Publications de la Société Historique et Archéologique dans le duché de Limbourg. Deel 7
(1870)– [tijdschrift] Jaarboek van Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap– Auteursrechtvrij
[pagina 398]
| |
De heiligdomsvaart van Maastricht.De beroemde abdij van den H. Servatius, waaraan Maastricht, voor een groot gedeelte, den bloeijenden toestand verschuldigd was, dien het in de Midden-Eeuwen genoot, was door verschillende Vorsten met een schat van Relikwiën verrijkt geworden, die, wanneer wij Trier en Aken uitzonderen, in belangrijkheid en kostbaarheid voor geen der andere steden van het Duitsche rijk behoefde onder te doen. Even als in de twee genoemde steden, werden deze eerbiedwaardige overblijfselen der Heiligen, alle zeven jaren, aan de Geloovigen vertoond en ter vereering voorgesteld. Het is ligt te beseffen, dat die plegtigheid steeds een buitengewonen toevloed van vreemdelingen uitlokte: van heinde en verre stroomden de Geloovigen zamen, en zoolang het feest duurde, was de stad letterlijk te klein, om de verzamelde menigte te bevatten. Onder zulke omstandigheden moest het Gemeente-bestuur natuurlijk een aantal maatregelen van voorzorg nemen, ten einde niet alleen alle wanorde te voorkomen, maar tevens om in de voeding dier menigte behoorlijk te voorzien. In de raadsverdragen der 15e en der 16e eeuw vonden wij een aantal bijzonderheden betrekkelijk deze feestviering verspreid, en wij hebben gemeend dat die belangrijk genoeg waren om aan de vergetelheid te worden ontrukt. | |
[pagina 399]
| |
De eerste melding van de Heildomsvaert of Heildomskermesse, zooals men de plegtigheid oudtijds noemde, vinden wij gemaakt in eene Magistraatsordonnantie die den 22 Junij 1440 werd afgekondigd. Eerst in 1489 en in 1496 vinden wij op nieuw van dit feest gewag gemaakt; het valt echter niet te betwijfelen dat ook in het tusschenliggend tijdperk de Heiligdomsvaart geregeld heeft plaats gehad. Want behalve dat uit het gemeld raadsbesluit van 6 Julij 1489 blijkt, dat de voorgaande zevenjaarlijksche Relikwiëntooning, in 1482, had plaats gehad, wordt nog in eene raadsnotule van 10 Augustus 1489 gezegd, dat de Burgemeesters en Gezworenen tot vergoeding hunner kosten gedurende de Heiligdomskermis, volgens oude gewoonte, een voeder wijn hebben gehadGa naar voetnoot(1). Wij mogen hier eene buitengewone Relikwiëntooning niet onvermeld laten, die in 1485 plaats had, bij gelegenheid dat hertog Maximiliaan deze stad bezocht. ‘Int selve jaer (1485), zoo meldt eene Chronijk van Maastricht en omstrekenGa naar voetnoot(2), quam Hertich Maximilianus met groter macht tot Mastricht des saterdaechs voir onzer liever Vrouwen cruytwydinghedaech, ende des anderen daechs na onser liever Vrouwen daech toende men dat heyligdom buiten de kercke dat men pliecht te tuynen ten VII jaren, maer nyet dan ten twee plaetsen, dat men pliecht te tuynen ten drie plaetsen.’ In de volgende eeuw, in 1503, 1510 en zoo voort om de zeven jaren, hebben de Heiligdomskermissen achtervolgens geregeld plaats tot 1552, toen de vele kwade geruchten, die alom verspreid werden, en de vrees dat onder | |
[pagina 400]
| |
schijn van pelgrimagie soms verraad zoude schuilen, den Magistraat het besluit deed nemen om het Kapittel van St. Servaas te verzeeken de Heiligdomsvaart een jaar uit te stellen even als men zulks te Trier had gedaan. De volgende jaren was de toestand echter niets beter, en het feest bleef dan ook uitgesteld tot 1559. In 1566 en voor het laatst in 1573 hadden de Relikwiëntooningen geregeld plaats. De Ordonnantiën die de Raad bij gelegenheid der Heiligdomskermis liet afkondigen, hadden, zoo als wij zoo even zeiden, een tweeledig doel: namelijk voor het onderhoud der pelgrims te zorgen, en maatregelen te nemen, tot handhaving der orde en bescherming der stad, zoo die mogt bedreigd worden. De ordonnantie die de Magistraat tot bereiking van dit doel den 22 Junij 1140 liet afkondigen, was eene der uitgebreidste en bevat in hoofdzaak al de bepalingen der latere resolutiën. Wij zullen die hier in het kort mededeelen. Het was in de eerste plaats verboden ontijdich vleesch te slaan, of vleesch te verkoopen dat niet door de keurmeesters was gekeurd. De burgers waren verpligt aan de pelgrims goeden wijn, bier, brood, vleesch, visch enz. te geven; alles met goede maat en gewigt en tegen redelijken prijs. Gedurende de Heyldomskermesse, was het aan iedereen vergund spijs en drank te verkoopen, zonder zich daarom in een der betrekkelijke ambachten behoeven te laten opnemen. Het was aan de bakkers vergund, tijdens het feest, veertien dagen er vóór en veertien dagen er na, alle soorten van brood, groot en klein, te bakken. De brouwers mogten eveneens gedurende dien tijd allerhande soorten van bier brouwen, als keute, dickbier, swartbier, oesterbier ende hoppe, iets wat in gewone tijden verboden was, | |
[pagina 401]
| |
zijnde het hun dan alleen vergund dik en dun bier te brouwen. Bij den grooten toevloed van pelgrims en het gevaar dat onder die menigte soms kwaadwilligen of stadsvijanden schuilden, is het niet te verwonderen dat de Raad, meer nog dan anders, de noodige voorzorg tegen brand nam, te meer wijl het feest steeds in het midden van den zomer, in het droogste tijdperk van het jaar, viel. De meeste huizen waren in de 15e en 16e eeuw van hout gebouwd en met stroo gedekt; een brand kon onder die omstandigheden de schromelijkste gevolgen na zich slepen; er was dan ook bepaald dat ieder op boete van één gulden Peter, minstens één kuip water aan zijne deur moest hebben staan. Aan ieder werd de noodige zorg bij het gebruik van vuur en licht aanbevolen, en om steeds de herinnering aan het dreigend gevaar levendig te houden, werd in later tijd een man aangesteld, die 's nachts met eene bel door de straten ging, roepende waeck wael! waeck wael! Op het torentje der Landskroon en later op den Markttoren, zooals men den toren der hal gewoonlijk noemde, of op dien van het Dinghuis (Oudstadhuis) waakte bovendien een persoon, die, even als thans nog het geval is, van uur tot uur op de trompet speelde, en, zoodra hij ergens brand bespeurde, de banklok sloeg. Bij het vernemen van dit onheilspellend geluid, waren de poorters verpligt zich gewapend op de waelstad (verzamelplaats) van het kerspel te begeven, waartoe zij behoorden, en daar onder de bevelen van de hoofdlieden te blijven, tot dat de Magistraat hunne hulp elders noodig oordeelde. De geestelijken der beide Kollegiën moesten zich op de plaats van den brand begeven, om dien met de naburen en bloedverwanten van den ongelukkige, dien het onheil trof, te helpen blusschen, terwijl de vrouwen het noodige water moesten aanvoeren. | |
[pagina 402]
| |
Het kon niet anders, of dit blusschen door lieden, die niet gewoon waren op ladders en daken te klimmen en met aaks en bijl om te gaan, liet vaak veel te wenschen over; men stelde daarom in 1516 een aantal personen aan uit de ambachten der smeden, timmerlieden, metselaars en stroodekkers, aan wie alleen het blusschen van den brand opgedragen was. Daar het te vreezen was, dat stadsvijanden - en vijanden had de stad of de burgers in die tijden van ruw geweld bijna altijd - zich soms de verwarring door brand of rumoer veroorzaakt, ten nutte mogten maken, om een aanslag op de stad te beproeven, vinden wij bij de ordonnantie van 1440 bepaald, dat in geval er eenige onraad ontstond, de burgemeesters, gezworenen en gouverneuren der ambachten, alsmede de schouten, en schepenen van het brabantsch en het luiksch geregt, met hunne dienaren zich zouden verzamelen voor de woningen der beide burgemeesters, ieder daar, waar hij het naast bij woonachtig was, namelijk een gedeelte hunner voor het huis des burgemeesters Lambert van den Bossche, Heer van Canne en Mopertingen, gelegen op de Tweebergerstraat (Brusselschestraat) naast den Beijart, en de anderen op de Markt voor de woning van burgemeester Cornelis van Diepenbeeck. Daarbij zouden zich voegen, even eens ieder bij den naastbij wonenden burgemeester, de kerspellieden van Sint Joris, Sint Jacob, Sint Vincentius, Sint Amoer en Sint Maria ad littus, om gezamentlijk onder aanvoering der burgemeesters, waarvan de eene stads bannier en de andere stads wimpel voerden, zich daar heen te begeven, waar het gevaar het meest dreigend was, terwijl de bewoners der overige kerspelen zich naar hunne gewone verzamelplaats moesten begeven, om de poorten en wallen te bezetten. De bewaring der poorten, vooral der hoofdpoorten, was overigens gedurende de Heiligdomsvaart aan de nabijwonende burgers en de schuttengilden opgedragen. | |
[pagina 403]
| |
Burgemeesters, gezworenen en schouten, bijgestaan door de schepenen der beide gerigten en de gouverneuren der ambachten met hunne dienaren, waakten voor de handhaving der orde en rust gedurende het feest en, om op alles voorbereid te zijn, verzamelden de magistraatspersonen alsdan steeds met het harnas onder de kleederenGa naar voetnoot(1). Ten einde de passage niet te belemmeren, was iedereen verpligt de straat voor zijn huis behoorlijk te reinigen, den mest en het hout, welke toen allerwege de straten bedekten, weg te ruimen, en was het niet veroorloofd kramen of tenten op te rigten, verder dan tot aan het langs de deur loopende riool; vooral was dit streng verboden voor het Kruis, het Dinghuis, het Vleeschhuis en de Landskroon, of met andere woorden aan het uiteinde der Groote Staat, welke straat aldaar vroeger een geheel ander aanzien had en een pleintje vormde waarop, even als op het | |
[pagina 404]
| |
platteland thans nog het geval is waar twee wegen zich snijden, een kruisbeeld stondGa naar voetnoot(1). Niet ten onregte had men het feest met den naam van Heiligdomskermis bestempeld: in vele familiën toch heerschte alsdan eene buitengewone vreugde. Menig huisvader of bloedverwant, die het op andere tijden, wegens schulden of anderzins, niet durfde wagen de stad en zijne betrekkingen te bezoeken, mogt alsdan ongehinderd komen en wederkeeren: gedurende de Heiligdomsvaart, tot drie dagen na dat de vertooning der Relikwiën had plaats gehad, was iedereen kommervrijGa naar voetnoot(2). Stelde de Magistraat aldus door wijze maatregelen alles in het werk, om de vreemdelingen als het ware uit te noodigen de stad te bezoeken, dan zorgde hij daarentegen ook dat een goed onthaal de bezoekers wachtte, en dat deze een gunstig denkbeeld van den rijkdom en den bloei der stad mede namen. Ten einde de lieden van aanzien goed te kunnen ontvangen, kreeg de Raad bij iedere Heiligdomskermis drie amen wijnGa naar voetnoot(3), en voor de arme pelgrims zorgde, behalve het Gasthuis van St. Servaas, ook de liefdadigheidsinstelling de H. GeestGa naar voetnoot(4). Ook de vier gezworen schuttersgilden liet de stad het niet aan geldelijke hulp ontbreken, om bij gelegenheid der Heiligdomsvaart goed voor den dag te kunnen komenGa naar voetnoot(5), of om, zoo als in 1510, aan de gezworen | |
[pagina 405]
| |
voetboogschutten in eren der stad eynen scoenen kostelyken wimpel van damast (te) doin maken ende sticken erlickGa naar voetnoot(1). De Heiligdomsvaart begon steeds den 9 Julij en duurde veertien dagen. Nadat in den vroegen morgen de Metten gezongen waren, las een der kanoniken van St. Servaas de H. Mis achter de kerk op het Vrijthof in de open lucht, en vervolgens werden de Relikwiën door vijf kanoniken van uit de galerij, die de twee torens verbindt, getoond. Het was ook op die galerij, dat bij buitengewone gelegenheden 's avonds wel eens het Lof werd gezongen, zoo als toen Karel V den 24 Februarij 1546 hier zijne verjaring vierdeGa naar voetnoot(2), en bij gelegenheid van het vreugdefeest over het sluiten van den vrede tusschen Spanje en Frankrijk, op Zondag den 16 April 1559 gevierd, toen eveneens het Vrouwenloff (Lof ter eere van O.L.V.) op deze galerij werd gezongenGa naar voetnoot(3). Het Vrijthof, waar de Geloovigen zich vergaderden om de Relikwiën te zien vertoonen, was toen ter tijd met een' muur omsloten, die het gezigt voor de omringende huizen en de personen, die op het plein geen plaats hadden kunnen vinden en zich daarom voor de huizen hadden geschaard, belemmerde. Het Gemeentebestuur liet dan ook dien muur alle zeven jaren afbreken, en na de Heiligdomskermis weder opbouwenGa naar voetnoot(4). Aan den hoek van het Vrijthof, tegen over den Grooten Staat, stond een steenen schavot dat, waarschijnlijk wegens de beelden die het voetstuk versierden, het gerigt der drie leeuwen genoemd werdGa naar voetnoot(5). Het schijnt dat de scherpregter er eene gewoonte van gemaakt had, aldaar | |
[pagina 406]
| |
een kansspel te houden; dit werd hem ten minste in 1531 tijdens de Heiligdomsvaart verboden, en hem eene schadeloosstelling van drie gulden courant toegekendGa naar voetnoot(1). Even als met de St. Servaasmisse, was het vergund gedurende de Heiligdomsvaart, op het Vrijthof, kramen en tenten te plaatsen; als het feest verstreken was, zorgde het Gemeentebestuur voor de wegruiming daarvan, en het was op dit opruimen der winkels en tenten en op het afbreken en opbouwen der muren bij gelegenheid der Heiligdomsvaart, waarvan wij zoo even spraken, dat de Raad zich wel eens beriep, om zijn eigendomsregt op het Vrijthof te bewijzenGa naar voetnoot(2). Wij hebben onder de Raadsverdragen eene ordonnantie gevonden, houdende maatregelen tot bevordering van den geregelden aftogt der menigte bij het eindigen der Relikwiënvertooning op den eersten dag van het feest, welke ons belangrijk genoeg voorkwam om hier eene plaats in te nemen: ‘Anno XVc XVII den IXen daich in Julio. Ordinancie van der heyldomsvart die was op doenersdaich den iersten daich van den thoenen umb inder straeten dat volck op te halden int vertrecken des seluen volxs na den thoenen. Ierst aen die lyelyeGa naar voetnoot(3) tegen die WentmolenGa naar voetnoot(4): her | |
[pagina 407]
| |
Cloes Vrynts scepen, Jacob Voichs geswoeren, die meysteren van den schroderenGa naar voetnoot(1) ind sullen by hon nemen die daer tue dienen mytten naebueren ende schutten etc. Item aen Sint JorisGa naar voetnoot(2): her Lens Claper schepen, Schaluyn geswoeren mit den meysteren van den bruweren ende vort als vuer. Item der Heiligeyst myt der nuwestraten: her Vrierick van Reymerstock scepen, Vastrats geswoeren myt den gewantmeekeren ende vort als vuer. Item aen der smeyde huysGa naar voetnoot(3): her Lens Meyss scepen ende Lambrecht Vander hoven geswoeren myt den smeyden ende vort als vuer. Item dat denckhuys: her Peter Notstock scepen ende Mert geswoeren myt den cremeren ende vort als vuer. Item Rennenborch: her Goert Beer schepen, Merssen geswoeren myt den loeren en vort als vuer. Item den kersmerck: her Cloes Damen schepen, Wilhem Sanders geswoeren myt den beckeren ende vort als vuer. Item die brugge: her Henrick Dollart ende her Aert van Bunde myt den vysscheren ende vort als voir ende da bij die schutten van Wyck. Item die gesworen schutten sullen sijn op hon luebe myt honnen harnass vyfftich starck. Item die buesschen schutten des gelicken vyfftich starck onder dat denckhuys. Item die jonghe schutten sullen sin op hon luebe XXV starck. | |
[pagina 408]
| |
Item die hantboeghe schutten sullen sin opter bontwerckeren lueebe XXV starck.’ Uit deze en eene dergelyke ordonnantie, van den eersten toondag, zynde den 9 Julij 1524, ziet men, dat de Magistraat de straten van het Vrijthof tot aan de Maasbrug door ambachtslieden met hunne Meesters en een paar schepenen aan het hoofd liet bezetten. Wij kunnen slechts ééne reden gissen, waarom de Raad juist in dit gedeelte der stad zulke buitengewone maatregelen nam, daar zich toch zeker na afloop der plegtigheid een even groot aantal toeschouwers naar andere wijken der stad zouden hebben begeven, zoo zij niet om de een of andere oorzaak naar den oever van de Maas werden gelokt. Die reden meenen wij daarin te moeten zoeken, dat de stad bij gelegenheid der Heiligdomsvaart gewoonlijk den Burg liet bestormen, en de menigte zich dus rivierwaarts spoedde om dit schouwspel bij te wonen. De Burg was een vierkante houten toren, die in het midden der Maas geplaatst werd en om eene spil draaibaar was. Op dien toren bevonden zich een paar mannen, wier voornaamste middel van verdediging daarin bestond, dat zij, door den toren te doen draaijen, de ladders, welke de bestormers van uit hunne schepen tegen den toren trachtten te plaatsen om dien te beklimmen, konden doen kantelen, en zoodoende de aanvallers in de Maas stortenGa naar voetnoot(1). Krijgshaftig van aard en tevens tot lagchen en vrolijkheid gestemd, vonden de oude Maastrichtenaren in het bestormen van den Burg, door zijne soms ernstige en meestal komische voorvallen, een schouwspel dat in hun oog door geen ander volksvermaak werd overtroffen. Toen op Zondag den 16 April 1559, bij gelegenheid der feestviering | |
[pagina 409]
| |
over het sluiten van den vrede tusschen Spanje en Frankrijk, het Gemeentebestuur prijzen had uitgeloofd aan de gezelschappen van minstens tien personen, die het meest tot vermaak van burgers en vreemden zouden bijdragen, waren het de schippers, die den eersten prijs behaaldenGa naar voetnoot(1), en wij twijfelen geen oogenblik, of dit was wegens de oprigting en beklimming van den Burg. Ten bewijze, in welk aanzien dit schouwspel bij de Maastrichtenaren stond, kan strekken, dat de Magistraat het niet onwaardig oordeelde, vorstelijke personen van den hoogsten rang, wanneer deze de stad bezochten, het bestormen der Burg te laten bijwonen. Toen Philips II, als hertog van Brabant, in 1550 zijne intrede zoude doen, bepaalde de Raad: dat men ter eeren onsses genedigen heere den jongen Prince, tegen sijn princelijke Genaede blijde incompste den borch in der Maezen sal stellen ende oprichten, ende enige cleynoeten vander stadt wegen opsettenGa naar voetnoot(2). Zoo ook werden prijzen uitgeloofd voor dat hoochste te climmen ende schoenste aen te comen, toen de Prins-bisschop van Luik, Gerard van Groesbeek, in 1565 zijne blijde inkomst hieldGa naar voetnoot(3), en in 1648, een prijs van 200 gulden bij de feestviering over het sluiten van den Munsterschen vredeGa naar voetnoot(4). Aan de Prinses van Oranje, toen deze van Aken komende, in 1679, door deze stad trok, werd dit schouwspel eveneens aangebodenGa naar voetnoot(5), alsmede aan Czaar Peter den Groote, bij zijn bezoek aan de vesting Maastricht en het fort St. Pieter gebragt. Van deze bestorming des Burgs, die den 28 Julij 1717 | |
[pagina 410]
| |
plaats had, en zoo verre ons bekend is de laatste was, deelt de heer Franquinet in zijne beschrijving van het bezoek, dat Peter de Groote aan Maastricht bragt, het volgende relaas mede, getrokken uit het militaire Archief: ‘Op 2 canon schooten syn de luyden met scheepen aen gekomen, van boven de Maes nae de Borg die op een maest in de Maes gesteld, waer in 2 man waren die de borg defendeeren souden en dragen; die boven waeren, hebben met granaden geworpen, die met schuyten. af gevaeren quaemen losten haer geweer; en waeren alle in hemden, en witte broecken gecleet. Nae de selve haer in de Maes wierpen, en naer de borg toe swemden. En haer daer onder posteerden, en bij kans een hoogte van 20 à 25 voet hoog op klommen om de borg in te nemen, haer aen de ladders kwaemen vast te houden, maer door het draeijen moesten loslaeten en in de Maes vielen, het welk door andere weer hervat wierd; het welk 2 uuren duerden, eer de borg ingenomen wierdGa naar voetnoot(1).’ Het laat zich denken, dat men bij dat werpen met granaten wel wat voorzigtig zal zijn te werk gegaan, daar het anders voor een spel wel wat al te ernstig had kunnen worden. De overwinnaar was zekere Hendrik Knops, die daarom behalve den vastgestelden prijs, van den Raad op zijn verzoek het burgerregt verkreeg, en in het Schippersambacht werd opgenomen; terwijl de gesaementlycke lieffhebbers, den Borgh bestormt hebbende, eene som van 500 gulden en 7 tonnen bier, ad 12 gulden de ton, ontvingenGa naar voetnoot(2). Hetzelfde schouwspel, wat de Magistraat aan Koningen en Keizers aanbood, bood hij ook den pelgrims aan, | |
[pagina 411]
| |
die gedurende de Heiligdomsvaart de stad bezochten; en het is zelfs bij gelegenheid van zulk eene plegtigheid, dat wij dit volksvermaak het eerst vermeld vinden. Wel wordt reeds in 1443 door den Raad bevolen, dat die die borch opter kout marct hebben doin richten de selve borch sullen doin aefleggenGa naar voetnoot(1); doch van het volksvermaak, zooals het gedurende verscheidene eeuwen bestond, een houten toren midden in de rivier, wordt eerst bij gelegenheid der Heiligdomsvaart van 1510 gesproken, echter toen reeds als van een oud gebruik. In dien tijd had het Visschersambacht het privilegie de Burg te bewaren en te verdedigen; om ons onbekende redenen wilde dat ambacht in 1510 de verdediging niet op zich nemen, en het Gemeentebestuur nam daarom het besluit, om in geval het voornoemd gilde weigerachtig bleef, de bewaring en verdediging op stads kosten te doen plaats hebben, doch dat dan ook het ambacht van de regten, die het op den Burg zoude meenen te hebben, vervallen zoude zijnGa naar voetnoot(2). Wat het gevolg van dit besluit was, is ons niet bekend. In later tijd zien wij niet meer het ambacht der Visschers, maar dat der Schippers den Burg beschermen; dat deze echter het regt daartoe van Karel V zouden hebben gekregen, zoo als verhaald wordtGa naar voetnoot(3), kunnen wij, met het oog op het door ons aangehaald raadsbesluit, moeijelijk aannemen. | |
[pagina 412]
| |
Bij gelegenheid der Heiligdomsvaart van 1538 liet de Magistraat afkondigen, dat ieder, die naar den Burg zoude willen klimmen, een broek aan moest hebben, of ten minste behoorlijk bedekt zijn, op boete van een goud guldenGa naar voetnoot(1). Ook tijdens de Heiligdomsvaarten van 1559Ga naar voetnoot(2) en 1566Ga naar voetnoot(3) liet de Raad den Burg oprigten; in dit laatste jaar had tevens een groot schietspel plaats, en het aantal vreemdelingen, die door de verschillende feesten naar de stad werden gelokt, was ontelbaar. Helaas! er zouden eeuwen verloopen, alvorens Maastricht weder zulk eene schare binnen zijne vesten zou aanschouwen. De laatste Heiligdomskermis, die van 1573, was maar eene schaduw van de vorige. De tijden werden slechter en slechter; Maastricht neigde ten val. De ongunstige politieke toestand dezer streken, meer nog dan de slag haar door het Spaansche staal in 1579 toegebragt, was oorzaak, dat de eens zoo bloeijende stad langzaam wegkwijnde, en dat aan Heiligdomsvaarten niet meer kon gedacht worden. Sedert het jaar 1829 heeft men de vertooning der HH. Relikwiën binnen de kerk hervat, en het aantal Geloovigen, die van heinde en verre deze plegtigheid komen bijwonen, heeft vooral in de laatste jaren immer toegenomen. Het oogenblik is welligt niet verre meer verwijderd, waarop het kerkgebouw geen genoegzame ruimte meer zal aanbieden, om de zamengestroomde menigte te bevatten, en men genoodzaakt zal zijn de vertooningen weer in de open lucht te doen plaats hebben. Moge het ons gegeven zijn dit indrukwekkend schouwspel nog eenmaal bij te wonen!
H.P.H. Eversen. |
|