Jaarboek Monumentenzorg 2003. Boerenbedrijvigheid, voortgang en behoud
(2003)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
De gesloten hoeve als ‘gesunkenes Kulturgut’
| |
Eerdere theorieënDoor de eind-19de-eeuwse volkskundige Gallée werd een direct verband gelegd tussen de Limburgse gesloten hoeve en de vroegere aanwezigheid in dit gebied van Romeinse villa's, die eveneens een carrévorm bezaten.Ga naar eind1 Hij nam aan dat in de huidige boerderijen een herinnering bewaard was gebleven aan de Romeinse bouwtraditie, en sprak beeldend van het ‘Romeinse villatype’, een term die in de populaire literatuur een taai leven zou gaan leiden.Ga naar eind2 Door latere onderzoekers, zoals Van der Ven en Uilkema, werd echter al vanaf de jaren '20 vastgesteld dat van een zo uitzonderlijke continuïteit in bouwtrant in werkelijkheid geen sprake kon zijn geweest.Ga naar eind3 Na de val van het Romeinse Rijk werden de villa's verlaten, waarna de gebouwen ten prooi vielen aan verval en afbraak en geleidelijk van het toneel verdwenen. Hekker toonde later op basis van opgravingsresultaten en oude geschriften aan dat de Limburgse boerderijen uit de na-Romeinse Tijd, zoals ook de meeste inheemse bouwsels ten tijde van de Romeinen, gewoon weer aansloten bij de oudere lokale bouwtradities.Ga naar eind4 Deze boerderijen bestonden uit een complex van vrijstaande gebouwen met verschillende functies, die in los verband bijeen stonden op een omheind erf. Van een carrévorm was nog zeker tot ver na de Middeleeuwen geen sprake. Naast het Romeinse villaverhaal deed nog lang een andere sterk tot de verbeelding sprekende - en daarmee vrijwel onuitroeibare - theorie opgang: de gesloten hoeve met zijn kasteelachtige uitstraling zou zijn ontstaan uit defensieve overwegingen, uit angst voor oorlog en plundering.Ga naar eind5 In het bijzonder werd daarbij vaak verwezen naar de ‘bokkenrijders’, roversbenden die halverwege de 18de eeuw het platteland van Limburg onveilig maakten. Ook deze visie is echter achterhaald. Niet alleen kwamen de eerste gesloten hoeven al tot stand vóór die periode van sociale onrust, maar bovendien heeft recent onderzoek uitgewezen dat het belang en de omvang van deze benden in werkelijkheid veel geringer waren dan men eerder aannam. De meeste gesloten hoeven werden ook niet in oorlogstijd gebouwd, maar juist | |
[pagina 189]
| |
Hoensbroek. kasteel Hoensbroek. Overzichtsfoto van het kasteel met de beide voorburchten. Foto RDMZ.
in een periode van relatieve rust. Het is trouwens twijfelachtig in hoeverre de over het algemeen niet erg zwaar uitgevoerde muren werkelijk bescherming zouden hebben geboden bij een aanval van enige omvang. De verdedigbaarheid van de gesloten hoeven was in feite gering, in weerwil van hun uiterlijk. Door de belangrijkste latere onderzoekers, zoals Uilkema en Hekker, werd de herkomst van de gesloten hoeve dichter bij huis gezocht. Men dacht aan een geleidelijke ontwikkeling, waarbij de voorheen vrijstaande gebouwen in de loop van de tijd steeds verder zouden zijn aaneengebouwd, tot de carrévorm was bereikt. Deze spontane lokale ontwikkeling zou uitsluitend zijn ingegeven door praktische overwegingen. Door de voortdurende toename van de landbouwkundige productie moesten de boerderijen in de loop van de tijd worden uitgebreid. De smalle, eenbeukige Zuid-Limburgse gebouwen leenden zich door hun constructieve opzet niet voor verbreding, maar uitsluitend voor verlenging van de plattegrond. Een steeds verdere verlenging van de gebouwen zou echter tot een onwerkbare situatie hebben geleid, met veel te grote afstanden tussen de verschillende bedrijfsonderdelen. In dat licht bezien zou een uitbreiding in haakse richting en ten slotte in carrévorm gewoon de meest voor de hand liggende oplossing zijn geweest. Ook het feit dat hierdoor alle stallen rondom de binnenplaats met de mestvaalt kwamen te liggen, vormde een groot voordeel vanuit het oogpunt van arbeidsbesparing. Deze bedrijfstechnische visie zou in grote lijnen ook door de meeste latere boerderij-onderzoekers worden overgenomen. Toch kunnen ook bij deze verklaring van het ontstaan van de gesloten hoeve kanttekeningen worden geplaatst. Deze functionalistische benadering, hoe geldig ook voor de hoofdopzet en indeling van de gebouwen, biedt namelijk geen verklaring voor de opmerkelijke vormentaal en afwerende uitstraling van met name de oudere gesloten hoeven. Een even praktische indeling met alle bedrijfsonderdelen rondom een centrale binnenplaats met mestvaalt had | |
[pagina 190]
| |
Hoensbroek. Kasteel Hoensbroek. Het kasteel met links de toegang tot de kasteelboerderij. Foto RDMZ, 1925.
men tenslotte ook kunnen realiseren bij een veel opener opzet, met een losser verband tussen de afzonderlijke onderdelen en met meer ramen en deuren in de buitenmuren. Wat was de noodzaak van een zo imponerend uiterlijk en waar kwam het architectonische concept van de gesloten hoeve in opzet vandaan? | |
Recent onderzoekIn het historisch boerderijonderzoek worden de laatste jaren steeds vaker vragen gesteld bij de oudere evolutionaire verklaring van de boerderij-ontwikkeling als lokaal autonoom proces.Ga naar eind6 Veel architectonische elementen uit de boerderijbouw blijken bij nader inzien te zijn ontleend aan ‘burgerlijke’ invloeden en aan de bouwstijlen van hogere sociale lagen. Het lijkt erop dat eigendomsverhoudingen en status, mode en navolging ook op het platteland een veel grotere rol hebben gespeeld dan lang werd aangenomen. Voor Limburg is in het verleden door verschillende onderzoekers al eens terloops geopperd dat de aanwezigheid van de vele kastelen in dit gebied van invloed zou kunnen zijn geweest op het ontstaan van de gesloten hoeve.Ga naar eind7 Over het hoe en waarom van een dergelijke ongeëvenaarde cultuuroverdracht liet men zich echter nooit verder uit. Recent onderzoek door de auteur van dit artikel, waarbij ook nadrukkelijk de sociaaleconomische geschiedenis van het gebied werd betrokken alsmede de eigendomsgeschiedenis van de boerderijen en de vraag wie er nu precies bouwden, heeft echter meer licht geworpen op deze intrigerende gedachte.Ga naar eind8 In dit artikel zal in kort bestek een beeld worden geschetst van de nieuwe bevindingen. | |
De invloed van grootgrondbezittersZuid-Limburg heeft vanouds veel grootgrondbezit gekend. Voortgekomen uit de leengoederen van het feodale domeinstelsel maakte een groot deel van het gebied deel uit van adellijke bezittingen, voorzien van versterkte huizen en kastelen. De uitgestrekte landerijen werden ten dele geëxploiteerd vanuit de aan de kastelen verbonden voorburchten met hun agrarische dienstgebouwen. Het grootste deel van de grond was echter verpacht en vormde de voornaamste | |
[pagina 191]
| |
inkomstenbron van het landgoed. Voor de ontwikkeling van de boerderijen zijn dit grootgrondbezit én de manier waarop de bedrijven werden uitgebaat, van grote betekenis geweest. Bij het in Limburg algemeen toegepaste systeem van halfpacht zorgde de grootgrondbezitter voor de investeringen in gebouwen en materieel, in ruil voor de helft van de opbrengsten.Ga naar eind9 Dit maakte dat de landheer alle belang had bij een optimale bedrijfsvoering en daarop door investeringen zelf invloed kon uitoefenen. Het waren hier dus niet de boeren zelf die bouwden of bepaalden wat er werd gebouwd, maar de grootgrondbezitters, die door hun inbreng van kapitaal en kennis vernieuwingen in de boerderijbouw tot stand konden brengen. Dit laatste gebeurde op grote schaal in de tweede helft van de 17de en het begin van de 18de eeuw, een periode van sociale en landbouwkundige vernieuwing, waarin het Zuid-Limburgse platteland een ware bouwgolf doormaakte die van grote invloed is geweest op de boerderijbouw. In de daaraan voorafgaande periode was er overigens
Eijsden, De la Margellelaan 16, boerderij Reynekenshof uit 1722. Foto RDMZ, G. Dukker, 1958.
al het een en ander in beweging geraakt. Terwijl in de late Middeleeuwen nog sprake was van een serie vrijstaande, monofunctionele gebouwtjes, werden woonhuis en stal vermoedelijk al vanaf de 16de eeuw onder één dak gecombineerd.Ga naar eind10 In de loop van de tijd zouden ook andere bedrijfsonderdelen steeds vaker in lengterichting of haaks worden aangebouwd. Maar al werd hiermee feitelijk de functionele basis voor de carrévorm gelegd, toch was in architectonisch opzicht zeker nog geen sprake van een gesloten hoeve. Hoewel met de beschikbare dateringen terughoudend moet worden omgegaan door het ontbreken van bouwhistorisch onderzoek, wijst alles erop dat de eerste echte gesloten hoeven tot stand moeten zijn gekomen in de tweede helft van de 17de eeuw.Ga naar eind11 De meeste dateren uit de 18de of zelfs de 19de eeuw. Opvallend is echter dat met name de vroege voorbeelden een efficiënte indeling rondom een binnen- | |
[pagina 192]
| |
plaats combineren met een indrukwekkend gesloten uiterlijk, met hoge stenen muren en (althans in opzet) weinig gevelopeningen aan de buitenzijde. Ramen en deuren zijn alle gericht op de binnenplaats, die alleen door een poort toegankelijk is. Naar buiten toe vertonen deze gebouwen daardoor zo'n afwerend en soms zelfs haast weerbaar uiterlijk dat de meeste tegenwoordig worden betiteld als kasteelboerderij.Ga naar eind12 Dergelijke grote stenen gebouwen werden zeker niet door de boeren zelf gebouwd, maar in opdracht van de eigenaar door deskundige bouwmeesters uitgevoerd naar ontwerp. De vraag blijft echter waarom men in deze periode ineens koos voor deze nieuwe vorm, die zonder aantoonbare bedrijfstechnische voordelen qua architectuur en uitstraling zozeer afweek van de oudere, veel opener boerderijvormen. Het antwoord moet liggen op het sociale vlak. | |
CultuuroverdrachtZoals gezegd, vond men in Zuid-Limburg vanouds veel adellijke kastelen en versterkte huizen. Rondom deze imponerende gebouwen lagen allerlei agrarische en semi-agrarische bedrijfsgebouwen, zoals stallen, graanschuren en werkplaatsen. Aanvankelijk stonden deze, net zoals bij de gewone boerderijen, wat rommelig in los verband bijeen, voor of naast het hoofdgebouw. Vanaf het begin van de 17de eeuw werden de verschillende onderdelen echter steeds verder aaneengebouwd rondom een binnenplaats. Het ging daarbij aanvankelijk nog om een geleidelijk gegroeid complex, opgebouwd uit eenvoudige elementen met een weinig imponerende architectuur. Halverwege de 17de eeuw deed echter een heel ander soort voorburcht zijn intrede: een kolossaal gebouwencomplex met een kasteelachtig uiterlijk. De vroegste voorbeelden van deze nieuwe trend zijn de reusachtige slothoeve van kasteel Hoensbroek, waar in 1640 door architect Matthieu Dousin twee grote voorburchten werden gebouwd, en kasteel Neubourg, waar eenzelfde verbouwing tussen 1636 en 1644 plaatsvond. Het ging hierbij om zeer grote, symmetrisch opgezette U-vormige complexen waarvan de open zijde was toegekeerd naar het kasteel, met zware stenen muren (soms zelfs voorzien van ventilatieopeningen in de vorm van schietgaten), hoektorens en een overbouwde poort. In navolging van deze extreem rijke voorbeelden werden in de daaropvolgende decennia ook diverse kleinere kastelen en adellijke huizen voorzien van een dergelijk voorhof, zij het dan op een wat bescheidener schaal en met slechts één binnenplaats. Voorbeelden zijn onder meer de slothoeven van de kastelen Cortenbach (Voerendaal, 1649), Lemiers (Vaals, 1678), Passarts-Nieuwenhagen (Heerlerheide, 1687) en Rivieren (Retersbeek, 1719). In dezelfde periode verschenen ook bij de grotere pachtbedrijven de eerste boerderijen met een gesloten opzet, meestal door verbouwing of uitbreiding van een ouder complex. Vroege voorbeelden zijn onder meer boerderij De Hof (Paumstraat 72, Bocholz, 1679), de Rumpenerhof (Rumpen, 1680), boerderij Dorpsstraat 8 te Bingelrade (1681-1698), hoeve Dentgenbach (Kaalheide, 1683), boerderij Overst Voerendaal met twee binnenplaatsen (Voerendaal, 1684), de Kerenshof (Hoog-Caesterd, 1695), hoeve Oud-Valkenhuizen (Rukker, 1700), de Etzenraderhof (Etzenrade, 1712-1715), de Reynekenshof (Eijsden, 1722) en de Bellethoeve (Cottessen, 1732).Ga naar eind13 De gesloten, imposante architectuur van al deze boerderijen doet sterk denken aan die van de grote voorburchten. Er is echter één opmerkelijk verschil: waar de slothoeves onveranderlijk een U-vorm hebben en open zijn naar de kant van het kasteel, daar vindt men bij deze vrijstaande pachtboerderijen meestal een gesloten carrévorm. Van een bijbehorend kasteel waar men zich op kon richten, was ten slotte geen sprake, al werd vooral in de 18de eeuw steeds vaker een herenhuis voor de landeigenaar in het boerderijcomplex opgenomen. Dat hier sprake moet zijn geweest van cultuuroverdracht, lijkt gezien de datering van de ontwikkeling en de grote overeenkomsten in bouwstijl wel zeker. Hoe deze overdracht zich precies heeft voltrokken, is een heel ander punt. Sociaal gezien gaapte er immers een schier onoverbrugbare kloof tussen de kastelen met hun voorburchten en de gewone pachtboerderijen. Het verschil in cultuur, status en investeringsmogelijkheden was zo groot dat tussen landadel en boer nauwelijks sprake kan zijn geweest van kennisoverdracht op architectuurgebied. Ook is het onwaarschijnlijk dat een kasteelheer zijn pachtboerderijen zelf zou hebben laten voorzien van een vergelijkbare architectuur als zijn eigen verblijf. Het imponerende uiterlijk van de kastelen was immers juist bedoeld was om de sociale verschillen en de machtspositie | |
[pagina 193]
| |
Jabeek, Etzenrade, Etzenrade 1, hoeve de Etzenraderhof. Deze gesloten hoeve is gebouwd in de jaren 1712-1715. Foto RDMZ, 1956.
van de eigenaar zoveel mogelijk te benadrukken. Het antwoord moet dan ook luiden dat het nóch de landadel nóch de boeren waren die de prestigieuze nieuwe boerderijen bouwden, maar een nieuwe groep spelers op het landelijke toneel. De bouw van de gesloten hoeven viel samen met de opkomst van een nieuwe bezittende klasse op het Limburgse platteland. | |
Een nieuwe categorie landherenIn de loop van de 17de eeuw liepen door maatschappelijke en politieke veranderingen de invloed en rijkdom van de Limburgse landadel sterk terug. De inkomsten uit de landbouw, de voornaamste inkomstenbron, namen af en de prijs van de grond daalde. Vanaf het midden van de 17de eeuw gingen daardoor veel bezittingen van verarmde feodale heren over in handen van een nieuwe groep grootgrondbezitters: de welgestelde burgers.Ga naar eind14 Regenten en rijke kooplieden uit de steden, de nouveaux riches van de 17de eeuw, kochten landgoederen zowel als investering als vanwege de status die het grondbezit met zich meebracht. Deze nieuwe categorie landheren was veel meer dan haar voorgangers in staat en bereid om fors te investeren in de modernisering van haar pachtbedrijven. Hun grotere financiële mogelijkheden en vernieuwingsgezindheid leidden tot grootschalige herbouw op het platteland, waarbij nieuwe architectonische elementen in de boerderijbouw werden geïntroduceerd. Zo verrezen vanaf het einde van de 17de eeuw bij de grootste pachtbedrijven nieuwe en voor die tijd uitermate rationeel ingerichte boerderijen. In de meeste gevallen werd daarbij gekozen voor de carrévorm, die voor het grotere bedrijf veel praktische voordelen bood. Voor de welgestelde bouwheren was het grondbezit echter niet alleen een kapitaalsinvestering, maar ook een middel om aansluiting te zoeken bij de oude elite. Zij bouwden daarom niet alleen moderne, meer efficiënte boerderijen - bij gebrek aan kasteel vaak voorzien van een herenhuis of herenkamer als zomerverblijf - maar namen daarin bovendien om | |
[pagina 194]
| |
Bocholz, Paumstraat 72, boerderij De Hof. Deze boerderij met een gesloten opzet dateert uit 1679. Foto RDMZ, G. Dukker, 1962.
statusredenen de architectonische vormentaal van de landadel over. Het kasteelachtige uiterlijk van met name de oudere gesloten hoeven moet dan ook vooral worden gezien als bevestiging van de nieuwverworven macht. Boerderij Overst Voerendaal, vanaf de 15de eeuw in bezit van diverse adellijke families, werd in 1684 gekocht door Johan Pesters, stadhouder van het Staats leenhof Valkenburg, en nog in hetzelfde jaar ingrijpend verbouwd en uitgebreid tot een grote gesloten hoeve met een imposant uiterlijk en een van een torentje voorziene toegangspoort. Hetzelfde gebeurde elders. De Zuid-Limburgse gesloten hoeve als architectonisch concept was het gecombineerde product van rationele, bedrijfstechnische verbeteringen en statusoverwegingen. | |
NavolgingenBeperkte het gesloten hoeveconcept zich aanvankelijk tot de allergrootste pachtboerderijen, in de loop van de tijd vond het nieuwe bouwprincipe brede navolging in alle sociale lagen. Vanaf de 18de eeuw werden gesloten hoeven behalve door de grootgrondbezitters ook steeds meer gebouwd door progressieve eigengeërfde boeren van grotere bedrijven. Later volgden de middelgrote en kleinere (en uiteindelijk zelfs de allerkleinste) boerderijen. In de meeste gevallen gebeurde dit stapsgewijs, doordat men bij iedere uitbreiding van het gebouw weer iets verder in de richting van de gesloten carrévorm kwam. Dit proces was in de 19de eeuw nog volop aan de gang en ging hier en daar tot in het begin van de 20ste eeuw door.Ga naar eind15 De meeste van de nog bestaande gesloten hoeven zijn op deze manier ontstaan, wat vaak duidelijk is af te lezen aan de ongelijke hoogte en het verschil in materiaalgebruik en architectuur van de samenstellende delen. Bij andere boerderijen werd de gesloten carrévorm nooit bereikt; zij bleven steken in een U- of L-vorm. Al deze geleidelijk gegroeide complexen laten echter, in tegenstelling tot wat vroegere boerderijonderzoekers aannamen, niet de herkomst zien van het gesloten hoeveconcept als zodanig, maar illustreren veeleer de algemene navolging van een eerder, op een ander sociaal plan gecreëerde nieuwe vorm. | |
[pagina 196]
| |
TERHEIJDEN. BOERDERIJ. 1908
| |
[pagina 197]
| |
RIJEN. BOERDERIJ. 1908
|
|