartig zijn en weldoen. Wil men echter aan geene teleurstelling blootstaan bij het weldoen of verplichten van hen, die in hulpbehoevenden toestand verkeeren, men bewijze niemand eenigen dienst om er eer of dank van te halen, men doe het goede alleen uit plichtgevoel en late zich door het vooruitzicht van ondank niet weerhouden. | |
Onbedacht getrouwd, spoedig berouwd.Trouwen is een levenszaak. Het is 't vlechten van eenen rozenband of eene doornenkroon, het openen eener bron van zielsgenot of van hartewee door en voor hen, die zich in het huwelijksbootje wagen en bij onverbreekbaren eed elkaar beloven samen te varen tot magere Piet zijn ontvleeschde hand opsteekt om 't bootje in zijne vaart te stuiten, en zijn beenen mond opent om ‘halt’ te roepen. Het huwelijk is geen katje om zonder handschoenen aan te vatten. Er dient vooraf veel en lang op nagedacht, berekend en overlegd, wil men door dat katje niet gekrabd of geschonden worden. Aanvankelijk is trouwen gewoonlijk o! zoo plezierig, maar wanneer de wittebroodsdagen eens achter den rug zijn, dan begint het katje soms op de koord te dansen, en maakt het niet zelden zulke leelijke sprongen, dat men er naar van wordt. Tien zinnen tot vijf te versmelten is eene heele kunst, en om al den last te dragen, welken het huwelijk aanbrengt, zijn niet alle schouders sterk en struisch genoeg. Van daar dan ook dat er op de huwelijkszee zoo ontelbaar veel bootjes aangetroffen worden, waarin de varenden zich zeeziek gevoelen en het zich berouwen niet beter uit de oogen gezien te | |
[pagina 121]
| |
hebben vóór dat zij in 't bootje stapten, doch te laat beklaagd herstelt geen dwaasheid. | |
Al te goed is 's buurmans gek.Goedheid is een lieflijke eigenschap bij den mensch, zij maakt beminnelijk en verwerft zich altijd en overal vrienden. Goedheid en gedienstigheid zijn een en onscheidbaar: waar de eene woont, verblijft de andere. Elkaar altijd steunende, kweeken zij op den weg des levens de liefste bloemen en weren menigen doorn, die daar pijnigen en verderven zou. Maar in de wereld worden deze twee gezellinnen niet altijd naar hunne waarde geschat. Vertrouwend als zij zijn, worden zij nog al vaak de slachtoffers van hen die zij helpen en weldoen. Goed zijn en gedienstig, is hoogst loffelijk, maar zij die onvoorzichtig te werk gaan en goedheid en gedienstigheid overdrijven, mogen zich ten minste aan ondank verwachten. | |
Wat zoet is niet altijd goed is.Over het algemeen is al wat zoet is aanlokkend, niet slechts voor kinderen, maar ook voor groote menschen, doch er bestaat een onderscheid tusschen zoet en zoet. Zoet dat den naam draagt van suiker, stroop, honig, enz., en zoet 't welk doorgaans zeer begeerd wordt niet ter wille van den smaak, maar ter wille van het gevoel dat het verwekt. Laten vliegen en sommige andere insecten zich vangen door het eerste, menig menschenkind dat aan het laatste zijn snoeplust voldoet, betaalt even als de vliegen er het fatsoen van, en beklaagt het te laat dit zoet te hebben geproefd. | |
[pagina 122]
| |
Genoeg wil meer.De meeste menschen zijn met het noodige niet tevreden, zij verlangen immer meer dan zij behoeven. Iets is niet veel, is niet genoeg voor hen. Men zou zich verwonderen met hoe weinig men kan volstaan, indien men zich bepaalde bij hetgeen men, streng genomen, behoeft om gezond en gelukkig te zijn. Doch eenmaal buiten de grenzen van het volstrekt noodzakelijke getreden, schept de mensch zich met iederen dag nieuwe en meerdere behoeften en ten slotte sterft hij onverzadigd, hoe groot zijn deel op aarde ook was. | |
Oude liedekens zijn de beste.Bij het invoeren van eene nieuwigheid hoort men nog al vaak zeggen door hen, die er niet mede gediend zijn: Oude liedekens zijn de beste. Voorzeker, onder het oude is veel goeds, maar dat is geen reden om het nieuwe te versmaden. Het nieuwe beproeven is altijd een bewijs dat men vooruit wil. Wie zich uit louter vooroordeel, bij het oude bepaalt, is geen man van zijnen tijd en maakt niet zelden een bespottelijke figuur. | |
De eene hand wascht de andere.Een spreekwoord, dat van toepassing is, daar waar van den eenen kant wat al te kwistig verteerd of besteed werd, en langs den anderen kant weer wordt ingespaard, ook wanneer men hier weer goed maakt wat men daar kwalijk deed. Dit wasschen van de eene hand door de andere geschiedt nu en dan onder de menschen, maar zeer | |
[pagina 123]
| |
zelden door hen die door hoogmoed verblind, meenen dat zij in hun doen en laten, hoe verkeerd ook, het niet slecht voor hebben. Zij, die ons spreekwoord in beoefening brengen, bewijzen hierdoor dat zij hun kwaad of hunne onbedachtzaamheid ingezien hebben en deze zoo goed mogelijk willen herstellen. Gebeurde dit wasschen wat meer, het goede dat in de wereld gedaan wordt, zou niet zoo zeldzaam zijn, en het kwade niet zulke erge gevolgen hebben als dit nu wel het geval is. | |
Een dronkaard heeft altijd gegronde reden
| |
[pagina 124]
| |
niets, o dan is het ledigen van een beker de steun der gezondheid. Gaan zij te bed, dan dient de slaap bevorderd door een dikkopje; ontwaken zij, wat toch is dan beter, dan een goede slok kortnat om de keel te spoelen? Voor ieder potje vindt een dronkaard een deksel, en er is, volgens hem geen toestand in het leven, waarin de drank niet een heilzamen invloed uitoefent. Wijn, bier en alkohol bestaan niet voor de ganzen, zeggen de kroegbezoekers, dat is waar, doch zij vergeten of willen het niet weten, dat die dranken evenmin voor de menschen bestaan om ze te misbruiken. Dit misbruik heeft altijd treurige gevolgen, maar de drinkebroers houden daar geene rekening van; het geestrijke vocht, waarvan zij dagelijks eene volle lading innemen, benevelt te zeer hunne oogen om de ellende te zien die hen vroeg of laat wacht, en bedwelmt te zeer hun verstand om te begrijpen dat hun roode neus en bolle wangen voldoende zijn om hun alle vertrouwen te ontzeggen. | |
Trouwen is in 't donker bouwen.In 't donker bouwen beteekent in min figuurlijken zin: bouwen op eenen grond waarvan de vastheid twijfelachtig is, handelen in het onzekere, het wisselvallige beproeven, enz. Trouwen behoort tot de dingen welke op goed valle het uit gedaan worden. Vooraf is het niet te zeggen of men wijs of dwaas handelt, de toekomst is niet in te kijken; zij ligt in het donkere. Alleen de tijd zal openbaren wat zij ons voorbehoudt. Trouwen is in alle geval eene ernstige zaak, welke nimmer te veel overdacht en besproken kan worden, ofschoon men nooit zeker van zijn stuk is, dan | |
[pagina 125]
| |
wanneer de band gelegd en loskomen niet meer mogelijk is. Zonder er voor of tegen te zijn, is trouwen zich laten inlijven bij een regiment waar de vrouwen doorgaans de epauletten dragen en de dienst voor de mannen soms zoo zwaar en lastig wordt, dat veel hunner wel wenschten in non activiteit gesteld te worden vóór dat hun diensttijd uit is. | |
Zoo gewonnen zoo verteerd.Waarom te sparen en te zorgen?
Geniet veeleer zooveel gij kont.
Wie weet of wij nog leven morgen?
Al wat men spaart uit eigen mond,
Is voor de kat of voor den hond!
Dit is het liedje van hen die, zooals men wel eens zegt: met de trommel verteren wat met het fluitje gewonnen is, en geen brandkoffer behoeven om hunne schatten in weg te leggen. Dat het dezulken niet zijn die de spaarbanken tot stand brachten, behoeft geen betoog; maar dat zij de oorzaak zijn, dat er bureelen van liefdadigheid in de wereld bestaan, is niet te betwisten. Zorgeloozen, die niet aan den dag van morgen denken en meenen dat het elken ochtend manna zal regenen, zooals dit eens het geval was met het oude volk van Israël, toen het in de Egyptische woestijnen omzwerfde, loopen groot gevaar schuld te maken of zich ontberingen te moeten getroosten. Armoede en ellende zijn meestal het gevolg van gebrek aan overleg en vooruitzicht. Dachten de menschen in de goede dagen die zij beleven, aan de kwade dagen welke komen kunnen, | |
[pagina 126]
| |
voorzeker zouden de spaarbanken wat meer en de liefdadigheidsgestichten wat minder te doen vinden | |
Nood zoekt list.Over de eerlijkheid der menschen kan het best geoordeeld worden wanneer zij in bekrompen omstandigheden verkeeren. Het gebeurt niet dan al te dikwijls, dat lieden die zich in geldnood bevinden, toevlucht nemen tot laakbare middelen om zich boven water te kunnen houden, doch wie eerlijk van harte is, lijdt veel liever gebrek dan door list en bedrog aan het noodige te geraken. Voorzeker, het is gemakkelijk wanneer men genoeg of overvloed bezit, eerlijk te wezen; maar eerlijk te blijven, wanneer het water aan de lippen komt en men zich door deze of gene afwijking der eerlijkheid, zonder gevaar van gestraft te worden, uit den nood zou kunnen redden, dat is uiterst moeilijk, daartoe behoort moed en zelfbedwang, ja, adel van harte. Eerlijkheid is wel een plicht voor alle menschen, doch wanneer deze plicht door gebreklijders trouw blijft nageleefd, dan wordt zij eene deugd waarvoor men eerbiedig den hoed moet afnemen.
Emm. Rosseels. |