| |
| |
| |
Emmeloord, Espelerweg 4. Een traditionele ontginningsboerderij met langsdeel van het Wieringermeertype (Q7).
Kraggenburg, Zwartemeerweg 46, boerderij Woltersheem. Deze traditionele ontginningsboerderij met een langsdeel is van het Wieringermeertype (Q7h).
| |
| |
| |
De boerderijen van de Noordoostpolder
Bé Lamberts
Een autorit over de snelweg door de Noordoostpolder zal waarschijnlijk slechts een enkeling inspireren tot het nemen van een alternatieve route door dit nog jonge, geheel vanaf de tekentafel gecreëerde rurale land, waar ‘het altijd waait en niets valt te beleven’. Zij die om wat voor reden ook de bodem van de voormalige Zuiderzee via de dorpen en de landwegen wel eens doorkruist hebben, zullen echter aangenaam verrast zijn geweest. Vooral bezoekers die vanaf de fiets de zintuigen de kost konden geven en de ruimtelijkheid van het door voornamelijk rechte land- en waterwegen doorsneden landschap, de majestueuze wolkenluchten boven de uitgestrekte akkers, de stilte en de diversiteit aan geuren en kleuren lijfelijk hebben ervaren, zullen onder de indruk zijn geweest. Het polderlandschap en de er onverbrekelijk mee verbonden agrarische bebouwing zijn dan ook in meerdere opzichten buitengewoon en allesbehalve saai.
| |
Het nieuwe land
Toen de Noordoostpolder in 1942 droog was gevallen en er kon worden begonnen met de bodemverbetering, het cultuurrijp maken, de verkaveling en uiteindelijk met de inrichting van het nieuwe land, was het er letterlijk woest en ledig. De eerste bouwsels die ontstonden in dit nog troosteloze landschap, waren de in kampen opgestelde barakken, die onderdak boden aan de polderwerkers. Deze barakken waren bedoeld als tijdelijk onderkomen en de meeste waren daarom in hout opgetrokken. Daarna kwamen al snel, ondanks de door de bezetter afgekondigde bouwstop, de eerste boerderijen en de eerste permanente bewoners van de polder.
De Noordoostpolder werd in de oorlogsjaren slechts bewoond door een gering aantal boeren en enkele duizenden, in barakkenkampen wonende arbeiders, die werden ingezet voor de ontginning van het gebied. Veel van deze arbeiders waren hier tewerkgesteld in het kader van de ‘Arbeitseinsatz’. Ook werkte hier een grote groep onderduikers. Deze konden hier lange tijd redelijk veilig verblijven, omdat de bezetter baat had bij hun aanwezigheid, want deze wilde de polder zo snel mogelijk in bedrijf nemen als producent voor de voedselvoorziening. Onderduikers werden daarom gedoogd, zolang ze geen illegale activiteiten ontplooiden.
Om de teelt van landbouwgewassen mogelijk te maken, werden na de oorlog vanuit het gehele land vakbekwame boeren naar de polder gehaald. In eerste instantie waren het vooral boeren uit gebieden waar de agrarische sector met grote problemen te kampen had. De eerste generatie polderbewoners - de boerenbevolking en anderen - had een bijzondere samenstelling. De kolonisten waren namelijk door de overheid gekozen na een selectieprocedure en moesten aan een aantal criteria voldoen. Daardoor was men ervan verzekerd dat de bevolking van de Noordoostpolder ijverig, gezond, net en godvruchtig was, eigenschappen die nodig waren om een sober leven van hard werken in de polder aan te kunnen. De eerste generatie was samengesteld uit vrij jonge gezinnen, die uit alle windstreken van het land kwamen en bij voorkeur een Nederlands-hervormde, gereformeerde of rooms-katholieke achtergrond moesten hebben. Alle dorpen werden daarom ook voorzien van een of meerdere (Emmeloord) kerkgebouwen voor elk van
| |
| |
Creil, Klutenweg 39 I. Een kleine traditionele boerderij met dwarsdeel van het type C.
deze kerkelijke gezindten. Zodoende was niet alleen het nieuwe land, maar aanvankelijk ook de samenstelling van de bevolking het product van tekenaars, planners en van hogerhand opgelegde bepalingen. Vrije vestiging in de Noordoostpolder werd pas mogelijk vanaf 1962.
De eerste boerenbedrijven waren voornamelijk gesitueerd in de oostelijke helft van de polder, omdat van hieruit de ontginning plaatsvond. Deze zogenaamde ontginningsschuren staan bij kruispunten van landwegen en worden gekenmerkt door een traditionele vormgeving en materiaalgebruik. Vanaf het eind van de jaren '40 verrezen, verspreid over de gehele Noordoostpolder, de boerderijen met de zo karakteristieke, uit geprefabriceerde betonnen onderdelen opgetrokken schuren.
Er is een grote variatie in de grootte en de vormgeving van de boerenbehuizingen in de Noordoostpolder. Deze verschillen zijn voor een belangrijk deel gerelateerd aan de hoeveelheid land bij de boerderijen, waarvan de grotere werden vergezeld door landarbeiderswoningen. Er zijn echter ook een aantal gemeenschappelijke kenmerken. Zo liggen de boerderijen alle vrij dicht aan de weg, aan de korte zijden van de kavels. De entrees tot de erven worden gemarkeerd door achthoekige (met erfnummer) en conische betonnen palen. De indeling van zowel het woon- als het bedrijfsgedeelte is uiterst doelmatig en de vormgeving sober.
Van groot belang voor het aanzien van alle agrarische bedrijven in de Noordoostpolder zijn de deels bewaard gebleven erfbeplanting en de bomensingels rondom de erven. Deze zogenaamde windsingels
Luttelgeest, Luttelgeesterweg 25. Een kleine traditionele boerderij van het in 1950 ontworpen type C4.var.
waren niet alleen bedoeld om de boerderij enige beschutting te bieden tegen de wind. Als onderdeel van het door stedenbouwkundige J.C. Pouderoyen en landschapsarchitect J.T.P. Bijhouwer ontworpen Algemene Landschapsplan van 1947 hebben ze ook, evenals de bomenrijen en de struiken aan de polderwegen, een grote landschappelijke waarde. De windsingels versterken de visuele samenhang tussen de agrarische bedrijven en het polderlandschap. Ze zorgen ervoor dat de gebouwen voor een belangrijk deel aan het oog worden onttrokken en dat de boerenerven één worden met het landschap.
| |
De vroege geschiedenis van de boerderijen van de Noordoostpolder
Met de bouw van boerderijen, die bijna allemaal in pacht werden uitgegeven, is begonnen in 1943. De in dat jaar en in 1944 gebouwde ontginningsboerderijen waren echter nog gering in aantal en verrezen in een nog niet ingerichte polder. Pas na de oorlog, toen werd overgegaan tot de uitgifte van de landerijen in de polder, werd de bouw van boerderijen grootschalig aangepakt. Deze was in handen van de Bouwkundige Afdeling van de Directie van het Wieringermeer (Noordoostpolderwerken), de voorloper van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP). De Afdeling Boerderijenbouw van de Wieringermeerdirectie was verantwoordelijk voor de ontwerpen van de gebouwen met een agrarische bestemming. De staat, en met name het Ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw, had een belangrijke sturende en controlerende rol bij de boerderijbouw en bepaalde behalve het budget ook het materiaalgebruik
| |
| |
en uiteindelijk de rationele, geheel op doelmatigheid gebaseerd vormgeving.
Er was in de wederopbouwjaren sprake van een verregaande, door de overheid opgelegde planmatigheid, waarbinnen de ontwerpers van de boerderijen, door geld- en materiaalgebrek gedwongen, moesten zoeken naar mogelijkheden voor standaardisatie. Dit leidde echter geenszins tot eenvormigheid. De Noord-oostpolder kent namelijk een grote verscheidenheid aan boerderijtypen en varianten daarop. Deze zijn gerelateerd aan de omvang en de aard van het bedrijf, maar ook aan de indeling van de bedrijfsgedeelten en de plaatsing van de woningen ten opzichte van de schuur. De kavels van de bedrijven voor akkerbouw, gemengd bedrijf, tuinbouw en fruitteelt varieerden in grootte van 12 hectare voor de kleinste, via 15, 18 en 24 voor de middelgrote tot 36, 42 en 48 voor de grootste. De typen en de bijgebouwen op de erven geven ook nu nog duidelijk aan met voor soort bedrijf we te maken hebben en hoe groot ze oorspronkelijk waren.
De grote, traditionele boerderijen die al in de oorlogsjaren verrezen, zijn van het zogenaamde Wieringermeertype. Ze kregen een woongedeelte dat weliswaar rechtstreeks is verbonden met het bedrijfsgedeelte, maar toch een bepaalde mate van zelfstandigheid heeft. Later gebouwde typen voor de middelgrote bedrijven tot 24 hectare hebben een vergelijkbare samenstelling. De bedrijven van 24 hectare en meer zijn voorzien van een vrijstaande pachterswoning bij de betonnen schuren, of zijn er door middel van een tussenlid mee verbonden. Voor de kleinere, geheel in baksteen opgetrokken boerderijen was gekozen voor een min of meer ongelede vorm, waarbij de bedrijfsruimte en de woonruimte zoveel mogelijk onder één kap werden verenigd.
Binnen de verschillende typen komen diverse variaties voor, met verschillen die voornamelijk worden veroorzaakt door de indeling van de schuur en de plaatsing van de woning ten opzichte van het bedrijfsgedeelte. Uiteindelijk resulteerde dit in twaalf hoofdtypen en enkele tientallen hiervan afgeleide, tussen 1943 en 1960 gebouwde boerderijtypen. Enkele hiervan komen weinig voor, andere zijn in grote aantallen gebouwd. De verschillende typen worden aangeduid met letters en lettercombinaties, deels aangevuld met een cijfer.
| |
De verschillende boerderijtypen
Ontginningsschuren oftewel Wieringermeerboerderijen
De eerste generatie polderboerderijen was afgeleid van een type dat was ontwikkeld voor de Wieringermeerpolder, die tien jaar vóór de Noordoostpolder ontstond. De in de jaren '30 gebouwde boerderijen in de Wieringermeer waren zo ontworpen dat ze min of meer het aanzien kregen van de ‘gemiddelde’ Nederlandse boerderij. De monumentale, in 1943 en 1944 gebouwde ontginningsboerderijen in de Noordoostpolder lijken op het type dat in de Wieringermeer werd gebouwd als type D.
De ‘Wieringermeerboerderijen’ in de Noordoostpolder waren de centra van waaruit per boerderij vijfhonderd hectare van het polderland cultuurrijp werd gemaakt. Deze ontginningsschuren zijn gemakkelijk te onderscheiden van de naoorlogse boerderijen in de Noordoostpolder. Ze zijn namelijk gebouwd in een traditionele, aan de Delftse school verwante bouwstijl. De grote schuren van dit boerderijtype werden gedekt met riet, dat ruim voorhanden was in de nabije omgeving. Het was een goede vervanger voor de wel op de woongedeelten liggende dakpannen, die vanwege de door de oorlog ontstane bouwmateriaalschaarste nauwelijks leverbaar of te duur waren.
De ‘Wieringermeerboerderijen’ waren te verdelen in twee series, waarvan met name de indeling van de schuren verschilt. De serie Q7 was bestemd voor akkerbouwbedrijven. De S6-serie was bestemd voor gemengd bedrijf en is te herkennen aan de aanwezigheid van reeksen stalramen in de langsgevels. Beide series zijn van het langsdeeltype en vormen nog steeds een monumentale herinnering aan de vroegste bebouwingsgeschiedenis van de Noordoostpolder.
| |
Schuren van schokbeton
Met de bouw van grote aantallen boerderijen werd begonnen in april 1949, toen er nog steeds een nijpend tekort aan bouwmaterialen, geld en vakbekwame bouwvakkers was. Toch moest er volgens het uitgifteplan van 1947 in een korte tijd de gebouwen van zo'n 1500 bedrijven voor akkerbouw en gemengd bedrijf worden opgetrokken. Om kosten te sparen en om in hoog tempo te kunnen bouwen, werd daarom besloten om voor de boerderijen van 24
| |
| |
Emmeloord, Hannie Schaftweg 6. Boerderij uit 1950-1951 met een vrijstaand woonhuis en een schokbetonnen schuur uit de tweede serie.
hectare en groter een bouwmethode te ontwikkelen die de werkzaamheden op de bouwplaats en het gebruik van baksteen zoveel mogelijk zouden beperken. De als directeur aan de Bouwkundige Afdeling van de Directie van de Wieringermeer, Noordoostpolderwerken verbonden ingenieur A.D. van Eck ontwierp hiervoor een op Amerikaanse bouwsystemen geïnspireerde schuur, die werd gemaakt van gestandaardiseerde en geprefabriceerde betonnen muurplaten, die werden bevestigd aan spanten van gelamineerd hout of beton. De betonnen spanten en gevelplaten werden vervaardigd door de N.V. Schokbeton te Kampen. De platen hadden een moduulmaat die was gerelateerd aan de breedte van de deuren in de schuur.
Dankzij de betonnen platen, die aan één kant vlak waren en aan de andere kant geprofileerd met versterkingsribben, kon in een tijdsbestek van slechts enkele dagen een complete schuur in elkaar worden gezet die binnen enkele weken gebruiksklaar was. Deze montagebouw maakte het mogelijk om in de periode 1949-1959 een kleine duizend boerenbedrijven in de polder onder dak te krijgen. In de periode april 1949-augustus 1953 werden 587 daarvan voorzien van een schokbetonnen schuur.
De rechthoekige, onder zadeldaken staande montageschuren kunnen worden verdeeld in drie series. De eerste serie is herkenbaar aan de nogal vlakke buitengevels. De deel- of inrijdeuren van deze schokbetonnen schuren van de typen Pa tot en met Pf staan in de kopgevels, die in top worden verlevendigd door een groot driehoekig licht met roedeverdeling. De schuren waren voorzien van symmetrische kniespanten van gelamineerd hout van de firma Nemaho uit Doetinchem.
Bij de tweede serie zijn de gevelplaten omgekeerd, zodat door de nu zichtbare ribben de plasticiteit van de gevels werd vergroot en de schuren een aantrekkelijker aanzien kregen. De symmetrische spanten van houtlaminaat uit de eerste serie werden vervangen door asymmetrische spanten, waardoor bij de gemengde bedrijven de stalruimte en bij de akkerbouwbedrijven de bergingen naast de tasruimte niet meer werden doorbroken door de spantbenen. Bij de derde serie schuren is de geveltop voorzien van een uit houten planken of eternietplaten bestaand
| |
| |
Nagele. Schokbetonnen montageschuur van de tweede serie. Foto RDMZ, A.J. van der Wal, 2002.
Tollebeek, Vormtweg 12. Boerderij met schokbetonnen schuur type PF 10 uit de derde serie en aangebouwd woonhuis type L.
| |
| |
beschot en een kleiner licht in de top. De spanten voor deze schuren waren dikwijls van beton. De betonnen schuren worden meestal vergezeld van sober ogende, vanuit een rechthoekige plattegrond en geheel in baksteen opgetrokken pachterswoning met zadeldak. Bij een aantal betonnen schuren staat echter een houten woonhuis. Het betreft in die gevallen een zogenaamde Oostenrijkse woning. Deze verrezen in 1948 en 1949 in een aantal complexen in de dorpen Emmeloord, Marknesse en Ens, maar ze dienden ook als pachterswoning bij de oudere schokbetonschuren in het zuidoostelijke deel van de polder. Oorspronkelijk stonden er geen betonnen schuren bij de Oostenrijkse woningen, maar houten noodschuren, die slechts een korte levensduur hadden. De noodschuren zijn in het begin van de jaren '50 vervangen door de nog steeds in gebruik zijnde montageschuren van schokbeton. Ook de Oostenrijkse woningen zijn gebouwd als noodonderkomen. Hoewel ze waren bedoeld als tijdelijke oplossing voor de woningnood voldeden ze en voldoen ze nog steeds goed, waardoor de meeste behouden zijn gebleven. Bij de akkerbouwbedrijven werden de woningen los van de schuur gebouwd. Bij gemengde bedrijven zijn de schokbetonschuur en de woning met elkaar verbonden door middel van een tussenlid.
| |
De kleinere, traditionele boerderijen
Voor de bedrijven die kleiner waren dan 24 hectare, bleek de montagebouw te kostbaar en technisch niet haalbaar. De kleinere boerderijen werden dan ook op traditionele wijze gebouwd van baksteen in een aan de Delftse School verwante stijl zonder opsmuk. Kenmerkend voor de kleinere boerderijen zijn de vaak in de kap stekende inrijdeuren in beide langsgevels en de compacte hoofdvorm met bedrijfs- en woongedeelte onder één kap, die bij enkele typen is voorzien van wolfseinden. Deze dwarsdeel-boerderijen van de typen C, D en J waren oorspronkelijk bedoeld voor gemengd bedrijf. De typen H, K, M en O waren eveneens voor gemengd bedrijf bestemd. Het type O komt weinig voor. Hiervan zijn er slechts zeven gebouwd. Van het type K en al zijn varianten verrezen 186 stuks, waarmee dit het meest voorkomende traditionele boerderijtype in de Noordoostpolder is.
Een aantal van de kleinere boerderijen heeft inmiddels haar functie als landbouwbedrijf verloren en is verbouwd tot woonhuis. Met het wijzigen van de agrarische bestemming verloren ook veel van de bijgebouwen hun functie en werden afgebroken. Ook verdween een belangrijk deel van de oorspronkelijke erfbeplanting.
| |
Bijgebouwen en landarbeiderswoningen
Naast de hoofdgebouwen kunnen deels open bergingen in de vorm van kapschuren voor de landbouwwerktuigen en gereedschappen, vrijstaande varkenshokken, kippenhokken en hooibergen, en soms een dubbele aardappelbewaarplaats op de erven in de Noordoostpolder worden aangetroffen. De vrijstaande aardappelloodsen van het type J, die in het begin van de jaren '50 werden gebouwd om aardappelen voor een langere periode op te slaan, zijn bijzondere verschijningen op de erven van enkele akkerbouwbedrijven. De luchtgekoelde en goed tegen warmte en kou geïsoleerde loodsen zijn samengesteld uit een plat middengedeelte met doorrit en een volume met zadeldak aan weerszijden. Op de nokken van deze daken staan kokers voor de aanvoer van frisse lucht, die wordt gekoeld en tussen de aardappels door wordt geperst.
Niet op het erf staand, maar oorspronkelijk wel deel uitmakend van de boerenbedrijven, zijn de landarbeiderswoningen, die voor zo'n duizend vaste landarbeiders en hun gezinnen werden gebouwd. De Noordoostpolder zou het laatste grote poldergebied in Nederland zijn waar bij de boerderijen nog dienstwoningen voor de landarbeiders werden gebouwd. Deze woningen staan in de directe omgeving van
Kraggenburg, Zwartemeerweg 29a-b. In 1949 gebouwde dubbele landarbeiderswoningen van het type A.
| |
| |
Kraggenburg, Kadoelerweg 14. Deze traditionele ontginningsboerderij met een langsdeel van het Wieringermeertype (Q7T) en een woonhuis (type H).
de bedrijven van 24 hectare en groter en hebben hetzelfde huisnummer als de boerderij waar ze oorspronkelijk bij hoorden. Ze werden gebouwd in blokjes van twee, drie en vier onder één kap en waren voorzien van door hagen omzoomde voor- en/of achtertuintjes. Ze gaven de arbeiders de mogelijkheid om groente en aardappelen voor eigen gebruik te verbouwen en eventueel wat kleinvee te houden. De voortschrijdende mechanisatie in de landbouw maakte in de loop van de tijd veel landarbeiders overbodig, waardoor ze naar elders vertrokken. De meeste woningen werden verkocht en zijn sindsdien in particulier eigendom.
| |
Rijksbescherming
Hoewel veel agrarische bedrijven in de Noordoostpolder door moderniseringen en mechanisatie hun oorspronkelijk aanzien voor een deel hebben verloren, zijn er ook boerderijen die in vrijwel ongewijzigde staat bewaard zijn gebleven. Vanwege het bijzondere karakter van deze speciaal voor dit gebied ontwikkelde boerderijen, vanwege hun innovatieve waarde op bouwtechnisch gebied en vanwege hun historisch-ruimtelijke samenhang met de polder heeft een aantal boerderijen inmiddels de status van rijksmonument gekregen. Ze behoren tot de eerste zaken uit de periode van de wederopbouw die van rijkswege beschermd zijn. De rijksbescherming is een officiële erkenning van de uniciteit van deze boerderijen, die van essentieel belang zijn voor een in meerdere opzichten eveneens uniek gebied.
| |
| |
BUITENPOST. HOEVE DE POEL. 1946
| |
| |
LAREN. GOOISE BOERDERIJ. CIRCA 1920
|
|