Wachterswoning te Breda, getekend 1951. Stichting Menno van Coehoorn.
houten woning, waarvan de laatste die van de assistent-fortwachter was (ze zijn allebei afgebroken). Uit verhalen van oud-bewoners blijkt dat helaas in de jaren dertig de twee tot elkaar veroordeelde wachtersvrouwen het niet zo goed met elkaar konden vinden - en dat tenminste één van hun kinderen haar halve leven heeft geleden aan mensenschuwheid als gevolg van haar eenzame kindertijd.
Royaler dan een arbeiderswoning, maar niet helemaal een middenstandswoning, zo zouden de fortwachterswoningen kunnen worden gekenschetst. Een van de kenmerken van een ‘betere’ woning in deze periode was het bezit van een gang. Die was er niet altijd. Verder waren er, zoals gezegd, woningen van hout en van steen, de eerste meestal kleiner.
Uniek in de Nederlandse woningbouw is de versterkte woning, zoals die bewaard is gebleven bij het Fort bij 't Hemeltje. Het is niet minder dan een miniatuurburcht. In de 80 cm dikke, massieve muren bevonden zich aan twee zijden zelfs schietgaten, vier in totaal, in de noord- en de westgevel. Hiermee konden de buitenkant en de ingang van het fort worden bestreken. De schietgaten (die nu zijn dichtgemaakt) waren smalle, naar binnen breder wordende verticale sleuven, aan de binnenkant afsluitbaar met vierruits raampjes. Het is duidelijk dat deze versterkte woning in tijden van mobilisatie ook een militaire functie had. Volgens de huidige bewoner, oud-burgeremployé van de Koninklijke Landmacht, zou zij dienen als kwartier voor de hoofdwacht, onder wier gezag verschillende forten in de omgeving vielen.
Het huis telt vier kamers, in militair spraakgebruik lokalen genaamd, van elk precies 4,19 × 2,78 M. Een gang ontbreekt; de vertrekken worden gescheiden door binnenmuren die eveneens dik zijn, de lange zelfs 40 cm, met daarin deuren. Het dak - oorspronkelijk een schilddak - was demontabel, om als dat nodig was te kunnen worden vervangen door een laag boomstammen, bedekt met een dikke laag aarde. Anders dan gangbare woonhuizen uit deze tijd heeft de woning geen voor- en achterdeur maar slechts één toegangsdeur, aan de fortkant gelegen.
Fortwachterswoningen waren meestal het eerste onderdeel van het verdedigingswerk dat werd gebouwd. Gedurende de rest van de bouw deed het huis dienst als directiekeet. Dit was ook het geval bij een representatief en goed bewaard exemplaar als de wachterswoning van Fort Rhijnauwen, de ‘Parel van de Hollandse Waterlinie’. Het bakstenen huis is gebouwd in 1868 en staat buiten het eigenlijke fort. De oorspronkelijke indeling is (met hulp van de huidige bewoner, die werkt voor Staatsbosbeheer) nog te herkennen. Van de voordeur, midden in de lange, van het fort afgewende zijde, liep een gang naar achteren die eindigde bij het privaat. Aan elke kant daarvan lagen twee kamers met, zoals bij de meeste fortwachtershuizen, opvallend hoge plafonds, namelijk 3,25 M. Rechts van de gang lagen keuken en woonkamer, links twee andere kamers. In de keuken was een vaste trap naar de zolder, met daaronder de gootsteen en de trap naar een kelder. De keuken had een achterdeur, beschermd door een uitpandig portaaltje of ‘klompenhokje’.
Een tekening uit 1951 van een bestaande wachterswoning te Breda vertoont precies deze indeling, alleen ontbreekt de achterdeur. Bij een kleinere wachterswoning uit 1868 (hetzelfde jaar als Rhijnauwen), bij de Eerste Stelling Naarden, ontbraken de gang en de achterdeur, en was het privaat zelf in het portaaltje ondergebracht.