bereiding en die stelde in Zeeuws-Vlaanderen weinig voor. De Zeeuws-Vlaamse boeren waren akkerbouwers die weinig melkvee hielden. Dat gold ook voor de Blauwe Hofstede, waar blijkens een telling uit 1687 slechts zes melkkoeien aanwezig waren.
We zouden het woonhuis van de Blauwe Hofstede met zijn enorme kelder als een excentrieke uitzondering kunnen beschouwen, ware het niet dat een paar kilometer verderop, op de boerderij Slikkenburg bij Zuidzande, een huis heeft gestaan dat ook zo'n grote onderkelderde opkamer had. Ook het onderkelderde gedeelte van dit huis, dat afgebroken is in 1954, dateerde uit de eerste helft van de 17de eeuw. Kennelijk kwamen zulke grote kelderruimtes hier dus vaker voor. Hebben we hier te maken met een oude bouwtraditie die na 1650 is verdwenen? Vast staat dat dit soort grote kelders voor de gemiddelde Zeeuws-Vlaamse akkerbouwer weinig nut had. Gezien het feit dat het bouwen van kelders duur was, is het dan ook begrijpelijk dat het voorbeeld van deze twee boerenhuizen niet nagevolgd werd. Dit maakt het ook waarschijnlijk dat deze bouwwijze nooit zeer wijdverbreid zal zijn geweest.
Grote kelders speelden geen rol in de agrarische bedrijfsvoering en waren duur. Waarom werden ze op een aantal boerderijen dan toch gebouwd? Mogelijk hebben we hier te maken met een late variant op het thema stenen kamer. In de late Middeleeuwen werden boerderijen soms voorzien van een bakstenen aanbouw, die stenen kamer genoemd werd. Zo'n stenen kamer was altijd onderkelderd en gezien
Terhofstede, Retranchement, Braamdijk, boerderij de Blauwe Hofstede. De boven de dubbele kelder gelegen opkamer met de haardpartij. Foto SHBO, 2002.
het feit dat hij voorzien was van een stookplaats en een eigen ingang had, kon hij als zelfstandige woonruimte dienen. Aangenomen wordt dat stenen kamers dienden als zomerwoning voor de eigenaar van de boerderij. Ook de kamers in Retranchement en Zuidzande waren voorzien van een haard en die in Retranchement had tevens een eigen ingang. Of dat laatste in Zuidzande ooit het geval is geweest, valt helaas niet meer vast te stellen. Van beide boerderijen staat vast dat het woonhuis ook in zijn oorspronkelijke vorm meer vertrekken moet hebben omvat dan alleen het onderkelderde gedeelte. Het kwam in Zeeuws-Vlaanderen in de 17de eeuw voor dat eigenaren een woonruimte hadden in een van hun pachtboerderijen. Gezien het feit dat deze twee boerderijen dichtbij Sluis gelegen waren, is het dus mogelijk dat de grote opkamers dienden als zomerwoning voor Sluise grondbezitters. Van boerderij Slikkenburg is bovendien bekend dat die eigendom is geweest van de familie Uyttenbogaert. Later in de 17de eeuw was dat een boerenfamilie, maar daarvoor waren het burgers van Sluis.
Bewezen is het nog allerminst, maar op basis van de huidige stand van het onderzoek is de aanname dat het bij deze grote kelders met opkamers gaat om woonruimtes voor de eigenaren van pachtboerderijen op zijn minst plausibel.
Zonder het bouwhistorisch onderzoek voor de afbraak, zoals dat kort voor de afbraak door de SHBO is uitgevoerd, had zelfs deze voorlopige conclusie niet kunnen worden getrokken.