Publications de la Société Historique et Archéologique dans le duché de Limbourg. Deel 12
(1875)– [tijdschrift] Jaarboek van Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap– Auteursrechtvrij
[pagina 387]
| |
Een viertal oude regtsdocumenten uit het Hertogdom Limburg.Op het einde der vorige eeuw wilde de openbare meening, door de philosophie van dien tijd in het leven geroepen, de radicale afschaffing der wetten en gebruiken, die tot op dat tijdstip in voege waren geweest. Alles wat oud was noemde men versleten, en in niets stelde men meer vertrouwen, dan in de toekomst. Om de vrijheid en het geluk der volken te verzekeren moesten dan ook de instellingen, die de volken regeerden, vernield worden. ‘De mensch is vrij geboren - riep Rousseau uit - en overal ligt hij aan ijzers geklonken’. De achtiende eeuw en de fransche revolutie, die dien kreet vernamen, antwoorden: ‘laten wij die ijzers verbreken, en de vrijheid zal heerschen.’ Thans zijn die boeijen geslaakt, de volken zijn vrij; de koningen zijn gebonden door de constitutie en de natiën regeeren zich zelven. En in weerwil van dat alles, gaan onze zaken niet veel beter dan die onzer voorouders. De gebreken, die de samenleving bij ons voorgeslacht hinderden zijn afgeschaft, maar er zijn nieuwe in de plaats gekomen, gebreken somwijlen grooter en hinderlijker dan die onzer voorzaten. Deze teleurstelling doet menigeen terugdenken aan den ‘goeden, ouden tijd’ en men vraagt | |
[pagina 388]
| |
zich af, wat toch eigenlijk den vrede bij onze voorouders bewaarde. Men studeert hunne wetten, hunne landsgebruiken en eigenaardige gewoonten en men komt zeer vaak tot de overtuiging, dat bij hen, naast veel versleten theoriën, ook veel goeds en bruikbaars te vinden was; dat bij gevolg het staatsgezag onzer voorouders wel wat hard is beoordeeld geworden, en dat men niet had behooren te breken met de traditiën, die de geslachten samen koppelen. De algemeene wetten der oude landen, graafschappen en hertogdommen onzer streken zijn genoegzaam bekend; daarnaast echter vindt men van onze steden, dorpen en heerlijkheden, plaatselijke gebruiken, eigenaardige costuymen, schepen-cleernissen en gilde-reglementen, die meestal nog onuitgegeven in de archieven rusten of in handen zijn van particulieren, alwaar zij gevaar loopen te gronde te zullen gaan. Deze stukken werpen niet minder licht, dan de algemeene wetten, over het openbaar en burgerlijk leven onzer voorouders; zij zijn bijgevolg overwaardig om door den oudheidkundige en den geschiedvorscher bestudeerd te worden. Reeds meermalen werd in deze Publicatiën de aandacht der leden van het Oudheidkundig Genootschap op zulke stukken gevestigd. Enkele dier documenten hebben reeds het licht gezien. Wij deelen nog een viertal mede in de vaste hoop, dat onze poging, door de uitgave van meerdere soortgelijke bescheiden, moge gevolgd worden. De twee laatste nummers bevatten zekere privilegiën van Weert en Nederweert en de regtsgebruiken van Steyn. Limburgsche documenten van dien aard, zoo als costuymen, hof- en bankrechten, molenrechten, grensscheidingen van banken en heerlijkheden, costuymen van leen- en laathoven, die in deze Publicatien of elders het licht zagen, hebben betrekking op de volgende plaatsen onzer provincie: | |
[pagina 389]
| |
MaastrichtGa naar voetnoot(1), MeyelGa naar voetnoot(2), SimpelveldGa naar voetnoot(3), MeerssenGa naar voetnoot(4), BerghGa naar voetnoot(5), BemelenGa naar voetnoot(6), ThornGa naar voetnoot(7), Asselt bij SwalmenGa naar voetnoot(8), Terweijer onder HeerlenGa naar voetnoot(9), Gulpen en NeuborgGa naar voetnoot(10), GeisterenGa naar voetnoot(11), GrathemGa naar voetnoot(12) VijhlenGa naar voetnoot(13) en Susteren. Zij werden meermalen beoordeeld en beschreven. Hun algemeene strekking is bekend. Dit is echter minder het geval met stukken als onze nummers 1 en 2. Deze zijn bosch- en weiderechten en hebben betrekking op de twee voornaamste gemeentebosschen van ons land: het Echterbosch en de Graatheide. Men kan, ons erachtens, deze boschrechten terugbrengen tot de markrechten der Duitsche stammen. Zij handelen immers, gelijk deze, over een bepaald grondgebied, waarop de buurlieden uit den omtrek eenig recht bezitten. Zij bepalen het eigendom van dat gebied en de wijze waarop er gebruik van gemaakt wordt, alsmede hoe dit gebruik geregeld en beschermd wordt. Beide bosschen waren echter geen oorspronkelijke marken. Indien wij den inhoud der boschrechten gelooven mogen, zijn ze ontsproten uit den boezem van het kroondomein onzer frankische koningen; het bosch van Echt uit dat van Pippijn van Herstal en de Graatheide uit de eigendommen van Swentibold, koning van Lotharin- | |
[pagina 390]
| |
genGa naar voetnoot(1). Zij zijn eerst marken geworden ten gevolge der wegschenking. Hierin verschillen zij dan ook van de oorspronkelijke marken en gemeenteweiden, die over den ganschen Duitschen bodem verspreid zijn, en waarvan men nog hier te lande sporen vindt in de gemeenschappelijke heiden onzer Limburgsche Kempen.Ga naar voetnoot(2) De heer Sloet van de Beele, die zich met de studie der Geldersche markrechten heeft onledig gehouden en over dit onderwerp veel licht heeft verspreid; leert ons dat de markrechten in het algemeen over drie zaken handelen: over den grond, de personen en de rechten. De uitlegging, die hij van deze drie zaken geeft, kan ons strekken tot nadere kennis der boschrechten van Echt en Graatheide, waarom wij ze hier op het einde dezer korte inleiding mededeelen: ‘Men vindt - zegt hij - door het geheel oude Duitschland grootere en kleinere grondoppervlakten, bij verscheidene personen in gemeen gebruik. Zij komen onder verschillende namen voor. De meest algemeene zijn: mark, gemark, dikwijls met het bijvoegsel: gemeene en opene, of samengesteld met veld, bosch, hout of woud. Sedert de twaalfde eeuw vindt men gemeinde, gemeente, almennig, almeine, alsmeind en dergelijke woorden, welke een denkbeeld van algemeenheid, gemeenschap uitdrukken.Ga naar voetnoot(3) In Westfalen en in ons land is de benaming van | |
[pagina 391]
| |
buurschap, boerschap (communio rusticorum), broek, en op de Veluwe maalschap, zeer gangbaarGa naar voetnoot(1). Deze gronden hebben bepaalde grenzen, welke dikwerf niet te samen vallen met die der politieke verdeeling. Vele zijn er, die niet slechts in verschillende burgerlijke gemeenten, maar in verschillende Staten liggenGa naar voetnoot(2). Een parochiaal verband is bij velen op te merken. Wegens de grenzen door boomen, steenen, belten enz. gekenmerkt is de naam markt een der meest karakteriseerende en meest gebruikelijke. De personen, die de marken gebruiken, dragen verschillende namen, meestal in overeenstemming met die, welke aan de gronden gegeven worden, als daar zijn: markers, markgenooten, holten, ganerben, alpgenooten, schaarmannen, buren, malen. Die van erven, geërfden, erfgenamen, gewaarden, buren zijn in ons land zeer gangbaar. Het gebruik bestaat in het genot der natuurlijke voortbrengsels van den grond: hout, plaggen, schadden, steenen, leem, turf, heide, gras, veeweide, jacht, visscherij. Dit genot is uitsluitend, zelfs zoodanig, dat het meestal aan de markgenooten niet vergund is, wat de mark hun oplevert buiten de mark te verkoopenGa naar voetnoot(3). Tegenover het genot staat de verplichting tot het onderhouden der zaken, die ten dienste van allen zijn bestemd: wegen, stegen, waterleidingen, waterkeeringenGa naar voetnoot(4) | |
[pagina 392]
| |
Het gebruik der gronden is niet afhankelijk of beperkt door den rang of stand der personen; edelen en onedelen, ridders en knechten, goedsheeren, ministerialen en vazallen, vrijen en hoorigen, geestelijken en leeken oefenen te samen gemeenschappelijk dezelfde rechten uitGa naar voetnoot(1). Hieruit volgt, dat die rechten geen persoonlijke, maar zakelijke zijn. Oorspronkelijk waren zij verbonden aan een huis en hof, aan de saalweer. Later werden zij daarvan afgescheiden, vervreemd, en meer dan één recht kwam in handen van denzelfden persoon. Omtrent den eigendom van den grond onderscheidt men in Duitschland tweëerlei, namelijk: of de mark is vrij en de markgenooten hebben den onbeperkten eigendom; of de mark heeft eenen goedsheer of had eenen leenheer. In dit geval berust bij dezen, zoo als men zegt, de echte oppereigendom, terwijl het gebruik uitgeoefend wordt door de precaire bezitters van huis en hof. Vele van dezen aard komen er niet voor; en in ons land, althans in Gelderland, geloof ik niet, dat er op grond van stellige oorkonden ééne is aan te wijzenGa naar voetnoot(2). Wat de inrichting van de huishouding, de economie en politie der mark betreft, deze berust geheel en uitsluitend bij de markgenooten, zelfs in die marken, welke eenen goedsheer hebben. De markgenooten zijn hun eigene wetgevers en rechters, en hierin is een der meest eigendommelijke kenteekenen van de marken gelegen, die haar scherp van ieder andere vereeniging, van gemeenschappelijke gronden onderscheidt. De markgenooten leven als | |
[pagina 393]
| |
zoodanig onder het bestuur van eigengekozen of erfelijke rechtersGa naar voetnoot(1), bepalen zelven eigenmachtig wat recht zal zijn in de mark, komen in ongeboden en geboden vergaderingen bijeen, zijn de oordeelvinders als de bank gespannen is en doen door hunne beambten het gevonden oordeel ten uitvoer leggen.’Ga naar voetnoot(2) Dit kort betoog zal voldoende wezen, om onze boschrechten naar waarde te kunnen beoordeelen.
JOS HABETS. Bergh-Terblijt 20 Oct. 1875. |
|