Jaarboek Monumentenzorg 2004. Op weerstand gebouwd. Verdedigingslinies als militair erfgoed
(2004)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||
De limes
| ||||||||||||||||||
ReizenUit de Oudheid zijn weinig kaarten bekend. De beroemde kaart van Peutinger is dan ook de oudste en | ||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||
enige contemporaine verbeelding van de Romeinse grenszone in Nederland.Ga naar eind1 De in oorsprong 4de-eeuwse kaart is echter veel meer dan dat: het is een weergave van de gehele wereld zoals die bekend was aan de Romeinen.Ga naar eind2 Het meest opmerkelijke kenmerk is het formaat van de kaart: ze heeft een lengte van bijna zeven strekkende meter bij een hoogte van slechts 34 cm. Het Nederlandse deel bevindt zich in de uiterste hoek linksboven, slechts enkele decimeters boven Noord-Afrika.Ga naar eind3 Deze perifere positie ten opzichte van de belangrijke metropolen van de laat-Romeinse tijd - Rome, Constantinopel en Antiochië - deelt Nederland met de Romeinse grensgebieden aan de tegenoverliggende, rechterzijde van de kaart. Daar vinden we niet alleen Scythië, Mesopotamië, Perzië en India, maar ook viseters en piraten, grote woestijnen en streken waar schorpioenen en olifanten worden geboren.
Door het ontbreken van een schaal hoort de kaart van Peutinger niet thuis in een moderne atlas. Het is de vraag of de Romeinen dergelijke kaarten op schaal kenden. Dat betekent echter niet dat kaarten à la Peutinger ons volledig vreemd zijn. Vroeger zaten er in het hart van Het Beste Boek van de Weg lijnvormige weergaven van de snelwegen richting bijvoorbeeld de Côte d'Azur, Italië of de Oostenrijkse Alpen. Tegenwoordig geeft iedere elektronische routeplanner niet alleen een eenvoudig kaartje maar ook een lijst van opeenvolgende wegen en plaatsen tussen de plaats van vertrek en de plaats van aankomst.
Het Nederlandse deel van de limes. Uitsnede van de kaart van Peutinger (naar Stuart 1999a). Op de noordelijke limes-route vinden we na Nijmegen: Castra Herculis, Carvone, Levefano, Fletione, Lauri, Nigropullo, Albanianis, Matilone, Pretoriu(m) Agrippin(a)e en Lugduno. Het gaat hier om achtereenvolgens het moderne Meinerswijk, Kesteren, Wijk bij Duurstede, Vechten, Woerden, Zwammerdam, Alphen aan den Rijn, Leiden, Valkenburg en Katwijk. In Romeinse cijfers is iedere keer de afstand tussen de plaatsen vermeld. De afstand wordt uitgedrukt in leugae, een Gallische lengtemaat gelijk aan anderhalve Romeinse mijl, dat is ca. 2200 m.
Soortgelijke lijsten waren ook in de Romeinse tijd beschikbaar. Zogeheten itineraria adnotata maakten het mogelijk te reizen over grote afstanden binnen het Romeinse wereldrijk.Ga naar eind4 En de kaart van Peutinger is afgeleid van dit genre: het is een voorbeeld van de itineraria picta.
Binnen het Nederlandse deel van de kaart van Peutinger zijn twee routes te onderscheiden; een noordelijke en een zuidelijke, respectievelijk pal naast de Rijn en de Maas, volgens de kaart ‘de rivier van de Bataven’. De noordelijke route valt samen met de Romeinse rijksgrens en de belangrijkste Romeinse vestingen in Nederland. Gezien vanuit de huidige Bondsrepubliek Duitsland is Nijmegen de eerste Nederlandse plaats op de kaart en het beginpunt van beide routes. Beide routes komen weer samen bij Lugduno, het huidige Katwijk aan Zee. De prominente rol van de route langs de limes op deze reiskaart maakt duidelijk dat wat we gewend zijn te | ||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||
zien als een militair-politieke grens vooral ook diende om plaatsen en gebieden te verbinden. In de eerste plaats natuurlijk met een expliciet militair-logistiek doel, maar daarnaast ook met het oogmerk handel en verkeer mogelijk te maken. De limes-weg - zoals alle Romeinse wegen - moeten we echter niet alleen zien als een doelmatige infrastructuur maar ook als een krachtige en effectieve vorm van symbolische controle. Het zijn niet alleen de versterkingen die dat duidelijk
Nederland in de Romeinse tijd. Manuscript kaart van Arnoldus Buchelius (naar Langereis 2001). Op basis van klassieke bronnen, (veelal discutabel) etymologisch onderzoek, inscripties en eigen veldonderzoek situeerde Buchelius Romeinse legerplaatsen bij Arenacum (Arnhem), Vada (Wageningen), Grin(n)es (Rhenen), Batavodurum (Wijk bij Duurstede), Manaricum (Maurik), Traiectum (Utrecht), Albiniana (Alphen aan den Rijn) en Lugdunum (Leiden). Drie onbenoemde vestingen, waaronder een wapenhuis, situeerde hij bij Lobith, De Meern en Katwijk.
maken. Zoals uit de afbeeldingen op de beroemde zuil van Trajanus in Rome blijkt, werd het op grote schaal meten, verdelen, overbruggen en doorsnijden van landschappen door de Romeinen in direct verband gebracht met de onderwerping en beheersing van volken en gebieden. | ||||||||||||||||||
Bataafse deltaIn de Renaissance is de grondslag gelegd voor een reeks van kaarten die een reconstructie beogen van de situatie in de klassieke Oudheid. Grote bekendheid genieten de kaarten van het Romeinse rijk en van de Nederlanden in de Romeinse tijd uit Ortelius' Parergon (1579). Veel minder bekend, want tot voor kort ongepubliceerd, is de kaart van het Nederlandse rivierengebied in de eerste eeuwen van de jaartelling van Arnoldus Buchelius.Ga naar eind5 Deze kaart - in de meeste opzichten een kopie van het ‘Nederlandse’ deel van laatstgenoemde kaart van Ortelius - is om verschillende redenen interessant. In de | ||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||
eerste plaats omdat ze paleo-geografisch van aard is.Ga naar eind6 In de tweede plaats omdat het uitdrukking geeft aan één van de posities in de discussie die in de Gouden Eeuw werd gevoerd over de relatie tussen Bataven en Romeinen.
Tot ver in de 18de eeuw werd door niemand getwijfeld aan het bijbelboek Genesis als het ging om de vroegste natuurlijke geschiedenis van de aarde. Ook in Nederland niet. Het gezag van de christelijke scheppingstheorie stond echter niet het besef in de weg dat Nederland in landschappelijke zin sinds de Romeinse tijd was veranderd. Uit eigen ervaring kende men immers het wisselvallige lot van de kustlijn en van de binnenwateren. Binnen één of enkele generaties kon de kust soms fors richting zee uitgroeien, zoals met de vorming van nieuwe kwelders, soms echter flink terugschrijden, door afslag bij stormvloeden.Ga naar eind7 Maar er was ook een andere reden om Nederland in de Romeinse tijd in landschappelijke zin anders voor te stellen. Een belangrijk deel van het Nederlandse landoppervlak, zo stelden oudheidkundigen, moest namelijk ten offer gevallen zijn aan de zee omdat de klassieke auteurs de Zuiderzee slechts beschreven als een meer of een reeks van meren en het Vlie als een rivier. De kaart van Buchelius vormt een mooie illustratie van deze gevolgtrekking.Ga naar eind8
De kaart van Buchelius is, zoals hierboven aangegeven, ook om een tweede reden interessant. Ze vormt een verbeelding van een bijzondere positie in het debat in de Gouden Eeuw over de relatie tussen de Romeinen en de locale bevolking, de Bataven. Deze relatie was voor literatoren en oudheidkundigen uit de 16de en 17de eeuw van het grootste belang omdat men aannam dat er geen wezenlijk verschil was tussen de Bataven van Tacitus' tijd en de Hollanders. In de historiografie wordt deze gelijkstelling wel de ‘Bataafse mythe’ genoemd.Ga naar eind9 Een wezenlijk onderdeel van dit geïdealiseerd geschiedbeeld was de vergelijking tussen de opstand van Civilis tegen Rome in 69 na Chr. en de strijd van de Republiek in wording tegen Spanje. Daarbij werd met trots vermeld dat de Bataven geen onderworpenen van Rome waren maar juist bondgenoten. Tot de komst van de Franken hadden de Bataven in vrijheid geleefd!
Hoe was dat echter te verenigen met het feit dat er in de Nederlanden sprake was geweest van Romeinse versterkingen, toch het toonbeeld van onderwerping en onderdrukking? In tegenstelling tot vele, veelal Hollandse humanisten vóór hem probeerde Buchelius dit feit niet te verdonkeremanen, niet op de door hem getekende kaart en niet in de toelichting.Ga naar eind10 Hoewel we op zijn kaart, in de buurt van Den Haag, het heilige woud (sacrum nemus) terugvinden waar de Bataafse opstand zijn oorsprong vond, wordt zijn kaart gedomineerd door Romeinse versterkingen die zijn aangegeven met vignetten met torens. Hoewel hijzelf Romeinse vondsten verzamelde op de forten of castella van De Meern en Vechten, lag zijn interesse niet echt bij de Romeinse tijd. Buchelius, Utrechter van geboorte, situeerde het begin van de geschiedenis van de Nederlanden namelijk niet in de eerste eeuwen na Christus maar in de vroege Middeleeuwen. Dat was de periode waarin het gebied werd gekerstend en de kerkelijke instituties en territoria van de Middeleeuwen vorm kregen. Het was die periode, en niet de Romeinse, die aan de wieg stond van de bloei van de stad en het bisdom Utrecht. | ||||||||||||||||||
Culturele vormingDe volgende kaart is van een geheel andere orde. Het betreft de vierde kaart Het Romeinsche Rijk uit de tiende druk van de Schoolatlas der Algemeene en Vaderlandsche Geschiedenis uit 1929.Ga naar eind11 Het is een betrekkelijk willekeurige keuze uit de lange reeks van historische atlas- en wandkaarten zoals die sinds de 19de eeuw en gedurende het grootste deel van de 20ste eeuw in vrijwel ongewijzigde vorm in het middelbaar onderwijs zijn gebruikt. Dergelijke kaarten zijn belangrijk omdat ze door het langdurige gebruik in het onderwijs deel zijn gaan uitmaken van ons collectieve historische bewustzijn. Achter dat wat op deze kaarten gepresenteerd wordt als objectieve historische kennis gaat echter een wereld van betwistbare veronderstellingen schuil over de aard en het doel van het historisch proces. De gekozen kaart laat dat goed zien.
Veelzeggend is de inbedding van de kaart in de volledige reeks van kaarten in de atlas. Deze begint met een kaart over De Oostersche Volken, dat wil zeggen de volken die een rol spelen in het Oude Testament, en ze eindigt met een kaart over De Nederlanders in | ||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||
Het Romeinsche Rijk (naar De Bont 1929, Schoolatlas der Algemeene en Vaderlandsche Geschiedenis)
Vreemde Werelddeelen. De atlas neemt met andere woorden zowel een christelijk als een westerscivilisatorisch tijdsperspectief als uitgangspunt. Beide staan natuurlijk niet los van elkaar. In de kaart over het Romeinse Rijk komt dat goed tot uitdrukking. De kaart toont aan de ene kant niet alleen in een deelkaart Palestina ten tijde van Christus, maar in de hoofdkaart ook de zetels van de eerste bisschoppen en de reizen van de apostel Paulus, waarvan de laatste eindigde in Rome, het latere centrum van de christelijke wereld. Aan de andere kant krijgt de Romeinse beschaving - waarin die van het Westen als vanzelfsprekend wortelt - reliëf door twee bijkaarten. De ene kaart laat de tegenstelling zien tussen de geromaniseerde Kelten enerzijds en de Germanen anderzijds en de ander de Groote Volksverhuizing (enkelvoud!), waarin volgens de kaart de barbaarse Vandalen, Hunnen en Goten een hoofdrol speelden en in korte tijd het hele rijk overspoelden en vernietigden. Het is hier niet de plaats om het in de kaart gekozen historisch perspectief te confronteren | ||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||
met de modernste inzichten over de ontwikkelingen in de eerste eeuwen van onze jaartelling. Het zijn echter vooral de vele tegenstellingen die relativering behoeven, of ze nu van religieuze, etnische of civilisatorische aard zijn.
In de eerste plaats de religieuze. Opmerkelijk voor de kaart is dat daar waar joden en christenen eenduidig als zodanig benoemd worden, alle andere groepen een religieuze identiteit ontberen. Impliciet zijn ze alle heidens. De kaart neemt daarmee de joodschristelijke identiteit als een vanzelfsprekend uitgangspunt en ze negeert de religieuze identiteit van alle niet-universele godsdiensten. Intussen is duidelijk geworden hoe wisselvallig én toevallig de geschiedenis van de vele joden- en christendommen is. Christianisering en kerstening zijn, zo laten historici zien, geen vanzelfsprekende processen, maar een ingewikkeld samengaan van economische veranderingen en politieke allianties en strijd.Ga naar eind12
In de tweede plaats de etnische tegenstellingen. Met haar opposities tussen Romeinen en barbaren, Kelten en Germanen, Romeinen en Germanen, etc. geeft de kaart uitdrukking aan het voor de 19de en de 20ste eeuw kenmerkende denken dat de geschiedenis de vaak gewelddadige confrontatie is van tijdloze volkeren en stammen. In dit beeld is elke groep zich op een natuurlijke manier bewust van haar unieke identiteit die in bloedverwantschap is gegrondvest. En iedere groep streeft met of zonder succes naar een staatskundige en territoriale autonomie. Omvangrijk sociaal-antropologisch en historisch onderzoek van na de Tweede Wereldoorlog heeft echter aangetoond dat het niet zo eenvoudig ligt.Ga naar eind13 De etnische identiteit van individuen en groepen blijkt juist een zeer veranderlijke en van andere ontwikkelingen afhankelijke factor te zijn. In dat verband zijn de Bataven een mooi voorbeeld. Zij vormden oorspronkelijk een niet als zodanig benoemde adellijke factie van de Chatten, die in Midden-Duitsland woonachtig waren. Onder Romeinse bescherming en waarschijnlijk op Romeins initiatief verhuisden zij naar het Nederlandse rivierengebied. Hier troffen ze autochtone groepen, die voor een belangrijk deel door de Romeinen waren uitgeroeid en van hun leiders waren beroofd. Samen met hen vormden ze een nieuwe Bataafse etnie. Het Bataafse zelfbewustzijn, dat sterk verankerd was in een krijgshaftige cultuur, werd in de drie eeuwen daarna nog eens versterkt door de speciale relatie met de Romeinen, die hen gebruikten als leverancier van soldaten voor de keizerlijke lijfwacht en voor omvangrijke hulptroepen.Ga naar eind14
Tot slot de tegenstelling van civilisatorische aard. De tegenstelling tussen beschaafd en barbaars heeft in de westerse samenlevingen van de tweede helft van de 20ste eeuw met het proces van dekolonisatie en de totstandkoming van de multi-culturele samenleving sterk aan waarde ingeboet. Voor velen lijkt ze echter toe aan een herwaardering nu men zich in het Westen spiegelt aan religieus fundamentalisme en terrorisme als vormen van barbarisme. Daarbij is het goed te beseffen dat wat als beschaving wordt gezien, nooit als vanzelfsprekend wordt overgenomen door ‘barbaarse’ groepen. Opnieuw zijn de Bataven een interessant voorbeeld. Vanaf het eerste begin, mogelijk al onder Caesar, zeker onder Augustus, hadden de Bataven een intensief contact met de hoogste Romeinse gezaghebbers. Ze maakten immers deel uit van de keizerlijke lijfwacht en leverden veel hulptroepen. Vele Bataven verwierven daarom al in de beide eeuwen rond het begin van de jaartelling Romeins burgerrecht. En de soldijbetalingen betekenden een forse toevloed van geld in de Bataafse samenleving. Men liet zich echter niet overhalen tot een Romeinse levenswijze. De inheemse boerderijen bijvoorbeeld, waarin mens en dier al sinds de Bronstijd onder één dak leefden, werden niet vervangen door de Romeinse bouwwijze, waarin de monumentale stenen villa een hoofdrol speelden. Een ruimtelijke scheiding op het erf van mens en vee was een stap te ver, omdat vee een te belangrijke rol speelde in de politieke en religieuze belevingswereld van de Bataven.Ga naar eind15 | ||||||||||||||||||
Grand strategyIn het begin van de twintigste eeuw deed zich een belangrijke omslag voor in de studie van de geschiedenis van de Romeinse rijksgrens in Nederland. Daar waar men sinds ca. 15000 uitsluitend afhankelijk was geweest van de klassieke bronnen, inscripties en enkele toevalsvondsten, droeg na 1900 intensief archeologisch onderzoek vele nieuwe gegevens aan.Ga naar eind16 Het Nederlandse deel van de | ||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||
De militaire infrastructuur in Germania inferior, (naar Bechert en Willems 1996). Na de Bataafse opstand was gedurende enkele decennia een legioensvesting gevestigd bij Nijmegen. De hulptroepenforten bevonden zich bij Herwen (Carvium), Loowaard?, Meinerswijk (Castra Herculis), Driel?, Randwijk?, Kesteren (Carvo), Maurik (Mannaricium), Rijswijk (Levefanum), Werkhoven?, Vechten (Fectio), Utrecht (Traiectum), De Meern (?), Woerden (Laurium), Zwammerdam (Nigrum Pullum), Alphen aan den Rijn (Albaniana), Leiden (Matilo), Valkenburg (Praetorium Agrippinae) en Katwijk (Lugdunum).
Romeinse rijksgrens maakte, zo weten we nu, deel uit van de Romeinse provincie Germania inferior of Neder-Germanië. In de tweede eeuw bevonden zich in deze provincie langs de Rijn drie (tijdelijk vier) legioenkampen en zo'n dertig castella. Opmerkelijk is dat sinds 1995 nog wezenlijk nieuwe inzichten zijn verworven, vooral in het kader van het archeologisch onderzoek in de Vinex-locatie Leidsche Rijn bij Utrecht. Daar is gebleken dat zich tussen forten of castella nog een omvangrijke militaire infrastructuur bevond, die bestond uit wachttorens, kunstmatige wegen, kades en havens.Ga naar eind17 Bovenstaande kaart lijkt op het eerste gezicht een vanzelfsprekende en objectieve weergave van de stand van kennis. Ook deze kaart geeft echter mede uitdrukking aan een bepaalde opvatting over het functioneren van het Romeinse militair-bestuurlijke apparaat in de periode van de pax Romana. Volgens veel onderzoekers vond namelijk in de loop van de 1ste eeuw na Chr. in de Romeinse machtsuitoefening een overgang plaats van een open werkwijze die op verovering was gericht naar een gesloten strategie waarbij het behoud van veroverd gebied voorop stond. Dit betekende de stationering van troepen aan een zogeheten frontier of exclusion: een permanente natuurlijke of kunstmatige barrière die de grens markeerde tussen het rijk en de ongecontroleerde buitenwereld. In de veertiger jaren van de eerste eeuw werd de Rijn daarom omgevormd tot een duurzame, met een reeks van forten en wachttorens verdedigde grens; de limes ad Germaniam inferiorem. Daar waar grote rivieren of bergketens ontbraken werden over honderden kilometers verdedigingsmuren en -grachten aangelegd, zoals in Britannië (Hadrian's Wall) en in Boven-Germanië en Raetië. | ||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||
Deze voorstelling van zaken kent echter twee wezenlijke problemen. In de eerste plaats verleidt het ons te denken in termen van grenzen zoals die vorm hebben gekregen in de context van de vorming van staten in het 19de-eeuwse Europa. In de Romeinse tijd was de grens van het imperium echter geen dikke zwarte lijn zoals op een moderne kaart. In het Romeinse wereldbeeld waren gebieden zoals de beide Germaanse provincies namelijk het diffuse overgangsgebied tussen de wereld die de Romeinen naar hun mening direct controleerden en de vele gebieden die ze indirect controleerden.Ga naar eind18 Er waren eigenlijk geen duidelijke grenzen aan het Romeinse rijk, het strekte zich uit over de hele bekende wereld. Iedere grenszone was in wezen tijdelijk. Haar functie lag niet in het van elkaar scheiden van gebieden, maar juist in het toegang krijgen tot nieuw te veroveren gebieden. In de tweede plaats suggereert de kaart een duurzaamheid die in de Romeinse tijd niet expliciet werd beoogd. De laatste jaren is namelijk twijfel ontstaan of in de Romeinse tijd sprake was van militair-politieke strategieën die zich over meerdere generaties uitstrekten. De beveiliging van de grenzen van het rijk en van de orde binnen het rijk berustte niet op een stabiele, met vele militairen en ambtenaren bemande infrastructuur. Daarvoor was
De limes omstreeks 220 (naar MUST 2003).
het Romeinse leger eenvoudig te klein: ‘frontier construction and troop deployments were inadequate to prevent major invasions. This did not matter in the Roman system as long as the enemy believed that he would suffer massive retaliation for a breach of faith and as long as the Romans were both willing and able to enforce this principle at whatever cost’.Ga naar eind19 Het is in dit verband goed te beseffen dat op veel archeologische verspreidingskaarten verschijnselen zijn samengebracht, waarvan niet altijd vast te stellen is of ze uit dezelfde periode stammen. En dat geldt ook voor de kaart zoals op pagina 48 die een Romeinse grand strategy suggereren. Het probleem is dat het vaak moeilijk is de aanleg en het onderhoud van Romeinse versterkingen nauwkeurig te dateren. Daar waar we beschikken over zeer nauwkeurige dateringen gebaseerd op jaarringonderzoek, blijkt inderdaad dat investeringen in de militaire infrastructuur terug te voeren zijn op de betrekkelijk incidentele bemoeienis van bepaalde keizers, bijvoorbeeld van Trajanus en Hadrianus. | ||||||||||||||||||
Gewenste geschiedenis?De laatste kaart van de Romeinse rijksgrens is tevens de jongste kaart. Ze is vorig jaar verschenen in De | ||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||
gewenste geschiedenisGa naar eind20., een pleidooi voor een benadering op nationaal niveau van de limes conform het rijksbeleid Belvedere.Ga naar eind21. De opgave is eenvoudig: de limes-gemeenten langs de Nederrijn, Kromme Rijn en Oude Rijn herbergen een belangrijk en internationaal aansprekend deel van ons erfgoed uit de Romeinse tijd. Dat erfgoed staat echter bloot aan ingrijpende ontwikkelingen op het gebied van woningbouw, industrie en infrastructuur.Ga naar eind22. De vraag is of het archeologische belang veilig gesteld kan worden door het te combineren met ‘eigentijdse vraagstukken op het gebied van de ruimtelijke inrichting’.
Het opmerkelijke van de kaart is dat ze welbewust breekt met de traditie op het gebied van de productie van historische kaarten; ze leunt daarentegen sterk op de cartografie zoals die ook te zien is in bijvoorbeeld de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening 2000/2020. In de toelichting op de kaart lezen we dan ook dat de ‘militaire bebouwing is weergegeven met ronde symbolen om aan te geven dat de Romeinse grens eerder een zone van economische uitwisseling is dan een gesloten front. De civiele bebouwing is weergegeven met vierkante tekens die de gemeenschapszin van de nederzettingen symboliseren.’Ga naar eind23. Ook op andere manieren geeft de toelichting uitdrukking aan de wens contemporaine preoccupaties te verbinden met het Romeinse verleden. Het landschap van de limes is, zo stelt de toelichting, ‘typisch Hollands’ omdat het een landschap met diepte is, zich bevindt op de grens van nat en droog, verbindingen tussen regio's en culturen schept, en dynamisch, vitaal en optimistisch is. ‘Wie het Romeinse optimisme in het achterhoofd houdt, weet [...] dat geloof in de maakbaarheid van de eigen leefomgeving, cultureel gezien, bijzonder productief kan zijn.’ De hedendaagse transformatie van het Nederlandse landschap hoeft dan ook niet gezien te worden als een teloorgang van landschappelijke en culturele waarden!
Het is hier niet de plaats om deze optimistische - of liever opportunistische? - stellingname te bekritiseren. In de reeks van de hier gepresenteerde kaarten valt ze eigenlijk helemaal niet uit de toon. De beslissing of iets afval of erfgoed is, of iets vergeten wordt of in herinnering blijft, lijkt nooit gefundeerd in de betekenis van het object of de gebeurtenis an sich - als dat überhaupt kan - maar altijd gerelateerd aan centrale maatschappelijke waarden van de maker van de kaart en zijn publiek. | ||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||
BERGEN OP ZOOM, HOOFDBRUG AAN DE BOSCHPOORT, OVERZICHT BRUG EN OMWALLING
| ||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||
BREDA, GINNEKENPOORT, OVERZICHT POORT IN WAL
|
|