Jaarboek van het Taalverbond. Jaargang 2(1890)– [tijdschrift] Jaarboek van het Taalverbond– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Wederzien. En toen hij haar eensklaps wederzag Ontwaakte er een lied in zijn herte, Zoo zacht en rein als, bij kriekenden dag, De zilveren klok in de verte. En toen hij nader trad tot haar, De bloem zijner lent, de beminde, Toen ruischte 't lied, zoo wonderbaar Als de kruin der geurende linde. En toen haar blik zich keerde tot hem, De blik dier aanminnelijke oogen, Toen jubelde 't lied met blijder klem, Als de zang des leeuwriks ten hoogen. En toen haar arm zijn arm omslang Als of ze zijn eigen ware, Toen bruiste geweldig de liefdezang Als de schuimend-zwellende bare. Maar toen haar hoofd op zijn schouder zeeg, En toen hij weenend haar kuste, Verstierf het lied, en alles zweeg In hemelsch zalige ruste. G. Antheunis. Vorige Volgende