| |
| |
| |
Soldaten in hun loopgraaf.
| |
| |
| |
Stellingen en linies in het strategisch plan van generaal Winkelman, 1940
Teo van Middelkoop
In dit artikel wordt ingegaan op het strategische verdedigingsplan dat het Nederlandse opperbevel had opgesteld aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. Met name wordt gelet op de betekenis van de stellingen en linies, de ligging van de stellingen, de achtergrond en de inrichting daarvan. Ook wordt nagegaan wat de betekenis is geweest van generaal Henri G. Winkelman (1876-1952) in verband met het opstellen van het verdedigingsplan.
De Frans-Pruisische oorlog van 1870-'71 maakte het politiek afzijdige Nederland duidelijk dat onze neutraliteit een meer actieve vorm moest krijgen. Ook bleek de dreiging niet langer primair uit het zuiden, Frankrijk, maar uit het oosten te komen. Als gevolg van de toenemende spanning werd uiteindelijk de ‘Vestingwet’ in 1874 aangenomen. Hierin werd gekozen voor een geconcentreerd vestingstelsel met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als kern. Tegelijk kwam meer aandacht voor een - mobiel - Veldleger. Sindsdien hoopte ons land dat de gewapende neutraliteit geloofwaardig zou overkomen, waarbij afzijdigheid en afschrikking samengingen. Mocht dit beleid falen en Nederland worden aangevallen, hoopten we ons te verbinden met de tegenpartij van de agressor. Intussen werden linies en Veldleger versterkt, zij het voortdurend geplaagd door geldtekorten. Gedurende de ‘Grote Oorlog’ van 1914-'18 leek de neutraliteitspolitiek een succes.
Tijdens het interbellum werd de toon gezet door de Legerwet van 1922. Pacifistische en economische motieven trokken de legeruitgaven omlaag. Waar andere landen de mobiele oorlogvoering bestudeerden en gemechaniseerde en gepantserde eenheden in het veld brachten, bleef ons land achter in geharnaste neutraliteit. De Nederlandse ‘weermacht’ steunde vrijwel geheel op de klassieke, statische stellingen. De Eerste Wereldoorlog had de beperkingen van grote forten, zoals bij Verdun, aangetoond. Na die tijd werden linies meestal opgebouwd uit kleine bunkers, elk met een specifieke taak, zoals commandovoering, mitrailleuropstelling enz. Deze waren goedkoper en meer gestandaardiseerd. Voorheen betekende de val van een fort ook vaak het verloren gaan van een linie. Nu waren de versterkingen verspreid en kon de linie langer in stand blijven na het verlies van enkele bunkers. Deze inzichten stuitten op bezwaren van de Nederlandse legerleiding die ze erg tijdrovend en kostbaar vond. Uiteindelijk werden de Nederlandse stellingen een samenstelling van oude vestingsteden, grote 19de-eeuwse forten en honderden nieuwe, kleine kazematten. In de jaren '30 werd er meer geïnvesteerd in beton dan in bijvoorbeeld pantserwagens, wat de opbouw van een statische verdediging impliceerde.
| |
Het strategisch plan van generaal Winkelman
In de aanloop tot de Tweede Wereldoorlog was er een crisis ontstaan tussen het Algemeen Hoofdkwartier en het Binnenhof. Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht (O.L.Z.), generaal I.H. Reijnders, kon het niet eens worden met zijn minister A.Q.H. Dijxhoorn. Afbakening van bevoegdheden en de inhoud van het strategisch beleid vormden de hoofdingrediënten van het conflict. Reijnders werd ontslagen. Na enkele dagen crisisberaad werd een oudgediende met goede
| |
| |
Algemeen Hoofdkwartier, Lange Voorhout den Haag. De kamer van de opperbevelhebber bevond zich op de begane grond, achter de rechter twee ramen. Tussen die ramen bevindt zich een bronzen plaquette ter herinnering aan het capitulatiebesluit op 14 mei 1940. Foto auteur.
papieren naar voren geschoven: reserve-generaal Winkelman. Deze militair van liberaal-protestantse afkomst, had juist in 1934 zijn carrière als infanterie-officier beëindigd. De korte, stevig gebouwde figuur was een bescheiden man van weinig woorden. Hij werd geprezen om zijn organisatietalent, kon uitstekend samenwerken en hij was begiftigd met groot verantwoordelijkheidsbesef. Mede door deze kwaliteiten werd Winkelman eind van 1939 teruggeroepen in actieve dienst. In februari 1940 werd hem geheel onverwacht de hoogste post in de militaire hiërarchie aangeboden, waarmee hij met een ‘ik accepteer het’ akkoord ging. Deze ‘come back’ bracht de generaal, nu in de functie van opperbevelhebber, in het Algemeen Hoofdkwartier aan het Lange Voorhout te Den Haag. Hij wist het vertrouwen te winnen van zowel legerstaf als kabinet. Inmiddels bood de oorlogsdreiging een weinig rooskleurig perspectief. Toen een journalist vroeg wat hij van zijn nieuwe functie vond in verband met de gespannen internationale verhoudingen, antwoordde Winkelman: ‘Een moeilijke opdracht, maar een soldaat doet zijn plicht!’.
Op basis van de door de regering verstrekte ‘Opdracht’ schreef Winkelman het nieuwe strategische plan. Primair moest het economische en politieke centrum, het ‘hart des lands’ - de Vesting Holland, (Noord- en Zuid-Holland en Utrecht) worden beschermd, zo mogelijk met de hulp van bondgenoten. Spoedig begon de nieuwe opperbevelhebber met zijn verkenningsreizen. Over gladde wegen, tijdens de ijzig koude winter werden de linies dagen achtereen bezocht. Tenslotte werden rondvluchten gemaakt met een Fokker F-VII boven alle stellinggebieden. De opperbevelhebber vond dit een zeer nuttige ervaring en raadde zijn lagere commandanten dit ook eens te doen. De oriëntaties stemden hem echter niet optimistisch over de capaciteiten van de krijgsmacht. Mobiele oorlogvoering achtte hij nauwelijks mogelijk. Bewapening en oefening waren ontoereikend, waardoor hij afzag van offensief optreden. Het voor mobiele oorlog bestemde Veldleger, van luitenantgeneraal J.J.G. van Voorst tot Voorst, werd daarom geheel defensief, dus in linies opgesteld.
Als gevolg van de verwaarlozing van de defensie moest er in het najaar van 1939 en de winter van 1940 hard worden gebouwd aan het liniestelsel, het meest door de militairen zelf. Hierdoor bleef er weinig tijd over voor oefeningen, vaak maar twee dagen per week! Op overige dagen werd gegraven, maar ook moest er tijd worden besteed aan sport, wachtlopen, wassen en geestelijke verzorging.
Regelmatig vonden inspecties plaats door hoge militairen. Maar ook parlementariërs, ministers en niet zelden koningin Wilhelmina, waagden zich in de stellingen om zich op de hoogte te laten stellen hoe de neutraliteit zou worden verdedigd en om ‘onze jongens’ een hart onder de riem te steken. Deze jongens lagen tijdens de mobilisatie ingekwartierd in gevorderde boerenschuren, scholen enz. Ze werden vermaakt door de afdeling ‘Ontwikkeling en Ontspanning’ met film en cabaret, voorafgegaan door vaak kwellende inspecties. Desondanks zongen ze over ‘Blonde Mientje’ met het hart van ijzerdraad en ‘Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan?’ terwijl ze sigaretten rookten uit het pakje ‘Ergens in Nederland’.
| |
De opbouw van een stelling
Hoe een stelling er precies uitzag wist - behalve de soldaat - de tijdgenoot nauwelijks. Vrijwel alle stellingen lagen in gebieden waar sinds de mobilisatie de staat van beleg van toepassing was volgens de oorlogswet van 1899. In het stellinggebied hadden militairen verregaande bevoegdheden. Burgers waren
| |
| |
Pagina uit het aantekeningenboek van generaal Winkelman, waarin hij uiteenzet hoe de linies waren opgebouwd: ‘Stekelvarkens en gietstalen koepels in de voorlijn grootendeels voltooid...’ Foto auteur.
| |
| |
niet welkom. Als er al foto's van een stelling werden gepubliceerd waren deze zorgvuldig gescreend en met het onderschrift ‘ergens in Nederland’ naar de pers gestuurd. Immers de vijand keek en luisterde altijd mee...
Een stelling vormt een geïntegreerde opstelling van troepen en wapens in voorbereide posities. De weerstand wordt in de eerste plaats gevormd door het moreel en de geoefendheid van de troepen. Daarnaast spelen materiële zaken, zoals bewapening, de versterkingen, dekkingsmogelijkheden een rol. De Nederlandse stelling van 1939-'40 was min of meer als volgt opgebouwd: in het voorterrein waren inundaties gesteld. Inundatiekommen - ondergelopen weilanden en akkers ca. 50-80 cm diep zonder dekkingsmogelijkheden - vormden voor infanterie een moeilijk te nemen hindernis. Nog riskanter was het voor de ruiterij, het veldgeschut of panterwagens om zich in deze watervlakten te wagen. Sloten en greppels, die door de waterspiegel aan het gezicht waren onttrokken, vormden ware valkuilen. Vóór de stellingen waren versperringen aangebracht, zoals Friese ruiters (gekruiste palen met prikkeldraad) en egelversperringen. Ook werden mijnen gelegd. Tegen tanks werden op wegen en spoorlijnen stalen profielbalken geplaatst, de zogenaamde ‘aspergeversperring’. Bruggen waren gereed om te worden opgeblazen.
Een krachtige stelling behoorde opgebouwd te zijn uit lagen. Inundaties beschermden tegen verrassingsaanvallen. Ontbraken die, dan lagen er voorposten vóór de linie om de vijand te vertragen. Een tankgracht, in de vorm van een smal kanaal, moest tanks en pantserwagens verhinderen de stelling te naderen. Achter de inundaties en tankgracht lag de één à twee kilometer brede hoofdweerstandsstrook, die bestond uit drie linies: de frontlijn, de stoplijn en de ruglijn. Hier bevond zich het gros van de manschappen en de wapens, ingegraven en in loopgraven. De voorste loopgraven lagen in de frontlinie. Een loopgraaf was een diep uitgegraven sleuf, de wanden versterkt met hout, en in een zig-zag patroon aangelegd zodat een voltreffer slechts beperkte schade kon aanrichten. In de loopgraaf waren onderkomens gemaakt die dienden als schuilplaats voor personeel of commandopost.
In de linie lagen betonkazematten van verschillende typen. De S-kazemat gaf primair frontaal vuur, maar kon beperkt zijwaarts, flankerend vuur geven. Dan was er de G-kazemat, met gietstalen koepel voor een zware mitrailleur. Daarnaast was er de flankerende beton- of B-kazemat, die met zwaar mitrailleur- of kanonvuur de vijand in de flank kon treffen. Verder was er de betonnen groepsschuilplaats ook wel ‘pyramide’, genoemd.
Mocht een linie een beeld van kracht oproepen, dan werd die kracht onder oorlogsomstandigheden vooral opgebracht door het militair personeel. Het bedienen van de wapens in de kazemat was bepaald geen sinecure. In het kleine, door een olielamp schaars verlichte, onderkomen waren de militairen vrijwel geheel geïsoleerd. Men speurde naar de vijand, meestal nadat deze het eerste schot had gelost. Op ieder verdacht object in de vuursector werd geschoten. De atmosfeer in de kazemat was benauwend. Terwijl de schutter vuurde, bediende een andere militair de luchtpomp om de kruitdampen te verdrijven. Nieuwe munitie werd aangevoerd en de mitrailleur, gloeiend heet, werd door een derde soldaat van koelwater voorzien. Niet zelden stokte het wapen. Regelmatig kreeg de kazemat een enorme stoot van een voltreffer. Na enige tijd werden lawaai, stank en hitte ondragelijk. Zintuiglijke beperkingen maakten de strijd moeilijk. Daarbij waren er de gevoelens van wanhoop en plichtsbetrachting.
De tweede linie was de stoplijn, van waaruit een tegenaanval moest worden ingezet in het geval de frontlinie bezweek. De ruglijn vormde de laatste weerstandslijn.
Achter de ruglijn stond de veldartillerie, die de vijand onder vuur kon nemen ver voordat hij de stelling was genaderd. Doorslaggevend was dat de stelling voldoende luchtdoelartillerie had. Als de gehele stelling aan beide flanken aansloot op een andere stelling of hindernis, was de linie niet snel te omtrekken.
Tenslotte werd de samenhang van de stelling bepaald door de commandovoering. De stellingcommandant, die zich bevond in een commandopost ver achter de stelling, moest het overzicht van de strijdbewegingen krijgen via de radio of telefoon. Het totaalbeeld zou hem in staat stellen om adequate tegenacties te ondernemen. Helaas waren in veel stellingen verbindingen aanwezig tot compagniesniveau. Binnen de compagnie en tussen de kazematten,
| |
| |
Rivierkazemat op de spoordijk bij Deventer (thans gesloopt). Waarschijnlijk een opname uit de mobilisatieperiode tijdens de zeer strenge winter van 1939-1940. Foto Instituut Militaire Geschiedenis.
moest men zich behelpen met ordonnansen. In de praktijk van de strijd bleek dat de kazematten geheel zelfstandig de strijd moesten voeren. Het werk van de ordonnans zou in het heetst van de strijd onmogelijk zijn.
| |
De rivierlinies en de bruggen
Om een verrassingsaanval, een ‘strategische overvalling’, tegen te houden, werden langs de IJssel en de Maas kazematlinies aangelegd. De linies vormden een belangrijk onderdeel van de Strategische Beveiliging. De troepen aldaar moesten, samen met bewakingseenheden, de luchtstrijdkrachten en de luchtdoelartillerie, een verrassingsaanval opvangen, zodat de hoofdmacht kon mobiliseren en de stellingen bezetten, waarna ons land pas echt weerbaar was. Er kwam een linie van ca. 850 betonkazematten met mitrailleur, die een aaneengesloten vuurfront vormde. De kazematlinies, aan de westoever van de IJssel en de Maas, strekten zich uit van het IJsselmeer
| |
| |
tot in Zuid-Limburg. Toen de mobilisatie in 1939 een feit was en dus geen strategische overval had plaats gevonden, werd de strategische beveiliging toch aangehouden. Nu met de taak de vijand te vertragen. Daarbij vormde de IJssellinie de strategische voorpostenlinie van de Grebbelinie, zoals de Maaslinie dat vormde van de Peel-Raamstelling. Bijzonder sterk waren de linies niet. Over de hele lengte lagen 16 bataljons infanterie. Bovendien bezat de linie geen diepte. In het achtergebied bevonden zich noch artillerie noch troepen om een doorbraak op te vangen. Begin 1940 heeft Winkelman, in het kader van zijn geconcentreerde verdediging, de grens- en rivierlinies nog uitgedund om troepen vrij te maken voor de hoofdweerstandslinies in de Vesting Holland. Belangrijk in de kazematlinies waren de rivierkazematten. Deze waren geplaatst bij iedere brug over de IJssel, Waal, Nederrijn en de Maas aan de binnenzijde van de stelling. De kazematten, bewapend met een kanon en mitrailleur, werden permanent bewaakt door het Korps Politietroepen. Zij waren ook verantwoordelijk voor het opblazen van de bruggen, waar veel van afhing. Sommige bruggen moesten direct na een inval de lucht in, anderen pas nadat eerst het leger zich had teruggetrokken. Het plan-Winkelman was immers gebaseerd op grote troepenverplaatsingen aan het begin van de oorlog. Vooral bij de grens en aan de rivieren moesten de troepen zich bewust zijn dat ze een eerste stoot moesten kunnen opvangen. Paraatheid was een vereiste.
Naast het stafwerk in Den Haag had de opperbevelhebber ook aandacht voor de waakzaamheid van de troepen en deed inspecties. Zo arriveerde de generaal eens bij een stelling niet ver van de Duitse grens. Hij vroeg de wacht hoe hij moest alarmeren als er over de weg vreemde gewapende militairen zouden naderen. Op een fluitsignaal bezetten de soldaten, in traag tempo, de loopgraven aan weerszijden van de weg. De opperbevelhebber stelde voor om ook de weg te versperren, hetgeen gebeurde. De soldaat begon de asperges te plaatsen vanaf de berm in plaats vanuit het midden van de weg. Erger was dat de asperges niet snel konden worden geplaatst omdat de deksels in de weg vast zaten. Toen Winkelman hierover een opmerking maakte, kwam de reactie dat een dergelijke alarmering zich in de praktijk wel niet zou voordoen...!
| |
| |
Overzicht van de stellingen en linies mei 1940
A | stellingen in Groningen, Drenthe:
1 | Q-lijn |
2 | O-lijn zonder gesloten vuurfront |
|
B | Wonsstelling |
C | stelling Kornwerderzand |
D | stelling Den Oever |
E | stelling Den Helder |
F | IJssellinie |
G | stelling Over-Betuwe |
H | stelling Maas-Waalkanaal |
I | Maaslinie |
J | linies Zuid-Limburg:
1 | Julianakanaal |
2 | en 3 verspreide stellingen zonder gesloten vuurfront |
|
K | Grebbelinie |
L | Betuwestelling Brigade A (linie Ochten de Spees) |
M | Maas en Waalstelling, Brigade B |
N | Peel-Raamstelling |
O | Oostfront Vesting Holland, (Hollandse Waterlinie) |
P | Waal-Lingestelling |
Q | Zuidfront Vesting Holland |
R | Zanddijkstelling |
S | Bathstelling |
T | Westfront Vesting Holland, verspreide stellingen zonder gesloten vuurfront:
1 | Hoek van Holland |
2 | Scheveningen |
3 | IJmuiden |
|
legerkorps
divisie
Kaart tekening auteur.
| |
| |
Kazemat van het type ‘stekelvarken’ aan het Defensiekanaal bij Mill. De kazemat (nummer 538) incasseerde twee treffers door het schietraam van een Duits antitankkanon, het front werd zwaar gehavend door voltreffers van artilleriegranaten of een vliegtuigbom. Monument bij Mill. Foto auteur.
| |
Noord-Brabant, de Peel-Raamstelling
Aangezien het leger al een half jaar was gemobiliseerd en in posities lag, moest Winkelmans plan in eerste instantie aansluiten op dat van zijn voorganger. Desondanks voerde hij een aantal drastische wijzigingen door.
In het geheel van de Nederlandse verdediging was de Peel-Raamstelling de jongste stelling die was aangelegd als gevolg van de toenemende macht van Duitsland. Bij een conflict zou deze op annexatie gerichte staat het zuiden van ons land kunnen gebruiken als doormarsgebied naar België en Frankrijk. Om dergelijke operaties te ontmoedigen en om de neutraliteit geloofwaardig te doen overkomen was Nederland gedwongen deze linie aan te leggen. Daarbij leek de Peel-Raamstelling de meeste aanknoping te bieden voor geallieerde samenwerking aan het zuidelijk front. De 75 kilometer lange linie, met ruim 330 kazematten, lag deels in moerassen en elders achter het ‘Defensiekanaal’, dat fungeerde als tankversperring. Een zwak punt van deze hoofdverdedigingslinie, die in het noorden op de Grebbelinie aansloot, was dat deze in het zuiden bij de grens niet aansloot op een Belgische linie. Een openlijke uitnodiging om de stelling te omtrekken. Hoewel Winkelman onder de indruk was van de
Aspergestelling, zoals die werd geplaatst in de spoorlijn bij Mill in de Peel-Raamstelling en samen met een aantal mijnen een Duitse pansertrein heeft gederailleerd. Monument bij Mill. Foto auteur.
stelling, zo liet hij tijdens een bezoek zijn stafofficieren weten, besloot hij desondanks een groot deel van de troepen uit de linie te verplaatsen naar de Vesting Holland. Ook besliste hij dat na een Duitse inval, het III-e Legerkorps en de Lichte Divisie, die achter de Peel-Raamstelling lagen, zich onmiddellijk moesten terugtrekken. Het III-e Legerkorps moest posities innemen achter de Waal en de Linge. De Licht Divisie diende als reserve. De Peel-Raamstelling moest het doen met een sterk uitgedunde strijdmacht. De opperbevelhebber hoopte intussen dat de verdediging, ten minste van het westelijk deel, van Noord-Brabant door de Fransen zou worden overgenomen. Dit was één van de zwakste punten in Winkelman's strategie. Er was weliswaar geheim overleg geweest tussen de legerstaven van beide
| |
| |
Generaal Henri G. Winkelman. Foto particuliere collectie.
staten. Concrete toezeggingen waren echter nooit gedaan. De neutraliteit verbood dit. Reeds eerder had de Nederlandse militaire attaché in Parijs in een rapport verklaard dat de Franse legerleiding niet van plan was op te rukken tot aan de Peel-Raamstelling. De Fransen achtten deze te zwak en voor hen waren de aanvoerlijnen vanuit Frankrijk te kwetsbaar. Mede om die reden zag Winkelman van deze stelling af. Een sleutelpositie aan het zuidfront van de Vesting Holland vormde de Moerdijkbrug. In eerste instantie moesten Nederlandse eenheden uit Noord-Brabant
Soldaten in hun loopgraaf met een waterhindernis in het front van de stelling en een gecamoufleerde kazemat op de achtergrond. Fotoarchief Spaarnestad.
deze verbinding passeren. In tweede instantie moest via deze brug de verbinding met de Fransen tot stand komen. Om die reden was de brug enerzijds goed beschermd door kazematten, anderzijds waren de springladingen nog niet geheel gereed. De angst bestond dat de brug te vroeg zou worden opgeblazen door nerveuze Nederlandse troepen. Het opgeven van de verdediging in Noord-Brabant paste in Winkelman's concentratie strategie. De krijgsmacht werd zoveel mogelijk opgesteld rond de Vesting Holland. Hierop vormde Zeeland een uitzondering. Dit eilandenrijk, buiten de Vesting Holland vroeg extra bescherming vanwege de marinesteunpunten en zeehavens, met name Vlissingen, waar de geallieerden hun troepen konden afzetten. Daarnaast vormde de Schelde de toegang tot Antwerpen. Aanvankelijk lagen de troepen op Walcheren, maar bij een Duitse aanval moesten ze de Zanddijkstelling op Zuid-Beveland bezetten.
| |
De Grebbelinie
Tijdens de mobilisatieperiode was er grote onenigheid over de vraag waar de hardnekkige verdediging moest plaatsvinden. In het concept van Reijnders speelde, naar oude traditie, de Hollandse Waterlinie een grote rol. Hij dacht het Veldleger op te stellen achter de Grebbelinie, om, na contact met de vijand, terug te trekken op de Waterlinie als hoofdverdedigingslinie. Winkelman achtte deze operatie te riskant en maakte de Grebbelinie tot hoofdverdedigingslinie. De
| |
| |
Groepje infanteristen bewapend met het geweer M95 in loopgraaf, op de achtergrond een kazemat (reënactmentgroep Stichting Historische Militaria). Foto auteur.
Grebbelinie, of Valleistelling, liep op de grens van Utrecht en Gelderland en was oorspronkelijk een voorpost van de Hollandse waterlinie. De kracht bestond uit het Valleikanaal, een liniedijk en elf inundatiekommen. Het water van de Rijn en enkele beken moest de Gelderse Vallei inunderen. Het stroomde geleidelijk van zuid naar noord naar het IJsselmeer. Een stelsel van dammen en sluizen moest wegstromen voorkomen. Kortom, een compleet waterbouwkundig werk. Hooggelegen, droog blijvende, accessen zoals de Emminkhuizerberg en de Grebbeberg, waren extra versterkt met kazematten en veldversterkingen.
De Grebbelinie bood, als voordeel boven de Waterlinie, een betere bescherming voor het midden van het land door zijn meer oostelijk ligging. De steden Utrecht en Amsterdam bleven buiten het bereik van vijandelijke artillerie. Bovendien bood het beboste gebied goede dekkingsmogelijkheden voor de troepen. De Hollandse waterlinie met zijn uitgestrekte polders, watervlakten en dijken had daarentegen nauwelijks dekkingsmogelijkheden en geen bescherming tegen luchtaanvallen.
Omdat een Duitse aanval op dit front werd verwacht en de linie was verwaarloosd en door Reijnders weinig was uitgebouwd, werd er fors aangepakt. Achter de inundaties werden versterkingen aangebracht: in en achter de liniedijk werden in rap tempo kazematten gebouwd. Met intensief graaf- en bouwwerk werd pas in de strenge winter van 1940 begonnen. Twee legerkorpsen, samen 44 bataljons (ca. 26.000 man) sterk, bemanden de Grebbelinie. Vooral de kwetsbare zuidflank aan de Grebbeberg kreeg bijzondere aandacht. Er kwamen kazematten op de berg, ten oosten werden voorposten gelegd en de verkeersweg naar de berg kon worden versperd met een staalkabel. Bovendien werd voor dit hooggelegen acces, een gemaal gebouwd. Dit was begin 1940 niet gereed. Ondanks dat 271 betonkazematten waren opgeleverd moest er aan de linie in 1940 nog veel worden verbeterd. Er stond begin 1940 voor de Grebbelinie een omvangrijk plan op stapel, het zogenaamde betonplan. De linie zou, nu er de hardnekkige verdediging moest plaatsvinden, worden versterkt met betere kazematten. Het betonplan voorzag in meer G-kazematten, meer betonnen onderkomens en gevechtskazematten, allen van een zwaarder type. Helaas is het betonplan niet verder gekomen dan de tekentafel. Het karwei zou nog ruim een jaar vergen. De strategie van Winkelman was dus qua troepenversterkingen op orde, maar qua versterkingen bepaald niet.
Een bijzondere stelling lag op de Afsluitdijk bij Kornwerderzand vlak voor de Friese kust. Moderne kazematten beschermden de Vesting Holland voor een aanval vanuit het noorden. Tegelijk beschermden zij de spuisluizen in de dijk die het waterpeil van het IJsselmeer regelden. Dit peil bepaalde mede de waterhoogte van inundaties in de Hollandse Waterlinie en de Grebbelinie.
| |
Besluit
Met de Duitse schending van de neutraliteit op 10 mei 1940 werd duidelijk dat een klein land zich zonder bondgenootschappelijke steun onmogelijk
| |
| |
kon staande houden. Duidelijk bleek de relatieve waarde van de linies. Enerzijds functioneerden deze soms betrekkelijk goed, zoals bleek uit de soms kortstondige weerstand bij de rivierlinies. Vooral de Grebbelinie zag kans de Duitse opmars te vertragen. Anderzijds vonden een aantal beslissende operaties binnen de Vesting Holland plaats rond Rotterdam en Den Haag. Luchtlandingstroepen hadden het gemunt op de militaire en politieke top in de Residentie. Door een juist opgestelde reservemacht binnen de Vesting Holland, het I-e Legerkorps, liep dit uit op een fiasco. Wel slaagde de overval op strategische doelen als vliegvelden en bruggen. Dit onverwacht strijdscenario leerde dat Nederland zich te eenzijdig op een stellingenoorlog als in 1914-'18 had voorbereid. In de mobiele component van de strijd, pantserwagens en vliegtuigen, was onvoldoende geïnvesteerd. Ten slotte bleek uit de strategie van Winkelman de continuïteit met het verleden in het gebruikte liniestelsel. Hij koos voor geconcentreerde verdediging, enkel vanuit stellingen en linies. Met recht zou de naam van generaal Winkelman aan de Grebbelinie verbonden mogen worden aangezien hij koos voor deze zwakke en verwaarloosde linie als hoofdverdedigingslinie. Het gebied waar omheen de verdediging was geconcentreerd was niet omvangrijk, maar gezien de mogelijkheden wel het maximale. Uit deze keus bleek de realistische kijk van de opperbevelhebber op de strijdkrachten, zonder deze te overschatten.
| |
Literatuur
Parlementaire Enquêtecommissie regeringsbeleid 1940-1945, Den Haag 1949, dl. 1 en 2. |
V.E. Nierstrasz, Inleiding en Algemeen overzicht van de gevechtsdagen van 10-19 mei 1940, Den Haag 1957. |
Onze oorlog 10-14 mei 1940, verzameling publicaties verschenen in De Militaire Spectator juni 1940-juni 1941, Den Haag 1941. |
H.R. Visser, J.S. van Wieringen, Kazematten in het Interbellum, Utrecht 2002. |
H. Amersfoort, P.H. Kamphuis, Je Maintiendrai, A concise history of the Dutch army, Den Haag 1995. |
T. van Middelkoop, Een soldaat doet zijn plicht, Generaal H.G. Winkelman, zijn leven en betekenis als militair (1876-1952), Zaltbommel 2002. |
Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht generaal Henri Gerard Winkelman, schilderij gemaakt tijdens zijn krijgsgevangenschap in Polen, 1942. Foto auteur.
| |
| |
VALKENBURG, GOUDSBERG, OPGRAVING WACHTTOREN UIT LAAT-ROMEINSE TIJD, 1915
| |
| |
VALKENBURG (ZUID-HOLLAND), OPGRAVING ROMEINS CASTELLUM, 1942
|
|