Jaarboek Gerrit Achterberg 1
(2001)– [tijdschrift] Jaarboek Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Peter de Bruijn
| |
[pagina 68]
| |
creatieve proces had immers niet zijn neerslag op het papier gekregen, en verder was het nog maar de vraag of variante lezingen een beter begrip van het definitieve gedicht zouden opleveren, laat staan dat zij ‘de bedoelingen van de dichter’ zouden kunnen verduidelijken. De laatste verwachting ging uit - en ik citeer opnieuw - ‘van de wijdverbreide mening doch voor modernistische poëzie onjuiste opvatting dat het gedicht een weergave is van iets. In deze opvatting zou dan onderzoek van de tekstgenese het antwoord geven op de vraag of de dichter zijn eigenlijke intenties wel zo nauwkeurig mogelijk heeft verwoord. Heeft hij zijn emoties wel treffend uitgedrukt? Met dergelijke vragen vertaalt men het gedicht terug naar een corresponderend psychologisch of biografisch feit. En achter het masker van het gedicht zoekt men de vent.’Ga naar eindnoot3 Ik heb dit citaat niet alleen gekozen omdat het mooi aansluit bij het thema van vandaag, maar vooral óók omdat deze woorden karakteristiek zijn voor het pleidooi dat Fokkema vanaf zijn allereerste bemoeienissen met de dichter zo hartstochtelijk heeft gevoerd. Al in februari 1962 - dus vlak na de dood van Achterberg - publiceerde hij als 24-jarige student zijn eerste ‘verkenning door varianten’, waarin hij vaststelde dat ‘het biografisch element in de studies over Achterberg [wordt] overschat’,Ga naar eindnoot4 een standpunt dat hij anderhalf jaar later nog eens herhaalde toen na de uitzending van Hans Kellers film over Achterberg het biografische gekrakeel rond ‘Het taboe van Achterberg’ pas goed losbarstte.Ga naar eindnoot5 De omstandigheid dat de openbaarmaking van de biografische feiten nagenoeg samenviel met de verschijning van de Verzamelde gedichten hebben de belangstelling voor de ‘vent’ achter het masker van het gedicht alleen maar versterkt. Fokkema daarentegen liet zich bij zijn variantenonderzoek niet verblinden door de biografistische invalshoek, om voldoende oog te kunnen hebben voor de beoogde poëtische effecten en de vermoedelijke verande- | |
[pagina 69]
| |
ringsmotieven van de varianten. Zijn proefschrift Varianten bij Achterberg uit 1973 bewijst zijn gelijk: daarin vormen de zogenaamde ‘veralgemenende varianten’ nog geen 5 procent van het totaal. Fokkema maakte bovendien terecht duidelijk dat deze varianten in een breder verband te zien waren, namelijk ‘het streven van Achterberg om zijn poëzie los te maken van persoonlijke relaties’: ‘Zo verdwijnen op den duur alle opdrachten van bundels; zo verdwijnen opdrachten van afzonderlijke gedichten [...], zo verdwijnen soms ook persoonsnamen; in dit kader beschouwd verdwijnt de persoon Achterberg uit een aantal gedichten; de persoon aan wie de lezer geneigd is te denken, terwijl het verspersonage in het geding is.’Ga naar eindnoot6 Met deze varianten had Achterberg, met andere woorden, zélf de ‘vent’ achter het masker van het gedicht doen verdwijnen. Zoals bekend moest Fokkema zich in zijn dissertatie beperken tot de drukgeschiedenis van Achterbergs gedichten, omdat mevrouw Achterberg van mening was dat ‘openbaarmaking van ander materiaal dat licht kan werpen op de tekstgeschiedenis [...] niet in overeenstemming zou zijn met de wil van de dichter’, zoals hij in Varianten bij Achterberg schreef.Ga naar eindnoot7 In 1982 kwam in deze situatie drastisch verandering. Op de voortdurende aandrang van Fokkema én Daisy Wolthers - haar naam dient in dit verband ook met ere te worden vermeld - liet Cathrien Achterberg haar aanvankelijke bezwaren varen en verleende zij Fokkema exclusief toegang tot de literaire nalatenschap van haar man. In hetzelfde jaar kreeg Fokkema voorts de beschikking over de omvangrijke verzameling kladhandschriften uit de collectie-Stakenburg, zij het onder een aantal strikte voorwaarden. Het aldus vrijgekomen materiaal was, zo schreef hij in één van de eerstvolgende afleveringen van de Achterbergkroniek, ‘van dermate groot belang voor een inzicht in de vers-making van Achterberg, dat het een historisch-kritische uitgave van (een deel van) | |
[pagina 70]
| |
Achterbergs poëzie rechtvaardigt’.Ga naar eindnoot8 Hij schatte in dat de uitgave in 1987 zou kunnen verschijnen. De voorbereidingen van de uitgave, in 1982 door Fokkema en andere medewerkers van het Instituut De Vooys ter hand genomen, hebben onder meer geresulteerd in de uitgave van verschillende correspondenties van Achterberg en in genetisch-interpretatieve artikelen in de Achterbergkroniek.Ga naar eindnoot9 Het werk aan de eigenlijke uitgave werd echter al snel bemoeilijkt door de schermutselingen rond de collectie-Stakenburg, die er uiteindelijk toe zouden leiden dat mevrouw Stakenburg in 1987 de overeenkomst met Fokkema verbrak. De pepermuntdoos verdween weer in de kluis van de verzamelaar, het gevecht om het behoud van de collectie voor Nederland kon beginnen. Het optreden van Fokkema in de moeizame contacten met de weduwe Stakenburg mag dan - zoals Middeldorp het in zijn reconstructie van de affaire formuleerde - niet altijd even tactvol zijn geweest, ronduit meesterlijk is zijn zet als hij de ‘andere’ weduwe, mevrouw Achterberg, zover weet te krijgen dat zij een dringend beroep doet op mevrouw Stakenburg, onder verwijzing naar het grote belang van een historisch-kritische uitgave. In het licht van haar verzet tegen Hazeu's biografie - die in datzelfde jaar (1988) zou verschijnen - is deze actie veelzeggend: de veranderde visie van mevrouw Achterberg was blijkbaar onlosmakelijk verbonden met haar vertrouwen in de persoon van Redbad Fokkema. Toen Fokkema in 1990 over de kladjes van Gerrit Achterberg sprak, had hij al afscheid genomen van het idee dat hij zijn plan voor de historisch-kritische uitgave nog ooit zelf zou verwezenlijken. De universitaire verplichtingen lieten hem niet genoeg tijd om het onderzoek binnen afzienbare tijd af te ronden. Hij droeg het project over aan het toenmalige Bureau Basisvoorziening Tekstedities in Den Haag, waar ik per 1 maart 1991 werd aangesteld. Tijdens mijn eerste bezoek aan Redbad liet hij duidelijk | |
[pagina 71]
| |
merken dat hij blij was van het onderzoek af te zijn: ik vertrok met vier boodschappentassen vol ordners, een week later arriveerde er in Den Haag een grote doos met nóg meer materiaal voor het ‘Basisbureau’ - zoals Redbad het bureau met de onmogelijke naam placht te noemen - en ook in de daarop volgende jaren hield hij regelmatig opruiming. Achterberg maakte in Utrecht plaats voor anderen, zoals blijkt uit Fokkema's publicaties uit de jaren negentig over onder anderen Elisabeth Eybers, Hans Faverey, Sybren Polet en Hans Lodeizen. Ook in zijn poëzie-geschiedenis Aan de mond van al die rivieren uit 1999, de bekroning van zijn decennialange omgang met de Nederlandse poëzie, komt Achterberg niet meer dan terloops voor. Dit wil overigens niet zeggen dat Fokkema zijn belangstelling voor de dichter verloren had. Dat blijkt alleen al uit het feit dat hij zich, zij het achter de schermen, bleef inzetten voor het Achterberg-genootschap, waarvan hij vele jaren voorzitter was. Meer inhoudelijk was zijn inbreng als copromotor van Fabian Stolk - die in Utrecht aan zijn proefschrift Een kwestie van belichting werkte - en van mijzelf; mijn werk aan de historisch-kritische uitgave heeft hij steeds van nabij en met enthousiasme gevolgd, natuurlijk niet zonder de voor hem zo kenmerkende zweem van relativerende ironie wanneer het gezwoeg wat al te principiële vormen aannam. Ook bleef hij betrokken bij het variantenonderzoek of - algemener gezegd - de editiewetenschap, als medebezorger van Lodeizens Verzamelde gedichten (1996) en als bevlogen criticus van het opportunisme van de editeurs van de historisch-kritische Nijhoff-uitgave.Ga naar eindnoot10 Zijn fundamentele kritiek op de inconsequente ‘kaalheid’ van die uitgave heeft haar uitwerking niet gemist, zoals er in de Achterberg-uitgave zoveel is terug te vinden van Redbads opvattingen - u hoeft er zijn toespraak van tien jaar geleden maar op na te lezen. In dit opzicht gaat achter het geestelijke masker van de histo- | |
[pagina 72]
| |
risch-kritische uitgave wel degelijk de ‘vent’ Fokkema schuil, en is de uitgave in dat opzicht nog steeds ook zijn uitgave. Het stemt daarom des te droever dat Redbad de verschijning ervan niet meer heeft mogen meemaken. Maar de uitgave is, net als dit nieuwe symposium, óók het bewijs dat het werk van R.L.K. Fokkema wordt voortgezet, in een traditie die hij als geen ander heeft weten te bepalen. Ter nagedachtenis aan hem overhandig ik daarom met groot respect de historisch-kritische uitgave van de Gedichten van Gerrit Achterberg aan Henny Fokkema-Van den Heuvel. |
|