Jaarboek Monumentenzorg 2003. Boerenbedrijvigheid, voortgang en behoud
(2003)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |
Bestek uit 1539 waarin de bouw van de boerderij in Cromstrijen voor Willem Simonsz is vastgelegd. Fortis Amev/Vastgoed Landelijk Utrecht, Oud archief van de Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen te Numansdorp, nr. 2541.
Fragment van de kaart uit 1548 van Het Westmaas-Nieuwland door Sijmon Meeusz. ‘landtmeter’: 1. de boerderij; 2. Kreupeleweg; 3. Vlietje; 4. Klaaswaal. Het Nationaal Archief, Den Haag, naar een kopie in het Streekmuseum Hoeksche Waard te Heinenoord.
| |
[pagina 203]
| |
Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen
| |
Het voorhuisHet woonhuis is ‘met den hoofde’ op het oosten georiënteerd, terwijl de achterkant gericht is naar het westen en zich een ‘mijs put [mestput]’ aan de zuidzijde bevindt. De dragende kern van het gebouw werd gevormd door gebinten. Rekening houdend met diverse kozijnen, metselde men daaromheen de top- en zijgevels die de flieringen en platen dragen waarop de daksporen kwamen te liggen. Het met riet gedekte huis kreeg zo een stenen uiterlijk, maar binnen domineerde het hout, ook omdat men diverse kamers en bedsteden met wagenschot bekleedde. Het voorhuis heeft een vierkante plattegrond. De afstand van de ‘voergevel’ tot de ‘middelgevel [brandmuur]’ bij de schuur bedraagt namelijk 38 voet, evenals de breedte, die de som is van de afstand tussen de gebintstijlen (16 voet) plus tweemaal de breedte van de ‘uutlaeten’ ter weerszijden, de afstand tussen de stijl en zijmuur (11 voet). Drie gebinten vormen de houtconstructie. ‘Item in dit voers. huijs zullen leggen drye gebonden gebinden elck met twee stylen. In elcken stil gebonden twee corbeelen elck op eenen tant met sin pinnen in een | |
[pagina 204]
| |
Drie losse overeenkomsten of afrekeningen met betrekking tot de bouw van de boerderij in Cromstrijen voor Willem Simonsz. Fortis Amev/Vastgoed Landelijk Utrecht, Oud Archief van de Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen te Numansdorp, nr. 2541.
| |
[pagina 205]
| |
gesloeten ende zullen de stylen van een staen de voers. 16 voet.’ De gebintbalken of ‘overgangen’ schieten door de stijlen heen ‘tot onder teck [dak]’ en zijn 12 duim diep en 9 of 10 duim dik, ‘de stilen met de corbeelen naer advenant’. De ‘verdyepinghe’ van het voorhuis zal 11 voet hoog zijn en over de drie gebinten ligt een zoldervloer die met een ‘stryck hout’ van 8 × 6 duim, gekoppeld aan enerzijds de voorgevel en anderzijds de middelgevel waartegen een ‘scoer steen’ staat. De kinderbalken zijn ‘goede eycken ribben van 3 voet viercant’, zo lang als de afstand tussen de gebinten, of wel van goed 30 voets hout uit het Lange Bos. Daarop spijkert men ‘goede noertse deelen [naaldhout] of goede droeghe mulderbort [eiken], elck deele of plancke wel genagelt naer den eys vand. wercke ende gerabat met een rabat van een duym [dyck = doorgestreept] diepe ende dat dichte aen een gesloeten zoet [zoals het], behoert’. Op elk van de voornoemde gebinten komt vervolgens een (kap)gebint met twee ‘bough stilen van 8 duymen viercant mit sin blockeelen’. Zowel op de onderste gebinten als op de kapgebinten met een ‘wousteert [zwaluwstaart]’ komt aan iedere zijde een ‘filiringe’ te liggen. Hiervoor mag men vierkant hout gebruiken, respectievelijk 6 of 7 duim en 5 × 6 duim zwaar, goed in de voor- en middelgevel ‘geanckert ende gesloeten zoe dat behoert’. Ten slotte komt midden op elk gebint een ‘man(n)ert met sin stil, komende in een nocke’, waarbij men waarschijnlijk moet denken aan een makelaar die de nokbalk draagt. Alle ‘winde [windschoren]’ en ‘steecke banden’ van de gebinten boven en beneden zullen van de buitenzijde aangebracht worden, ‘in gewrocht inde filiringhen met eenen pin ende onder genagelt ende opden stylen in gelaeten op eenen tant’. De voorgevel is van het fundament tot de zolder twee ‘hollantze steenen’ dik, voorts opwaarts één steen, een halve steen onder het dak, maar zal buiten weer één steen dik zijn. De middel- en zijgevels zijn één steen dik. In de voorgevel komen drie kozijnen: een hoog deurkozijn met glazen bovenlicht, een even breed ‘cruijs cosin’ van 6 voet hoogte en nog zo'n exemplaar boven de deur ‘om de solder te diennen’.Ga naar eind5 Beide waren voorzien van luiken en gehengen, ‘al wel sterck ende wel genagelt’.Ga naar eind6 Omdat de zolder- en deurkozijnen boven elkaar liggen, zullen die wel in het midden gesitueerd zijn. De plaats van het kruisvenster op de begane grond is ongewis. Het huis heeft zijmuren van 7 voet hoogte waarop van dertigvoets hout een ‘eycken plate’ ligt ‘daer de spannen op comen sullen’ en waarin zich ‘een duer cosin met een duere’ bevindt. De plaats daarvan wordt niet precies aangegeven. In de lage zuidelijke zijgevel ter hoogte van de middelgevel komt nog een deurkozijn. Het voorhuis is in zijn geheel als woonruimte in gebruik. Hoewel de plaats of richting van de diverse onderdelen niet helemaal duidelijk is, blijken zich in het interieur aan de zuidwestzijde een haard, een bedstede, een eethoek (sic) en een washoek te bevinden: ‘ende sal weesen ter syden een eet houck en inden selven houck sal vallen een betsteede met den open naer den eet houck ende tenden [aan het eind] aeen de betsteeden, gaen naer de zyt duere inden zytmuere, sal vallen een spinneken [kastje] om alderhande dingen dagelicxs in te zetten ende voert aen dat voers. spinneken naer de duere voers. zal noch vallen een waijs [was] houck ende een plaetze om potten ende kannen tesetten ende de voers. betsteede ende spinneken sullen al bescooten sin boven over met een zytsolderkyn ende met een borstweringe ende met een duerkyn zoet behoert werkelyck gewrocht naer den eys vanden werck. It. noch zoe sal den timmerman maecken een hangende mantel, dienende tot den scoersteen com[m]ende met beyde de enden inden meel wegh.’ Aan de noordzijde komen nog eens twee bedsteden met de einden tegen elkaar aan, afgeschoten en van een zoldering voorzien. Gebruikelijk is dat bedsteden niet ver van de haard opgesteld staan, tegen de middelgevel, in dit geval de brandmuur. Achter de voornoemde noordelijke bedsteden was echter weinig ruimte, want door de middengevel ‘salmen gaeen naer de scuijre op den dorsvloer ende inden voijr houck ende inden middel wegh sal staeen een cosin met een duere [...].’ Daarom was het koppel bedsteden tegen de noordelijke zijgevel geplaatst. Ook deze ruimte kreeg een plafond en daarmee een scheiding ten opzichte van de stoffige zolder daarboven: ‘ende bouen de voers. betsteeden sal geleyt werden een solderkyn ende een borstweringe met een duerkyen [...].’ | |
[pagina 206]
| |
Het bestek geeft niet altijd duidelijke indicaties voor de indeling. Verificatie ter plaatse - voorzover mogelijk - begint inmiddels wenselijk te worden. Wel duidelijk is de wens een ‘camer’ te maken aan de noordzijde vanaf de voorgevel, zo breed als de zijbeuk, tot aan beide deuren in de zijgevel. Het gaat om een opkamer, bereikbaar over drie of vier trappen. Deze ‘camer zal geleijt werden met leyen ende bescooten werdden binnen met een betsteede ende met een duere zoe dat behoert’. Daarachter komt een zoldertrap.Ga naar eind7 Onder de kamer komt een kelder met kruisgewelf die wat de voor- en zijgevel betreft zo diep gefundeerd zal zijn als het werk vereist.Ga naar eind8 Op de keldervloer komen leien of bakstenen en ‘om beyde camers mede te vloeren’, denkt men duizend leien nodig te hebben. Vanaf de voorgevel zal in de zuidelijke zijbeuk een tweede beschoten kamer komen die gaat tot aan de deur in de zijgevel. Het vertrek krijgt een eigen deur naar binnen toe, een ‘mantel om den scoersteen op te metzen’ en achter in de kamer komt een beschoten bedstede met daarnaast
Cromstrijen, boerderij voor Willem Simonsz. Reconstructie van de plattegrond aan de hand van het bestek uit 1539: C = ‘camer’, opkamer boven kelder aan de noordzijde; B = bedsteede; M = (schoorsteen)mantel; P = ‘cleyn prifaet’; S = ‘spinneken’; E = ‘eet houck’; W = ‘waijs houck’. Tekening auteur, 2003.
‘een cleijn prifaet of asement van steene gewrocht’ (aan de kant van de mestput dus), terwijl in de hoek van de voor- en zijgevel nog een bedstede wordt geplaatst. Concluderend lijkt het voorhuis geheel als woning te functioneren met twee afzonderlijke kamers in de zijbeuken, waarvan die aan de zuidzijde verwarmbaar is en twee bedsteden telt en de onderkelderde noordelijke opkamer een bedstede en een privaat bezit. De 12 voet brede schouw tegen de middelgevel vormt een soort dagkeuken met de spinde en spoelplaats waar nog eens drie bedsteden liggen waarvan er een uitkijkt op de ‘eethoek’ aan de zuidzijde. | |
De schuur en de stalDe schuur heeft dezelfde breedte als het voorhuis. De buitenwanden zijn echter met planken afgewerkt en het geheel is 60 voet lang. Deze maat wordt bepaald door de zes gebinten: ‘elck gebint sal staeen vanden andern 10 voeten op den middel gemeeten’, met stijlen van 15 voet hoogte en 16 voet lange ‘overgangen [gebintbalken]’. Op elk gebint komt een ‘bough gebint met sin kerbeelen inden overganck gelaeten met eenen pin ende op den stil in gewrocht met eenen tant sonder pin genagelt’. In tegenstelling tot het voorhuis komt hierop nog een ‘scair gebint’ (met rechte stijlen) te staan en dan pas de ‘mannert’ | |
[pagina 207]
| |
met de nokbalk, alles voorzien van windschoren die boven gepend en onder ‘in gelaeten met eenen tant genagelt’. De ‘zyt weegh [zijwand]’ van 7 voet hoogte staat 11 voet uit de stijlen en zal ‘wel dichte gepost ende een goede plate daer op ende op de plate gent elcken stil geleyt te werden een goede stercke intoghe, wel op de plate ende aenden stil genagelt ende deze voers. scuyre zal rontomme geplanckt sin met goede eijcken plancken ofte anders ende den timmerman zal gehouden sin daer in te posten, zoe veele stilen ende dueren als aen paerde stallen ende koye stallen van noode weesen zal’. Hier lezen we waartoe de schuur dient. In de noordelijke kubbingen staan paarden, ‘6 of 8 paerden, naer de lengte dat de scuyre verdragen sal’, terwijl aan de zuidzijde een ‘cachtel [veulenstal]’ en ‘koye stal ofte beeste stal’ zal komen. Daar komt ook een plank op 5 voet hoogte ‘op dat de beesten aen dat koern niet moeghen comen’. De middenvakken dienden als dorsvloer waaromheen een ‘bescooten penne’, een soort voering van 5 voet hoogte, staat om koren neer te leggen en om te voorkomen dat de korrels wegspringen, ‘voert springhen alsmen dorst’. Aan de noordzijde in het midden van elk vak staat op de wandplaat een aantal kozijnen, 4 voet hoog en breed voorzien van een luik, om daar het koren naar binnen te kunnen steken. Er komt nog een ‘buyr [stal] om daer scapen of ander koerne in te leggen, te weeten in tyde vanden ougst maent daer mede te behelpen’. Vier gebinten met stijlen en balken van 12 voet lengte staan 11 voet uit elkaar, terwijl daarnaast zijbeuken met een breedte van 10 voet aangebracht worden. De wanden worden rondom ‘gepost en geplanckt al gewrocht ende gebonden gelyck dat besteck vande scuijre in hout’. | |
Aanbesteding en afrekeningZoals gebruikelijk is het werk per ambacht uitbesteed en afgerekend. Al het timmerwerk is voor 1510 gulden ‘besteedt ende aengenomen te maecken’ door Mens Hugezn. en Jan Hugezn., timmerlieden uit Zierikzee. Daarnaast worden extra kosten als bier en sluisgeld vergoed, evenals ‘een osse op dit werck die sy gekoft hebben’. Op houtmarkten werd niet alleen kant-en-klaar materiaal gekocht. Het loonde kennelijk de moeite om voor ‘wagescot’ zelf ‘sagers’ in te schakelen, die per dag of snede vergoed worden. In het bestek is, wat het aantal daksporen betreft,
Klaaswaal, Kreupeleweg 42-44, hoeve De Drie Valken. De noordgevel van de boerderij. Foto auteur, 2003.
een aanname gedaan: ‘Item voerts zoe sal dit werck gespannen werdden met capravens ende sparren daer de basten al of ghescellet sullen sin ende sullen daer towe [toe] gaen drije hondert capravens ende 200 kercke sparren vande beste ende sal al gedeckt sin met goeet ryet daer wal towe gaeen sal by extimacie 180 duys[en]t ryets naer dat den bant groet es ende noch latten ende roeen teenen om mede te decken.’ Bij de afrekening ‘vant hout’ lezen we dat in Amsterdam driehonderd ‘capravens ende sparren’ werden gekocht voor 300 gulden plus nog eens vijftig ‘mulder boert’ voor 35 guldens. Een leverancier uit Dordrecht is Lyskyn van Haerlem die vierhonderd ‘balcken’ en tien ‘taelghen’ plus ‘hout en bercoenen uut den langhen bos’ levert. Eerder lazen we dat dit materiaal is met ten minste een lengte van 30 voet. Op een los blaadje, getekend ‘bi min lisken van harlem’ lezen we, wat moeizaam geformuleerd, dat het hout pas met Pasen komt wegens ‘stierm ende vint’, storm en wind. Op 28 november kocht Willem Symonsz. bij Claes Jansz. in de nieuwe haven van Dordrecht vier houten van 50 voet, ‘acht spoeren vande lancxste’, zes ‘uutdragers’, dertien ‘dertich voet hoten ende noch met 12 bercoenen’. Bij de inkopen in Amsterdam en Dordrecht horen steeds betalingen voor ‘veerscat tot ziericxe uut de sceepe te doeen ende te sleepen’ en dergelijke. De leveringen liepen dus via Zierikzee, waar Willem Simonsz. en de timmerlieden woonden. Het is denkbaar dat de houtconstructies daar op maat werden gemaakt en later ter plaatse gemonteerd. De cryptische formulering ‘It. geven | |
[pagina 208]
| |
Klaaswaal, Kreupeleweg 42-44, hoeve De Drie Valken. De boerderij gezien vanaf het zuidoosten. Foto auteur, 2003.
vande stellen te schepen geven op de plaetze daer men die wercken moeste f. 4 g.’, zou daarop kunnen wijzen. Kennelijk was het soms voordeliger op voorhand een grotere partij te kopen en die met een ander te delen, zoals in dit geval met een pater: ‘It. noch gekoft vyf stick houten ende noch 19 dorpels ende noch dorpels met de pater vande drye coninghen gedelt ende noch vier lager houtten vande slus te loeckhauen aeen commende den landt van sawen op pasen ao 1540 to betaelen.’ Het huis aan de zuidzijde van de Potstraat in Zierikzee waar Willem Simonsz. in 1557 woonde, heette De Drie Coninghen; daarvoor woonde hij in twee panden aan de noordzijde van de Oude Haven.Ga naar eind9 Volgens de ordinantie heeft Cornelis Jans zn., ‘alias bleesghe’, het metselwerk aangenomen voor 405 gulden. Behalve contant ontving Cornelis, beter gezegd meestal zijn ‘huswrowe’, ook uitbetalingen in tarwe. Voor al het metselwerk rekent men in het bestek op 50.000 ‘dubbel hollantze steen ende 30 hoeet calcxs ende zant’. Dit kost het nodige aan scheepsvracht; ten minste één schip kalk kwam uit Dordrecht, maar waarschijnlijk ook de leien en de stenen. Een partij van 17.000 stenen komt van Darick Cre zn., terwijl afzonderlijk wordt betaald voor het ‘vissen’ van twee last stenen, waarschijnlijk omdat ze bij transport of overslag in het water waren gevallen.
Over de fundering van de gevels vinden we niets in het bestek. Toch staat er achter in het boekje een afzonderlijke rekening van het ‘dulf delven met noch meer ander oncosten van hofsteeden te maecken’, waarin sprake is van sleuven die 2 voet wijd en diep zijn. Dit zijn werkzaamheden van de ‘cleyn dulfvers’, terwijl Jan Joeszn. en zijn medewerkers nog een ‘hooft dulf dulven’ aangenomen hebben die boven 4 voet breed is en 2 voet diep. Onder een andere rubriek lezen we: ‘It. noch geven van een hofstede te maken vant hus op staen sal onder brot vier roen | |
[pagina 209]
| |
Klaaswaal, Kreupeleweg 42-44, hoeve De Drie Valken. De vliering met de grenenhouten spanten. Foto auteur, 2003.
ende lanck 16 hoogh boven dat velt 3 voeten ende de hossad[?] dair den buir op staen sal hooge 2 voeten, gelick dat peye stace lanck 5 roen ende breet 3 roen ende suyt aeen genomen Jan Scieck uut het landt van vormen om 705 g.’ Spijkers worden benoemd naar het soort hout dat ze moeten bevestigen. We lezen over ‘veynsters spicker’ om vensterluiken mee te maken en ‘ribbe nagelen’ om de kinderbinten vast te zetten. Uit Antwerpen kwamen niet alleen ‘porspicker [spijkers om bord te bevestigen]’ en ‘lasyssers’ maar ook ‘witte steenen om te metzen Inde West maze in een geevel van een landt hus’. Het gaat om 1200 ‘canteel steenen aen elcke zyd vi van gelycke gehouden enckele [het gaat waarschijnlijk om witte, Vlaamse arduin die samen met bakstenen in de trap(voor)gevel kwamen], wytte plevusen’ en ‘noch een block steen van 3 voet lanck ende 2 voeten breet ende eenen voet dick om deck steen te maeken op een gevel’. Eveneens in Antwerpen ‘noch te coepen een vrouken of een manneken gemaickt van witte steen om boven op de gevel te stellen ende setten’. Een van de laatste posten memoreert - helaas zonder datum - dat het achterste gebint werd opgericht en de eerste steen gelegd ‘vur daterste bint te richten ende den eersten steen te leggen’. Hiermee was het houtskelet voltooid en kon met de ommanteling en afdekking worden begonnen. | |
Veldwerk en conclusieNaar aanleiding van de suggestie dat de beschreven hoeve De Drie Valken zou kunnen zijn, werd een nader onderzoek ingesteld. De oriëntatie van De Drie Valken, Kreupeleweg 42-44 in Klaaswaal, gaf goede hoop: de afgewolfde voorgevel staat op het oosten, ‘oest met den hoefde’, zoals het bestek voorschrijft. Net als de voorgevel zijn de lage zuid- en noordgevel ongepleisterd, in tegenstelling tot de grotendeels blinde westelijke tuitgevel. Dit zou de zogenoemde ‘middelgevel’ of brandmuur kunnen zijn, omdat deze destijds toegang en aansluiting verschafte tot de - thans niet meer aanwezige - schuur. Op enige afstand staat aan deze zijde nog wel een forse, verwaarloosde schuur, maar die dateert uit de tweede helft van de 19de eeuw.Ga naar eind10 De frontale breedte van circa 12 meter zou overeen kunnen komen met de in het bestek genoemde maat van 38 voet. De lengte van eveneens 38 voet strookt echter niet met de huidige maat van ruim 16 meter. Door betimmeringen is het houtskelet op de begane grond aan het oog onttrokken; halverwege verbindt een dwarsgang met
Klaaswaal, Kreupeleweg 42-44, hoeve De Drie Valken. De kelder met tongewelf aan de noordoostzijde van de boerderij. Foto auteur, 2003.
| |
[pagina 210]
| |
Westmaas, Smitsweg 18, Mariënhoeve. Foto auteur, 2003.
plavuizen van donkere hardsteen de hoofdingangen in de zijgevels. Op de zolder en de vliering slaat de teleurstelling definitief toe: alles is van vrij fors grenenhout met gehakte telmerken, telt zes spantvakken in plaats van vier en de spantbenen zijn recht, dus niet de ‘bough stilen’ die het bestek noemt. Anno 1539 zou de hele houtconstructie van eikenhout geweest zijn, ook al liet men de mogelijkheid van een naaldhouten zoldervloer van ‘noertse deelen’ open die op - thans niet aanwezige - ‘goede eycken riben van 3 voet viercant’ zou moeten liggen. Grenenhout werd pas na circa 1615 op grotere schaal in Nederland toegepast. De buitengevels in schoon metselwerk bevestigen de jongere datering van het pand. Boven de deur, ongeveer in het midden van de zuidgevel, staat op een donker blok natuursteen ‘1680’ gehouwen. Dit jaartal past goed bij de oorspronkelijke hoekoplossingen van het muurwerk uit gele IJsselsteentjes in kruisverband. De koppenlagen eindigen bij de muuropeningen steeds met een klezoor naast de laatste kop, terwijl bij de buitenhoek een drieklezoor te vinden is.Ga naar eind11 Deze combinatie is wat ongebruikelijk maar toepasselijk en denkbaar in het laatste kwart van de 17de eeuw. In het pand bevinden zich twee kelders met tongewelf waarvan er één evenwijdig en tegen de noordoostelijke zijgevel aanligt, overeenkomstig de plaats die het bestek noemt. Kruisgewelven of leistenen vloeren zijn hier echter niet aangetroffen. Hoewel we met een interessante, oude boerderij te maken hebben, zijn er vooralsnog geen kenmerken zichtbaar die een datering omstreeks 1539 zouden kunnen bevestigen. Aan de toeschrijving van de bouwplek liggen cartografische en historische bronnen ten grondslag. Er is een betrouwbaar geachte kaart uit 1548 beschikbaar waarop ter weerszijden van een natuurlijke kreek, de Claeswael-watering (het nog steeds aanwezige vlietje), twee percelen met de naam ‘Willem Sijmonsz’ getekend staan. Op het oostelijke terrein is een boerderij met hooiberg weergegeven, precies op de plaats waar nu het huis staat aan de Kreupeleweg, destijds de ‘Middelwegh’ geheten. Willem Simonsz. verhuurde de boerderij aan Cornelis Jans Lugtenburg, die in 1565 overleed en in de kerk van Westmaas begraven werd.Ga naar eind12 De naam De Drie Valken duikt in dit verband pas in 1575 op en wordt in het bestek als zodanig niet genoemd. Hoewel de situering aannemelijk overkomt, vinden we in de zichtbare delen van de aanwezige boerderij geen oudere substantie dan uit circa 1680. Opmerkelijk is wel de relatieve hoogte van de zijgevels van het huis. Hiermee manifesteert zich een ‘deftige’ manier van bouwen die elders in Nederland weinig voorkomt, wellicht voorbehouden aan eigenaren met een bestuurlijke functie. Meer uitgesproken exponent van deze bouwwijze, tevens dichtstbijzijnde oudste voorbeeld in de omgeving van De Drie Valken, is de noordoostelijk gelegen Mariënhoeve aan de Smitsweg in Westmaas. Het woonhuis van deze hoeve dateert uit circa 1615. Schrale troost is dat op deze plaats op de kaart van 1548 reeds een boerderij getekend is. Derhalve moeten we concluderen dat De Drie Valken op een later tijdstip geheel vernieuwd is, zonder een aanknopingspunt of verklaring in de beperkte (gepubliceerde) bronnen na te laten. | |
[pagina 212]
| |
NOORDWELLE, LOKKERHOFWEG 1. BOERDERIJ ZEELANDIA. CIRCA 1940
| |
[pagina 213]
| |
LAREN. BOERDERIJ 'T KLOOSTER. CIRCA 1925
|
|