Jaarboek van het Taalverbond. Jaargang 2
(1890)– [tijdschrift] Jaarboek van het Taalverbond– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina XXI]
| |
VI.
| |
Algemeene vergadering van 10 Juni 1888, gehouden in den ‘Gouden Leeuw’ te Brussel.De vergadering wordt ten 11 ure geopend. Aanwezig zijn de heeren Vander Cruyssen, voorzitter, Sleeckx, Temmerman, Blokhuys, C. de Neve, Isid. Albert, Van Steenweghen, Brans, E. de Neve, Kesler, later mevr. Cortebeek en de heeren Cortebeek, De Quèker, Leën, Leefson en Van Langendonck. Het verslag der vergadering van 15 April wordt gelezen en goedgekeurd. Daarna leest de schrijver eenen brief van den heer Mac Leod, die verschillende wenken bevat, bij de bespreking te benuttigen. Die lezing en een gelijkaardig schrijven van den heer De Mont, voorstellen bevattende, te voegen bij die van het ontwerp-programma, worden met belangstelling aanhoord, als ook later bij de bespreking bleek. Aangaande punt 1: ‘Jaarboek. Bijdragen der afdeeling’ werd bepaald, dat deze voor dit jaar zouden bestaan in: A. De verordening der afdeeling. B. Het programma der werkzaamheden der afdeeling. C. Een verslag van het ontstaan en de werkzaamheden der afdeeling, door den schrijver op te maken. Overigens wakkert de voorzitter de aanwezigen aan, tot het | |
[pagina XXII]
| |
toezenden van bijdragen aan de bevoegde commissie; een wensch waaraan eenigen reeds voldaan hebben. Thans bespreekt men achtereenvolgens de al- of niet, de meerdere of mindere gepastheid der vraagpunten, door bestuur en leden voorgesteld. Voor eenige dezer duurt die bespreking, waaraan nagenoeg alle aanwezigen deelnemen, zeer lang. De omstandigheid dat niet de behandeling dier punten zelven, maar alleen de vraag, in hoever deze hier ter zake dienende kan zijn, aan de orde is, leidt evenwel tot overeenstemming. Zoo wordt men 't over de noodige aanvullingen, weglatingen en wijzigingen eens. De redactie wordt aan het bestuur overgelaten. Het aldus opgemaakte programma zal den leden toegezonden wordenGa naar voetnoot(1). Nadat nu ook bepaald is, welke punten op de eerstvolgende algemeene vergadering zullen behandeld worden, wenscht de voorzitter de leden geluk met den afgedanen arbeid, waardoor de afdeeling, nu in het bezit van eene verordening en een programma van werkzaamheden, als gegrondvest mag beschouwd worden. Het Bestuur - eindigde hij - hoopt door Uwe gewaardeerde medewerking eerlang eenen aanmerkelijken stap voorwaarts te doen, ter verwezenlijking van het doel, uitgedrukt in art. 1 onzer verordering: de bevordering van het onderwijs in en door het Nederlandsch. De zitting werd te 2 uur geheven. De Schrijver, Joh. Kesler. | |
[pagina XXIII]
| |
Het verslag der vergadering van 10 Juni wordt gelezen en goedgekeurd. De Heer Sleeckx, als voorzitter der Brusselsche groep, deelt mede, dat de Heer Leën, door drukke ambtsbezigheden verhinderd is, punt 4 der dagorde in te leiden. Ook de Heer E. de Neve, ondervoorzitter, laat zich verontschuldigen. Gezien het belang van punt 3 der dagorde, wordt besloten aan te vangen met genoemd punt, het 9de van het programma, en aldaar geformuleerd als volgt: ‘Is van buiten leeren eene geheugenoefening? Wanneer is het eene goede geheugenoefening? Hoe kunnen goede geheugenoefeningen in verband gebracht worden met spreek- en steloefeningen?’ De Voorzitter verleent het woord aan den Heer C. de Neve. Deze, na herinnerd te hebben, wat men onder geheugen te verstaan heeft, doet vooral uitschijnen, dat alleen goede zintuigen, goede prikkels en gewaarwordingen kunnen geven, dat dus goede vermogens 't geheugen bevorderen. Tevens herinnert hij de wetten - subjectieve en objectieve - van 't geheugen. De vraag: Is van buiten leeren eene geheugenoefening, dat is, een voedsel voor het geheugen? wil hij in 't algemeen bevestigend beantwoorden. Eene goede geheugenoefening, een goed voedsel, is het ongetwijfeld, wanneer de uit 't hoofd geleerde stof, door den leerling alleszins begrepen en verstaan, gemakkelijk kan geassimileerd worden, en om zoo te zeggen opgaan in, zich vereenzelvigen met het geestesweefsel. Hoe nu, wanneer het van buitengeleerde niet of slechts onvolkomen verstaan wordt! In feiten aan geneeskunde en levensleer ontleend, put spreker het bewijs, dat ook schijnbaar onvoldoende voeding, mits tot gewoonte geworden, kan in staat stellen tot groote en aanhoudende krachtinspanning (koelies, trappisten). Zoo moet het zijns inziens ook zijn met de voeding van den geest. Ook hier zal, meent hij, veel afhangen van bijkomende omstandigheden. Herinnerende, hoe sommige onverbeterbare, zelfs schadelijke stoffen in 't dierlijk weefsel kunnen rusten (arsenic-kwikzilver) en eerst later, bij wijziging van andere omstandigheden tot hun recht komen, meent spreker, dat ook 't aanvankelijk niet ver- | |
[pagina XXIV]
| |
stane of onvolkomen begrepene, door latere ontwikkeling in het weefsel des geestes kan opgenomen worden. Daarom zou hij niet ‘per se’ eischen dat al hetgeen van buiten te leeren is, volkomen moet verstaan worden. Wat betreft het derde deel der vraag, hij wenschte daarover eerst later te spreken, aangezien de beantwoording in nauw verband staat met een ander punt der dagorde: ‘Hoe wekt men best de leerlingen op tot opmerken, verstaan, spreken?’ (Prog.) De heer Rooses, die 't geheugen vergelijkt bij eene schuif, waaruit een schat - dat wat in 't geheugen is opgenomen - des te gemakkelijker wordt te voorschijn gebracht, naarmate die schuif beter geordend is, wenscht de vraag besproken te zien, of van buiten leeren het geheugen versterkt, of er eene oefening bestaat, die deze eigenschap van den menschelijken geest kan verbeteren en in staat stellen om op degelijker wijze haren dienst te verrichten. Uit de levendige bespreking nu volgende, blijkt dat men 't vooral hierin met den inleider eens is: hoe beter de vermogens en de zintuigen ontwikkeld zijn, des te beter zal 't opmerkingsvermogen in 't algemeen, 't geheugen in 't bijzonder zijn. De heer Blockhuys betreurt de afwezigheid van den heer Leën, waardoor en ook wegens 't gevorderde uur de vraag over opmerken, verstaan en spreken der leerlingen niet grondig genoeg kan besproken worden. Hij, evenals de heer Temmerman, is een verklaard tegenstander van alle aanleeren van onvolkomen begrepen stof. De heer Sleeckx meent, dat men bij de behandeling dezer punten vooral moet drukken op de vraag: Wat moeten onze leerlingen, vooral in 't Nederlandsch, van buiten leeren, als zijnde dit van bepaald practische toepassing; immers ons doel is: bevordering van het onderwijs in en voor, het Nederlandsch. Hij hoopte hierop terug te komen bij latere behandeling van het verschoven punt. De Voorzitter dankt den heer de Neve voor zijne uitvoerige inleiding. De gehouden besprekingen samenvattende, doet hij uitschijnen in welke punten men 't eens is; hij hoopt met den heer Sleeckx, dat latere behandeling van de verwante vraag nieuw licht over de verschilpunten zal werpen. | |
[pagina XXV]
| |
De heer E. T'sjoen spreekt nu: ‘Over de verdeeling van den prijskamp der middelbare scholen in Vlaamschen en Waalschen prijskamp.’ (Prog. 20 B.) Op beknopte doch zeer duidelijke wijze, zijn zeggen stavende door tal van feiten en cijfers, toont hij aan, dat zoodanige verdeeling voor de Vlaamsche leerlingen alleszins wenschelijk en rechtvaardig zou zijn. De heeren Vander Cruyssen en Temmerman wijzen er op, hoe groote moeielijkheden de Vlaamsche leerlingen te overwinnen hebben in de examens en prijskampen voor sommige leergangen, die bij middel van 't Fransch gegeven worden, gelijk de wet voorschrijft, redenen waarom zij zouden wenschen, dat ook die vakken bij middel van 't Vlaamsch onderwezen werden. De heer T'sjoen meent evenwel, dat men, ingezien den huidigen toestand, slechts de volledige uitvoering der taalwet moet vragen. De heer Rooses deelt deze meening. Hij wijst er ook op hoe wenschelijk 't is, dat de leergangen in 't Vlaamsch immer goed gegeven worden, d.i. door leeraars, die de vaktaal alleszins machtig zijn. Op dit gebied is zeker voor de afdeeling nogal iets te doen. Een punt, dat hij gaarne binnen kort zag behandelen, is het 10e van het programma: ‘Welke leerwijze dient men bij het onderwijs eener tweede taal te volgen?’ - reeds vroeger aan de orde gesteld voor de jaarvergadering en toen wegens tijdgebrek niet behandeld De Heer Sleeckx wenscht dat ook het door den Heer T'sjoen ingeleide punt, voorzeker een der belangrijkste van ons programma, nog breeder ontwikkeld door denzelfden inleider, op de jaarvergadering behandeld worde. Op voorstel van den voorzitter worden beide punten aan de orde gesteld voor de jaarvergadering. De Heeren Temmerman en T'sjoen verklaren zich bereid, die aldaar in te leiden. De Voorzitter beveelt aan ze inmiddels in de plaatselijke groepen te bestudeeren. Mochten andere leden wenschen nog andere punten te behandelen, zoo gelieven zij die tijdig op te geven aan den schrijver der afdeeling. Nog besluit men, met het oog op de moeielijkheid, de verspreid wonende leden der afdeeling bijeen te krijgen, geene algemeene vergadering meer te beleggen vóor de aanstaande jaarvergadering. | |
[pagina XXVI]
| |
Mededeelingen en Voorstellen.De Voorzitter deelt mede, dat de gedachten, op de jaarvergadering te Gent door den schrijver voorgedragen, over de wenschelijkheid der stichting van een geïllustreerd tijdschrift voor de Vlaamsche jeugd, sedert verwezenlijkt zijn. Door de zorgen van eenige leden onzer afdeeling verschijnt sedert 15 Sept. bij den Heer Havermans te Brussel het tweemaandelijksch tijdschrift: ‘Ons Vaderland.’ De aan de afdeeling toegezonden exemplaren van het bedoeld tijdschrift worden door de leden onderzocht en op voorstel van den Heer T'sjoen wordt het bestuur gemachtigd aan het Hoofdbestuur te verzoeken, dit jonge tijdschrift door het nemen van een zeker aantal inschrijvingen te steunen. Zoo doende zal men tevens der afdeeling Onderwijs een eerste middel geven tot uitvoering van punt 17 van haar programma: ‘Aanmoediging van leerlingen, die zich onderscheiden in de studie van het Nederlandsch.’ Men zou, wierde de vraag door het Hoofdbestuur toegestaan, die abonnementen aan verdienstelijke, min welgestelde leerlingen kunnen schenken. Wat betreft punt 1o van het programma: ‘samenstelling van lijsten van prijsboeken, schoolboeken, enz.’ het Bestuur is van meening dat de uitvoering zou dienen toevertrouwd aan bevoegde commissiën. Daar men 't over de wenschelijkheid en uitvoerbaarheid in dezen niet eens kon worden, wordt het Bestuur verzocht, dit punt nogmaals te onderzoeken en daarover verslag uit te brengen in de morgenzilting der aanstaande jaarvergadering. Te twee uur sloot de Voorzitter de vergadering met den wensch, wel talrijker, maar niet min werkzame algemeene vergadering voor te zitten. De Schrijver, J. Kesler. | |
[pagina XXVII]
| |
de werkzaamheden van het afgeloopen jaar, laatstelijk over de algemeene vergadering van 18 December laatstleden. Dit verslag wordt met toejuiching goedgekeurd. Op voorstel van den heer Temmerman wordt het Bestuur met handgeklap herkozen. De Voorzitter neemt namens het Bestuur die herbenoeming aan. Intusschen betreurt hij de afwezigheid van vele verdienstelijke leden, die niet allen in andere afdeelingen tegenwoordig zijn. De Voorzitter deelt den leden mede, dat in antwoord op de daartoe gedane aanvrage, het Hoofdbestuur een twintigtal inschrijvingen op het tijdschrift: ‘Ons Vaderland’ ter beschikking der afdeeling heeft gesteld. Het Bestuur stelt voor, een zestal dezer aan verdienstelijke leerlingen toe te kennen en vraagt daartoe de goedkeuring der vergadering. Deze toegestaan zijnde, verzoekt de Voorzitter den leden, andere dergelijke aanvragen bij den schrijver te willen indienen. Ten slotte spreekt hij een woord van lofvoor het jonge tijdschrift, dat mag beschouwd worden als een kind onzer afdeeling. Nog deelt de Voorzitter mede, dat de heer Mac Leod, door uitlandigheid heden afwezig, zich bereid heeft verklaard, aan te vangen met de samenstelling eener lijst van Nederlandsche vakwerken voor het onderwijs. Evenzoo de heer Teirlinck. Het Bestuur heeft de vraag onderzocht, reeds op de vorige vergadering ter sprake gekomen, in hoever 't wenschelijk en noodig is commissiën te benoemen tot samenstelling van lijsten A. Van Nederlandsche prijsboeken; B. Van Nederlandsche schoolboeken en vakwerken voor het onderwijs; C. Van werken geschikt om als prijsboeken voor Engelsch en Duitsch gegeven te worden. Het heeft daarover gecorrespondeerd en geraadpleegd met verschillende leden der afdeeling en stelt voor, in dien zin een begin van uitvoering te geven aan punt 1o van ons programma. Herinnerende aan vroegere bespreking, doet de heer Kesler opmerken, dat zeker van de bestaande lijsten en catalogussen veel partij ware te trekken. Dan, daarop komen boeken van allerlei aard voor, meest Fransche, en 't is geen gering werk, er de Nederlandsche in op te delven. De goede werkjes van geringen prijs, | |
[pagina XXVIII]
| |
zooals er bijvoorbeeld vele bij den heer Vuylsteke verschijnen, zijn niet genoeg bekend. Is 't zelfs niet gebeurd, dat men den leerlingen werken van Conscience in 't Fransch gaf, wijl de Vlaamsche uitgaven betrekkelijk duurder of minder gemakkelijk verkrijgbaar waren? Door 't opmaken eener, zij 't ook onvolledige lijst van zoodanige boeken, met opgave van prijs, uitgever en formaat, zou men velen onderwijzers, die over eene beperkte som beschikken, een waren dienst bewijzen. Als bewijs van de uitvoerbaarheid geeft hij inzage van een dergelijken catalogus, vóor eenige jaren te Amsterdam uitgegeven door het Nederlandsch Onderwijzers-genootschap. Men heeft daarin alleen zoodanige boeken vermeld, die geschikt zijn in eene schoolboekerij opgenomen te worden. De heer Temmerman heeft níet geringe bezwaren tegen zulk ondernemen. Vooreerst vraagt hij, welke werkjes zijn goed? uit welk oogpunt zal men ze beoordeelen en wie heeft den tijd dat alles te onderzoeken? Welk gevaar ligt niet in 't uitsluiten van werkjes, gezien de geringe aanmoediging waarover onze schrijvers zich reeds nu, niet ten onrechte beklagen. Hij geeft gaarne toe, dat wat de schoolboeken en vakwerken betreft, deze bezwaren minder groot zijn en hij deelt alleszins de vroeger door den heer Mac Leod geuite meening, dat 't wenschelijk is, dat Nederlandsche wetenschappelijke werken meer algemeen bekend en verspreid worden. De Voorzitter verneemt met genoegen dat vorige spreker de meening van den heer Mac Leod doelt. Zou dan de heer Temmerman, door zijne betrekking als bestuurder eener Vlaamsche Normaalschool zoo bevoegd, met de heeren Mac Leod en Teirlinck willen medewerken tot samenstelling eener eerste lijst. De heer Temmerman stemt toe. Op voorstel van den schrijver nemen de Voorzitter, de heer E. de Neve en de heer T'sjoen soortgelijke opdracht aan voor de samenstelling eener lijst van prijsboeken. Wel ontveinst de eerste zich niet, dat in de bezwaren, door den heer Temmerman geopperd, veel gegronds ligt, maar hij meent dat ook 't geven van een begin van uitvoering nuttig kan zijn. 't Geldt hier een punt dat met algemeene toestemming op ons programma van werkzaamheden voorkomt en dus dient verwezenlijkt. De vergadering wijst | |
[pagina XXIX]
| |
verder de heeren Moortgat, van Steenweghen en Kesler aan voor de aanvankelijke uitvoering der lijsten boven bedoeld onder C. De schrijver zal de afwezige leden der verschillende commissiën kennis geven van deze benoemingen, hun verzoekende op eene eerstvolgende algemeene vergadering verslag uit te brengen over hunne werkzaamheden. Men gaat thans over tot het tweede punt der dagorde: ‘Wenschelijkheid der verdeeling van den wedstrijd voor middelbaar onderwijs.’ De heer T'sjoen breeder ontwikkelende, hetgeen vroeger door hem te Mechelen gezegd was, treedt vooreerst in eenige beschouwingen aangaande den prijskamp voor middelbare scholen van den 1n graad, waar 't vakstelsel heerscht en de Vlamingen dus weinig of niets meer te vragen hebben. Hij bespreekt vervolgens de inrichting en uitslagen van den prijskamp voor middelbare scholen van den 2n graad. Na gewezen te hebben op verbeteringen, reeds door de regeering aangebracht in 't programma der prijskampen, toont hij den min gunstigen toestand, waarin de Vlaamsche leerlingen zich bevinden, als blijkt uit de uitslagen. Immers dezelfde leerling, die uiterst goed slaagt in 't Nederlandsch opstel, bekomt weinig punten in 't Fransch. Diensvolgens heeft hij eene min goede plaats dan die waarop hij recht zou hebben, indien hij, gelijk de leerling van 't Waalsche régime, niet alleen in de moedertaal, maar ook zijn thema in de tweede landstaal mocht maken. Want de Vlaamsche leerling heeft voor bijkomende taal het Duitsch of Engelsch, niet het Fransch, lerwijl de Waal die proef in 't Vlaamsch kan ondergaan en dus feitelijk eene taal minder te bestudeeren heeft, waardoor alleen zijne kans op welslagen veel grooter is. Met het oog op zoodanige feiten, in verband met de taalwet van 1883, acht spreker 't wenschelijk den nu bestaanden prijskamp te verdeelen in eenen voor de leerlingen van 't Waalsche stelsel en eenen anderen voor die van 't Vlaamsche stelsel. De vergadering treedt dien wensch bij en verzoekt het bureel dezen over te maken aan het algemeen bestuur. Daar vele leden wenschen en de afdeeling ‘Letterkunde’ de bespreking van het tweede punt harer dagorde bij te wonen, schorst de voorzitter te half twaalf de zitting. Te 12 1/4 heropent | |
[pagina XXX]
| |
hij de vergadering en geeft het woord aan den heer Temmerman: Over het onderwijs der tweede (Fransche) taal. In zijne inleiding herinnert deze, dat hij er aanvankelijk bezwaar in vond, aan den wensch van het Bestuur voldoende, de Maatschappij: Taalverbond te betrekken in een vraagstuk, bij welks behandeling wij wellicht eenigzins afwijken van den weg, dien we met voorliefde bewandelen (Art. 2 der Statuten). Hier toch moeten we alle bespiegeling ter zijde laten en met de nuchtere werkelijkheid rekenen. Uitgaande van dit standpunt, doet spreker uitschijnen, hoe door velerlei oorzaken en om velerlei redenen de kennis der Fransche taal feitelijk, zelfs voor de Vlaamsche bevolking vèel aanlokkends heeft. Men moge dit anders wenschen; het ontkennen ware onzinnig. Er kan dus niet aan gedacht worden, die tweede taal van het programma te schrappen of zelfs ze stiefmoederlijk te behandelen: zulks zou eenvoudig onze scholen ontvolken. Maar men moet eischen, dat aan de moedertaal recht wedervare, d.i. dat zij niet voor eene vreemde taal de plaats ruime in al wat tot de eigenlijke vorming van hart en geest leidt. In dezen zin is het vraagstuk van de studie eener tweede taal op zijne plaats in eene vergadering van flaminganten. Alsnu komt spreker tot dit besluit: Al de vakken in al onze scholen van lageren en middelbaren graad moeten in het Nederlandsch onderwezen worden. Dit is eene hoofdvereischte voor het welgelukken der opvoeding. In scholen, waar het Fransch de tweede taal is, moet dit vak onderwezen worden gedurende een aantal uren groot genoeg, om de leerlingen voldoende spreekvaardigheid te geven. Met 't oog hierop îs spreker overtuigd voorstander van de rechtstreeksche leerwijze, d.i. zooveel mogelijk zonder tusschenkomst der moedertaal. De tegenwerping, dat zelfs een groot aantal uren toch onvoldoende zou zijn, acht de Heer T. niet onweerlegbaar. Spreker ook vindt iets onrechtvaardigs, iets slaafsch in de verplichting, zoo vaak in 't dagelijksch leven den Vlamingen opgelegd: in hun eigen land Fransch te moeten spreken. Het protesteeren tegen die schending onzer rechten vindt hij aldaar zeer gepast. Maar de verstandige toepassing van dit middel in de scholen wil hij niet | |
[pagina XXXI]
| |
onvoorwaardelijk afkeuren. In hoeverre dit methodisch middel tot aanwending van een practisch doel: het aanleeren der 2de taal in toepassing dient gebracht, zal van de omstandigheden afhangen Zijns inziens waar 't dwaas te beweren, dat de aanwending van zulk middel eener school, waar de gansche opleiding in 't Vlaamsch geschiedt, haar Nederlandsch karakter zou doen verliezen. Op de lagere school mag en kan de Fransche taal met goed gevolg onderwezen worden, overal waar voldoende onderwijskrachten werkzaam zijn en eene regelmatige schoolbijwoning tot op 13 of 14 jaar te verkrijgen is. Op de middelbare scholen onzer Vlaamsche steden dienden voortaan alle vakken in 't Nederlandsch onderwezen te worden en een grooter aantal uren aan 't Fransch besteed. Spreker eindigt met de verklaring, dat hij de tweede taal niet ongenegen is, integendeel hare hoedanigheden weet te waardeeren en haar gaarne de tweede plaats laat, maar de eerste plaats in ons hart, in ons leven en in ons onderwijs blijve aan onze dierbare moedertaal, een erfgoed, dat we ongeschonden den onzen willen nalaten. De Voorzitter dankt den heer Temmerman voor de waarlijk practische wijze, waarop hij dit netelige punt heeft behandeld. Daar niemand der aanwezige schoolmannen in beginsel zich verklaart tegen de besluiten door spreker gesteld, en ook wegens 't vergevorderde uur, zal de nadere bespreking tot de namiddagzitting verschoven worden (algemeene vergadering), waar dit punt ook aan de orde is. Te 1 1/4 ure sloot de Voorzitter de vergadering. De Schrijver, J. Kesler. |