| |
| |
| |
Ligging van de in de tekst genoemde versterkingen.
Walburgen: 1. Den Burg; 2. Heimenberg; 3. Zutphen; 4. Deventer; 5. Duno; 6. Hunneschans; 7. Utrecht; 8. Oldenzaal; 9. Nijmegen; 10. Eibergen; 11. Lichtenvoorde; 12. Hunenborg.
Ringwalburgen: 13. Oost-Souburg; 14. Oostburg; 15. Middelburg; 16. Domburg; 17. Burgh; 18. Kloetinge; 19. Maasland; 20. Naaldwijk; 21. Rijnsburg; 22. Velserburg; 23. Oudburg.
Motteversterkingen: 24. Montferland; 25. Borssele; 26. Waardenburg; 27. Ooy; 28. Barlham; 29. Kessel; 30. Leiden; 31. Duivelsberg; 32. Gulpen; 33. Vollenhove; 34. Hillegersberg; 35. Maurik; 36. Huissen.
| |
| |
| |
Burgen en burchten uit aarde en hout
De vroegste middeleeuwse versterkingen van ons land
Jan van Doesburg en Peter Schut
Na het vertrek van de Romeinse troepen uit onze streken rond 400 na Chr. duurde het enkele eeuwen voordat er weer versterkingen werden aangelegd. In de Vroege Middeleeuwen viel men noodgedwongen terug op het gebruik van lokaal aanwezig bouwmateriaal, meestal hout en aarde, aangezien de infrastructuur uit de Romeinse tijd, waarlangs grote hoeveelheden natuursteen werden getransporteerd, vrijwel volledig was verdwenen. De oudste middeleeuwse versterkingen bestonden uit stelsels van grachten en wallen, waarop soms houten palissades en/of wachttorens werden geplaatst. Door- en ingangen werden voorzien van (ophaal)bruggen en houten poortgebouwen. In tijd van gevaar trok men zich terug binnen de omwalling. De wallen werden bemand door gewapende krijgers, die de indringers met speren, zwaarden, bijlen, en pijl en boog probeerden te verdrijven. Vuur was een van de grootste vijanden voor de belegerden, aangezien de verdedigingsconstructies grotendeels van hout waren. Ook honger en dorst eisten soms hun tol.
Versterkingen werden niet alleen aangelegd door vorsten, maar ook door lokale en regionale machthebbers. Dit was vaak een doorn in het oog van de vorsten, die de versterkingen als een mogelijke bedreiging voor hun macht zagen. Reeds in de tijd van Karel de Grote (768-814) werden daarom regels opgesteld over het versterken van de bezittingen van grootgrondbezitters. Het huis mocht slechts omgeven worden door een gracht die niet dieper en breder was dan een man zonder hulpmiddelen tot stand kon brengen. De vrijgekomen grond kon worden gebruikt om een wal op te werpen, met daarop een houten palissade. Voorwaarde was wel dat een ruiter te paard over de top van de palissade heen moest kunnen kijken. De vroegmiddeleeuwse versterkingen die uitsluitend voorzien waren van wallen en grachten worden aangeduid met de verzamelnaam walburgen. Vanaf de 11de eeuw werd soms ook een gedeelte van het binnenterrein opgehoogd waardoor de kasteelheuvels of mottes ontstonden.
Veel van de vroegmiddeleeuwse versterkingen zijn in later tijd afgegraven of geëgaliseerd. Soms herinnert alleen een oude naam nog aan hun bestaan. Toch zijn op enkele plaatsen in Nederland resten van versterkingen van aarde en hout bovengronds bewaard gebleven. We willen in deze bijdrage enkele van de meest markante voorbeelden hiervan presenteren (zie kaart op pagina 54).
| |
Walburgen
De wens om zich te verdedigen tegen aanvallers is van alle tijden. Afhankelijk van de bewapening werden obstakels gecreëerd om de vijand te hinderen. Daarbij treffen we sinds de prehistorie wallen en grachten aan die als doeltreffende verdedigingsmiddelen werden opgeworpen rondom een nederzetting of het huis van een belangrijk heer. Een van de vroegste voorbeelden uit de 7de eeuw ligt onder het huidige Den Burg op het eiland Texel (110 × 135 meter inclusief gracht). Bij Rhenen (U) op de Heimenberg werd in de 8ste eeuw een groot terrein versterkt. Deze versterking werd verschillende keren gemoderniseerd door het ophogen van de
| |
| |
Hunneschans, Uddel. De imposante wal en gracht van de walburg met op de achtergrond het Uddelermeer. Foto P. Schut.
aanwezige wallen en de aanleg van nieuwe grachten. Over het karakter van de bewoning op het binnenterrein (116 × 225 meter) is vrijwel niets bekend. Pas aan het einde van de 9de eeuw werden als antwoord op vikinginvallen op meerdere plaatsen versterkingen aangelegd, waaronder een aantal ringwalburgen langs de Hollands-Zeeuwse kust. Ook in Zutphen en Deventer werden verdedigingswallen tegen de Vikingen opgeworpen. De bestaande nederzettingen werden in 882 bij een vikingaanval gebrandschat, waarna op de verkoolde resten walburgen werd gebouwd. Van deze versterkingen is echter weinig meer zichtbaar. Alleen het hoog gelegen straatje de Stenen Wal in het centrum van Deventer herinnert aan deze periode. Iets jonger zijn de imposante monumenten de Duno bij Doorwerth Gld (34 × 90 meter) en de Hunneschans bij Uddel Gld (90 × 105 meter). In tegenstelling tot de eerder genoemde nederzettingen waren dit vermoedelijk grafelijke versterkingen. De 10de-eeuwse Duno laat in zijn aanleg een overgang zien naar de jongere motteversterkingen. Onderzoek in de jaren vijftig heeft aangetoond, dat deze versterking binnen circa honderd jaar een aantal keren is verbouwd. Het hoogteverschil tussen de bodem van de droge gracht en de top van de wal bedroeg uiteindelijk 8 meter wat voor potentiële aanvallers een bijna onneembare hindernis moet zijn geweest. Op het binnenterrein stonden enkele houten gebouwen en vermoedelijk ook een uit tufsteen opgetrokken gebouw. Bij een van
Hunnenschans aan het Uddelermeer op een prentbriefkaart van 1917. Collectie H. van Dijk.
de gebouwen bevond zich een smederij, waar mogelijk het bij de opgravingen gevonden wapentuig is vervaardigd.
Het is opmerkelijk dat de Heimenberg en de Hunneschans in de 11de-12de eeuw opnieuw in gebruik zijn genomen. Zeker wanneer men bedenkt dat bij beide vooralsnog geen gebouwresten uit de tijd van de eerste aanleg bekend zijn. De ligging van de Duno en de Heimenberg op de stijlrand van stuwwallen met uitzicht over de Betuwe benadrukt de strategische ligging. Deze versterkingen waren langs de stijlrand niet voorzien van een wal en gracht, waardoor als het ware een hoefijzervormig versterking ontstond. De Rijn als belangrijke handelsweg is vermoedelijk doorslaggevend geweest bij de locatiekeuze, waarbij de Duno mogelijk ook een rol heeft gespeeld bij de verdediging tegen vikingaanvallen. Het fenomeen walburgen komen we ook tegen in steden als Utrecht, Oldenzaal en Nijmegen, terwijl ook kleinere plattelandsnederzettingen, zoals Eibergen en Lichtenvoorde, al rond de 12de of 13de eeuw door een gracht waren omringd.
Een belangrijk nadeel van dit soort versterkingen was dat men een groot aantal manschappen nodig had om de wallen te verdedigen. De hieronder besproken mottes kenden dit nadeel niet, maar dit betekende niet dat het concept van de walburg geheel werd verlaten, zoals de 12de-eeuwse Hunenborg bij Ootmarsum aantoont.
| |
Ringwalburgen langs de Hollands-Zeeuwse kust
Wie door het Zeeuwse Oost-Souburg loopt zal zich misschien verbazen over het feit dat het centrum van het dorp vrijwel leeg is. De huizen liggen in een cirkel
| |
| |
Oost-Souburg. De ringwalburg in vogelvlucht. Aerophoto, Eelde.
rond een groot open terrein, evenals de straten. De reden voor deze bijzondere topografie is dat zich hier de resten van een Vroegmiddeleeuwse ronde versterking, een zogenaamde ringwalburg, in de bodem bevinden. De latere bebouwing en straten volgen het verloop van de oude grachten en wallen. Oost-Souburg is niet de enige plaats waar een dergelijke versterking heeft gelegen. Ook in andere delen van ons kustgebied, zoals in Oostburg, Middelburg, Domburg en Burgh hebben vergelijkbare versterkingen gelegen, evenals mogelijk in Kloetinge, Maasland, Naaldwijk, Rijnsburg, Velsen (Velserburg) en Castricum (Oudburg). Daarnaast hebben dergelijke versterkingen ook langs de Vlaamse kust gelegen. De ringwalburgen liggen als aan de draad geregen kralen langs de Nederlands-Vlaamse kust verspreid. De Zeeuwse ringwalburgen dateren uit de late 9de eeuw. Dit geldt mogelijk ook voor de andere, maar hierover is veel minder bekend.
Dankzij opgravingen weten we dat de complexen bestonden uit een 16 meter (Oost-Souburg, oudste fase) tot 50 meter (Burgh) brede gracht met daarachter een 2-3 meter hoge, met plaggen afgedekte aarden wal met aan de buitenzijde daarvan een houten palissade. In de omwalling bevonden zich vier houten toegangspoorten, verbonden met een wegenpatroon in de vorm van een kruis. Door middel van houten bruggen over de gracht was dit wegenstelsel verbonden met de buitenwereld.
Waarschijnlijk waren de binnenterreinen in eerste instantie leeg. Aanwijzingen voor gebouwen zijn niet gevonden. In vrijwel alle gevallen, met uitzondering van Domburg, werd rond het midden van de 10de eeuw binnen de versterking een burgerlijke nederzetting gevestigd. Deze bestond uit rijen houten gebouwen met wanden van plaggen of van met leem
| |
| |
Het tapijt van Bayeux: de belegering van een motte (Dinant) met vuur als belangrijk aanvalswapen.
Het tapijt van Bayeux: het opwerpen van een motte.
bestreken vlechtwerk. Zonder uitzondering werden deze nederzettingen verlaten vóór het einde van de 10de eeuw. Sommige werden in de 11de-12de eeuw opnieuw, soms slechts kortstondig in gebruik genomen. Gedacht wordt dat de ringwalburgen in eerste instantie dienst deden als tijdelijke, gemeenschappelijke vluchtplaatsen ten tijde van de Vikingaanvallen op het kustgebied in de late 9de eeuw. Zodra er meldingen binnenkwamen van naderende Vikingschepen, trok de bevolking uit de langs de kust gelegen dorpen en gehuchten weg en verschanste zich met vee en huisraad binnen de veilige wallen en grachten. Zodra de Vikingen weg waren, ging men terug naar huis. In de loop van de 10de eeuw vestigden zich mensen voor langere tijd binnen de ringwalburgen. Ze werden omgevormd tot versterkte dorpen. Later verloren ze deze functie. Men vestigde zich vaak bij de meestal buiten de opwalling gelegen kerk. Sommige burgterreinen werden in later tijd overbouwd, zoals in Domburg, waardoor hun bestaan vrijwel volledig vergeten raakte. Andere, waaronder Oost-Souburg en Burgh, zijn nog steeds duidelijk in het straten- en gebouwenpatroon te herkennen. In
| |
| |
Montferland, gemeente Bergh. De opgraving in 1918 aan de voet van de motte. Foto Rijksmuseum van Oudheden.
het geval van Oost-Souburg is zelfs een gedeelte van de wal en gracht weer zichtbaar gemaakt.
| |
Motteversterkingen
In de bossen bij Zeddam (Gld) ligt een imposante, door een gracht omgeven bijna 20 meter hoge heuvel met op de top Hotel Montferland. Deze heuvel vormt het restant van een van de grootste en oudste motteversterkingen in Noordwest Europa. Een motte bestaat uit een minimaal drie meter hoge, geheel of gedeeltelijk (Gulpen L) kunstmatig opgeworpen heuvel, omringd door een gracht en eventueel een wal. Meestal was de aanleg voorzien van een voorhof die de toegang versterkte en bovendien bedrijfsgebouwen, zoals stallen en opslagruimten, bevatten (Borssele Z). Op de top van motte was meestal slechts plaats voor een houten of stenen toren en een palissade, waardoor men kon volstaan met een kleine bezetting. Hout (Waardenburg Gld) werd naast steen zeker tot in de 13de eeuw gebruikt voor de bouw van torens. De keuze hiervan was afhankelijk van de status, machtspositie en rijkdom van de eigenaar. Het uiterlijk en de functie van een dergelijke versterking wordt fraai geïllustreerd op het beroemde Tapijt van Bayeux, uit de 2de helft 11de eeuw.
De bouw van Montferland vergde een grote krachtsinspanning, naar schatting 100.000 kubieke meter
| |
| |
De Duivelsberg, Ubbergen. Ontdaan van de begroeiing tekent de versterking zich af in het bos. De motte ligt ca. 60 meter boven het Wylermeer. Aerophoto, Eelde.
grond moest worden verplaatst, waarvoor evenveel mandagen nodig waren. De ligging in het gebied waar klapperstenen werden gewonnen ten behoeve van de ijzerindustrie en de centrale positie in de Liemers bepaalden ongetwijfeld het karakter en de status van deze versterking.
Niet alle versterkingen in deze periode waren mottes. Ook op het maaiveld gebouwde omgrachte torens komen voor, zoals Ooy en Laag Keppel (Gld). Soms werden deze later, zoals bijvoorbeeld Kessel (L), omgevormd tot motteversterkingen.
De oudste motteversterkingen dateren rond het jaar 1000 (Montferland, Leiden, de Duivelsberg - Ubbergen Gld). De Duivelsberg is bovendien bijzonder doordat deze versterking bestaat uit twee mottes. De 10de-eeuwse Duno kan als een soort van hybride vorm tussen walburgen en motteversterkingen worden gezien. Naast een militaire functie hadden zij ook een bestuurlijke en soms religieuze functie (Vollenhove O. en Hillegersberg Z-H). De aanblik van deze versterkingen dwong ook een zeker respect af, waardoor de eigenaar in aanzien steeg.
Mottes worden aangetroffen in het centrum van een machtsgebied, bijvoorbeeld een graafschap (Montferland), op strategische locaties (de Duivelsberg), langs (water)wegen (Maurik Gld) en aan de randen van territoria (Huissen Gld). In de loop van de 12de en 13de eeuw gingen ook steeds meer lokale heren hun residentie omvormen tot een motteversterking, waarbij statusmotieven een belangrijkere rol speelden dan militaire. Deze ontwikkeling is met name in Zeeland en Friesland waarneembaar.
| |
| |
De Duivelsberg, Ubbergen. De grote motte gezien vanaf de kleine motte. Foto P. Schut.
Op de kaart zijn de plaatsen aangegeven waar zichtbare resten van de genoemde versterkingen bewaard zijn gebleven. Veel van deze karakteristieke locaties zijn een bezoek meer dan waard.
| |
Literatuur
Besteman, J.C. 1981: Mottes in the Netherlands. A provisional survey and inventory, in: T.J. Hoekstra, H.L. Janssen & I.W.L. Moerman (red.). Liber Castellorum, Zutphen, 40-59. |
Besteman, J.C. 1984: Mottes in the Netherlands, Chateau Gaillard XII, 211-20. |
Heeringen, R.M. van, P.A. Henderikx & A. Mars (red.) 1995: Vroeg-Middeleeuwse ringwalburgen in Zeeland, Goes/Amersfoort. Janssen, H.L., J.M.M. Kylstra-Wielinga & B. Olde Meierink (red.) 1996: 1000 Jaar kastelen in Nederland, Utrecht. |
| |
| |
AMERSFOORT, KOPPELPOORT, GEZICHT OP WATERPOORT BUITENZIJDE
| |
| |
BREDA, HAAGPOORT, ZICHT OP BRUG EN BUITENZIJDE STADSPOORT
|
|