zowel aan de korte als lange zijde, zijn de windschoren, die stevigheid geven aan de fragiele constructie van dit bouwwerkje, onder een hoek van circa 45 graden waar te nemen. Bij de kleinere bewaarplaatsen treffen wij meestal een gesloten dak aan van golfplaten of van bitumen met isolatie. Bij de grotere exemplaren wordt de bovenste helft van het dak vaak in glas uitgevoerd, terwijl de onderste helft uit een blind en geïsoleerd dakvlak bestaat.
In een pootaardappelbewaarplaats werden gedurende zes à acht weken in gestapelde kistjes pootaardappelen, ook wel poters genoemd, bewaard voor het nieuwe seizoen. In de bewaarplaats stonden links en rechts van het middenpad op roosters een groot aantal betrekkelijk lage houten aardappelkistjes met de afmetingen van circa 43 × 58 cm opgesteld, gemiddeld vijftien kistjes hoog. In dergelijke bakjes ging 10kg pootgoed. Afhankelijk van de breedte konden per strekkende meter 1800 tot 3000 kg poters opgeslagen worden; per hectare werd circa 2, 5 ton uitgereden. Belangrijke eis was dat de aardappelen niet mochten bevriezen, want anders zouden zij niet meer bruikbaar zijn. Dit betekende dat de bewaarplaatsen een isolerend vermogen moesten hebben. In de uitvoering zien wij deze eis verwerkt in de toepassing van dubbele ruiten met spouw en dubbele houten deuren al of niet met glas; een derde deur met vliegengaas kon voor extra ventilatie zorgen.
Een tweede belangrijke eis was een goede beluchting van de ruimte. Omdat de aardappelen ademen en koolzuur afscheiden, is voor
Zuidland (Voorne-Putten), Drogendijk 1. Pootaardappelbewaarplaats uit 1939. Foto auteur, 2003.
het behoud van een goede conditie een goede zuurstoftoevoer nodig. Daarbij komt dat, indien er geen ventilatie zou zijn of de roosters dichtgezet zouden zijn, de werkers in de ruimte onwel zouden kunnen worden. Zelfs bij vorst dient er toch een geringe ventilatie te zijn. Om te bewerkstelligen dat de verse lucht vorstvrij binnenkwam, bracht men onder de vloer lange luchttoevoerkanalen aan die in verbinding stonden met putjes buiten tegen de gevels. Op de nok zal men altijd kleine of grotere ventilatiekappen aantreffen. Bij een middelgrote bewaarplaats werden er twee aangebracht en bij de grotere drie of meer exemplaren van zink, zogenoemde patentventilatiekappen van de firma Braat uit Delft. Bij sommige bewaarplaatsen waar het dak deels van glas is, zijn van dezelfde firma ook metalen glasroeden toegepast.
Pootaardappelbewaarplaatsen, ook wel aangeduid als poterbewaarplaatsen, moet men niet verwarren met bergplaatsen voor consumptieaardappelen, die een veel grotere opslagcapaciteit hebben en binnen altijd donker en koel zijn. Onderzoeken uit Wageningen hebben aangetoond dat een gelijkmatige verlichting van de poter een regelmatige en krachtige spruitvorming ontwikkelt, wat bevorderlijk is voor de kwaliteit. Van gezond pootgoed kan men een gezonde aardappelplant en dus ook een goede opbrengst verwachten. Door deze kwaliteitsverbetering komen ná het poten de aardappels gelijkmatiger op. Bijkomend voordeel was dat men wat later met poten kon starten, met als gevolg minder last van voorjaarsvorst. Vroeger werden pootaardappelen naar gebruik in gekuild. Het kwam vaak voor dat zij bij strenge vorst bevroren en dus niet meer bruikbaar waren. Bij een ‘warme’ winter ontstond een ander probleem, namelijk broei, waardoor zij sterk uitliepen en niet meer te verwerken waren. De behoefte aan betere bewaaromstandigheden voor het pootgoed deed zich dus voelen.