Jaarboek van het Taalverbond. Jaargang 2
(1890)– [tijdschrift] Jaarboek van het Taalverbond– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina XXXII]
| |||||||||
ontslaggever is, kan men op het gestelde uur niet vergaderen. De aanwezigen gaan voorloopig de zitting bijwonen der afdeeling Tooneel, en nemen daar deel aan de bespreking. Slechts om 11 1/2 ure wordt de zitting der afdeeling Volkskunde geopend, onder voorzitterschap van den heer Pol de Mont, bijgestaan door de heeren Is. Teirlinck, onder-voorzitter, en A. De Cock, tweeden secretaris. Deze geeft een bondig verslag over de werkzaamheden der afdeeling gedurende het afgeloopen jaar, waaruit blijkt dat de besluiten, in de jongste algemeene vergadering genomen, grootendeels eene doode letter zijn gebleven; ook de plaatselijke onderafdeelingen hebben, - ter uitzondering van Antwerpen - op folkloristisch gebied, weinig bijzonders verricht. Wat minder woorden, wat meerder daden, zulks ware voor de toekomst te wenschen. Toch bestatigen wij met veel genoegen, dat het tijdschrift Volkskunde van de heeren P. de Mont en A. Gittée, - een uitvloeisel onzer afdeeling - zich voortdurend in tal van belangstellende lezers, ijverige medewerkers en een immer stijgenden bloei mag verheugen. Ziedaar reeds eene gewonnen zaak. Verder stonden nog de volgende punten aan de dagorde:
Daar het afwerken dezer dagorde gansch onmogelijk blijkt, ziet de heer Teirlinck van zijne spreekbeurt af, terwijl de heer Voorzitter zich bepaalt bij de beknopte uiteenzetting van zijn eerste onderwerp. Hij gunt ons een blik in zijne rijke verzameling van Vlaamsche volksliedjes, dagteekenende uit het einde der vorige, en den aanvang der tegenwoordige eeuw. Heel die liederenreeks heeft betrekking op de toenmalige historische feiten, en geeft ons over deze spanne tijds tal van bijzonderheden, die, onder folkloristisch en geschiedkundig oogpunt, veel aantrekkelijks opleveren. | |||||||||
[pagina XXXIII]
| |||||||||
Tevens krijgen we daardoor een denkbeeld van de Vlaamsche merktzangers dier dagen. Dat punt afgehandeld, stelt de heer Em. K. De Bom eenige lichte wijzigingen aan het reglement voor. Het huidige art. V wil hij in dezen zin veranderen: ‘Het bestuur der afdeeling bestaat uit eenen voorzitter, eenen ondervoorzitter en eenen secretaris (in plaats van twee), welke ieder jaar aan kiezing onderworpen worden en herkiesbaar zijn.’ In art. VII zou hij ‘minstens tweemaal 's jaars vergaderen’, - vervangen door ‘minstens éenmaal 's jaars’, dewijl het eerste onuitvoerbaar is gebleken. Verder schijnt hem - en wel te recht - de bijvoeging van een nieuw artikel (art. VIII) noodzakelijk, nl. het volgende: ‘Elk jaar, eenigen tijd vóor de algemeene vergadering, zal de pennevoerder van iedere plaatselijke onderafdeeling een bondig verslag van dezer werkzaamheden laten geworden aan den algemeenen secretaris. Die verschillige mededeelingen zullen dienen tot het opstellen van het jaarlijksch verslag over den toestand der afdeeling.’ Het gemis of niet-naleven dezer bepaling, maakt de taak van den algemeenen schrijver inderdaad zoo goed als onmogelijk. Ook wordt dat nieuw artikel, samen met het tweetal wijzigingen, zonder tegenwerping, aangenomen. Ten slotte gaat men over tot de vernieuwing van het bureel: het uittredend bestuur wordt herkozen, en de heer De Cock, in vervanging van M. Aug. Gittée, bepaald tot algemeenen secretaris der afdeeling benoemd. Daarna wordt de zitting geheven. | |||||||||
Plaatselijke Onderafdeelingen.I. Antwerpen.Van het drietal plaatselijke onderafdeelingen, mag de Antwerpsche, althans voor het folkloristisch gedeelte, als de werkzaamste beschouwd worden. Daar is, onzes dunkens, de meest onverflauwde ijver waar te nemen. Gedurende het afgeloopen jaar, traden, in den schoot dier onderafdeeling, de heeren Pol de Mont, Joz. Van de Venne en Em. K. De Bom als sprekers op. | |||||||||
[pagina XXXIV]
| |||||||||
De eerste behandelde velerlei onderwerpen: a) Paschen en Paascheieren in het Volksgeloof; - b) Over Duivelsagen; - c) Spotrijmen en Wilde gebeden; - d) Kerstliederen uit oude Doxaalboeken. Met zijne Klein-Brabantsche Volksliederen, in oude familiehandschriften aangetroffen, en wier zangwijze hij trouw liet noteeren, oogstte hij echter meest bijval in. Enkele dezer liedjes verdienen eene eereplaats in onzen Vlaamschen liederenschat. De heer Joz. Van de Venne sprak over baron Reinsberg-Düringsfeld, en diens welbekend werk Le Calendrier belge, waaraan hij wetenswaardige bijzonderheden ontleende. De heer De Bom eindelijk deelde vertelsels en schelmsche vragen en antwoorden mede, handelde over Fransche Sprookjes, en las een opstel over Donder en Bliksem in het Volksgeloof. In Juli 1888 zond de Antwerpsche onderafdeeling een verzoekschrift naar de commissie der stadsboekerijen, waarbij gevraagd werd, dat de stadsbibliotheek zich de voornaamste, in den vreemde verschijnende tijdschriften en werken op folkloristisch gebied, zou willen aanschaffen en, te dien einde, ieder jaar, eene geringe som op hare begrooting inschrijven. - Dat verzoek werd afgewezen. | |||||||||
II. Brussel en III. Gent.Daar ons over de werkzaamheden dezer onderafdeelingen niets werd medegedeeld, meenen wij te mogen onderstellen, dat zij zich weinig met folklore hebben beziggehouden. Denderleeuw, 6 Juli 1889. A. De Cock. |
|