Jaarboek Monumentenzorg 2003. Boerenbedrijvigheid, voortgang en behoud
(2003)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
Naarden, Flevolaan 41, modelmelkerij Oud Bussem. Deel van hoofdgebouw, met boven de poort de naamreliëfs en onder de mesttunnels met het lorriespoor voor de kipwagens; situatie vlak voor de restauratie. Foto RDMZ, G. Dukker, 1969.
| |
[pagina 141]
| |
Schone idealen voor de melkerij
| |
Het ideaal van zuivere zuivelSchilderachtig waren de bucolische taferelen op het platteland in de late 19de eeuw. Er waren nog woeste gronden en gemene weiden voor het vee. De koeien werden met de hand gemolken en paarden dienden vooral als trekdieren. In het uitgestrekte buitengebied waren weinig verharde wegen, drinkwater kwam veelal uit putten en elektriciteit was sporadisch voorhanden. Voor de boer had de schilderachtigheid dan ook een harde keerzijde, die geleidelijk door medici, veeartsen en voedingsdeskundigen werd ontdekt. Boter, kaas en consumptiemelk werden grotendeels op de boerderij geproduceerd en door de boeren zelf naar de markt gebracht. Systematische controle van prijs, gewicht en kwaliteit van de zuivelproducten was er nauwelijks. Melk werd dikwijls aangelengd met water, melkbussen werden in vuile sloten gespoeld of gekoeld. Vanaf omstreeks 1880 kwam hierin langzaamaan verandering. Melkslijters en zuivelcoöperaties namen de distributie en het merendeel van de zuivelverwerking van de boer over en er kwam meer landbouwonderwijs. Mede vanwege diverse tyfusuitbraken en een groeiend gezondheidsbesef stelden de grote steden warenwetsbepalingen vast voor de aanlevering van consumptiemelk. Maar op de feitelijke melkproductie in en om de boerderij was nog geen onafhankelijk toezicht. Met name de hygiënische omstandigheden en de gezondheid van het vee lieten vaak te wensen over. Bacteriologische besmetting van de koemelk moest uiteraard zoveel mogelijk worden voorkomen. De deskundigen verschilden echter van mening welke methode daarvoor het meest geschikt was: verduurzaming van de melk door middel van verhitting (pasteuriseren of steriliseren) of zodanige verbetering van de hygiëne van vee, hofstede en vervoer dat zuivere natuurmelk ongekookt kon worden aangeboden zonder vrees voor TBC of tyfus. Dit was van groot belang omdat koemelk werd gepropageerd als alternatieve voeding voor zuigelingen die geen moedermelk konden krijgen. Het weekblad Eigen Haard wijdde diverse artikelen aan de ideale melksamenstelling: ‘Goede melk is eene witte, zelden bleekblauwe, meer in het gele vallende vloeistof, van zuiveren, zachten, zoetachtigen smaak en een zwakke, niet onaangenamen geur, die eenigszins aan de huiduitwaseming van het rund herinnert.’Ga naar eind1 De versheid kon letterlijk met een lakmoesproef worden vastgesteld. Microscopisch onderzoek stond garant voor gedegen controle op eventuele aanwezigheid van ongewenste bacteriën. Zodoende kon ‘een strooming in de geleerde wereld ten voor- | |
[pagina 142]
| |
deele van ongekookte melk, vooral voor zuigelingen, doch ook voor volwassenen, in verband met de verandering die melk ondergaat bij verwarming, pasteurisatie of sterilisatie’ opgang maken.Ga naar eind2 De volksgezondheid werd verder bevorderd door stedelijke melkinrichtingen die zich erop toelegden ‘den consument van melk op te zoeken en voor het volk, tot den geringen prijs van 5 cent per glas, op verschillende plaatsen verkrijgbaar te stellen. Wellicht dat daardoor een heilzame concurrentie aan den sterken drank zal worden aangedaan’, aldus dr. J.Th. Mouton. Interessant is zijn indirecte verwijzing naar het zuivelleverantiesysteem van de Ailesbury Dairy Company met een eigen keten van
Naarden, Flevolaan 41, modelmelkerij Oud Bussem. Luchtfoto van het bedrijf op 23 april 1928. Duidelijk zichtbaar zijn de spreiding der gebouwen, de overkapte mestput met wagenloodsen, de hooibergen, de mesttunnels en de tuinaanleg; rechtsboven de in 1926 toegevoegde zaadloods naar ontwerp van W. de Gooijer, rechtsonder de 18de-eeuwse hofstede. Foto KLM, coll. RDMZ.
modelboerderijen en melkvervoer per spoor, als mogelijk voorbeeld voor Nederland.Ga naar eind3 Daarnaast oriënteerden enkele Nederlandse zuiveldeskundigen zich op Deense en Duitse voorbeelden om hygiëne en kwaliteit te verbeteren. Blijkens een polemiek in het Algemeen Handelsblad van 1903 over de ‘natuurmelk’ was Oud Bussem niet de eerste ‘Sanitäts Molkerei’ in Nederland, maar destijds wel de grootste en meest idealistische modelboerderij. | |
Hofstede Oud BussemHet ideaal van een Gooise ‘Sanitäts Molkerei’Letterlijk op de grens van Huizen en Naarden lag de aloude buitenplaats Oud Bussem. Landhuis en hofstede waren met bijbehorende gronden in de loop der eeuwen van hand tot hand gegaan en getransformeerd. In 1902 kocht de vermogende economiestudent Joannes van Woensel Kooy dit omvangrijke landgoed aan - volgens architect K.P.C. de Bazel aanvankelijk met alleen de bedoeling om de bebouwing ‘voor eventueele slooping te behoeden’, | |
[pagina 143]
| |
maar spoedig ook ‘om deze bezitting op zoodanige wijze productief te maken, dat daardoor het algemeen belang zou worden gediend zonder, zoveel als mogelijk was, aan de schoonheid van deze oude streek te kort te doen’.Ga naar eind4 Oud Bussem kreeg de bestemming van modelmelkerij. Dit in reactie op een desastreuze tyfusepidemie in Utrecht die veroorzaakt was door besmette melk. In plaats van zich te richten op de groeiende stroom zuivelfabrieken waar melk werd verhit om ziekten te voorkomen, wenste Kooy hetzelfde doel te bereiken door middel van gewaarborgde natuurmelk van een ‘Sanitäts Molkerei’. Uitgangspunt was om het melkvee zo hygiënisch en gecontroleerd te behandelen dat de ‘rein gewonnen’ melk geen ‘reiniging achteraf’ meer nodig had. De rauwe melk ging per paardenwagen en per trein naar de grote steden, waar de meeste consumenten waren. Ook werd de melk via verspreide ‘melkhuisjes’ in eigen beheer verkocht. Van Woensel Kooy investeerde liefst 1,5 miljoen gulden om de modelmelkerij van de grond te krijgen en trok daartoe de roemruchte erfgooier Floris Vos aan als compagnon. In afwijking van het toenmalige Gooise stelsel van een klein gemengd bedrijf met hooguit twintig koeien en akkertjes zou hofstede Oud Bussem uitsluitend een melkveehouderij worden met een tienvoudige capaciteit. Dit vereiste een grote stoet aan personeel, dat op zijn beurt weer onderdak en verzorging behoefde, mede omdat het melkbedrijf indertijd ver van de dorpskernen lag. Afgezien van de melkers en de dagloners, werden ook een timmerman, smid, bakker, magazijnchef en bedrijfsleider in dienst genomen alsmede laboranten, administrateurs en huishoudsters. Evenals de koeien werden zij eerst op eventuele ziekten gecontroleerd, voordat zij in de zuivelproductie mochten meewerken en ook later van tijd tot tijd medisch gekeurd. Zij kregen bovendien aparte dienstkleding en instructies op persoonlijke reinheid. Helaas heeft de opdrachtgever de voltooiing van zijn moderne melkerij niet mogen beleven; hij stierf enkele dagen na de eerste steenlegging in augustus 1903. De samen met Vos opgerichte N.V. Oud Bussem Exploitatiemaatschappij werd daardoor gedwongen om nog meer delen van het grondgebied te verkopen dan al de bedoeling was. Maar wegens de slechte verbindingen en het nog lang geldende erfgooiersrecht was de belangstelling lange tijd gering.
Naarden, Flevolaan 41, modelmelkerij Oud Bussem. Historische opname van een deel van het personeel aan de achterzijde van het zuivelhuis; de melkers in schone witte kielen en allen op klompen. Reproductie uit Eigen Haard.
Desondanks zou Oud Bussem ruim veertig jaar als modelmelkerij functioneren.Ga naar eind5 | |
Het ideaal van harmonische architectuurArchitect De Bazel kreeg in 1902 de taak om de idealen van heemschut en hygiëne in een groots project te concretiseren, hoewel hij geen enkele ervaring had op landbouwkundig gebied en evenmin veel had gebouwd. Vrijwel zeker had hij de opdracht te danken aan zijn contacten binnen de kringen van het ‘Genootschap “Architectura et Amicitia’ en het Gooise circuit van maatschappijhervormers en ‘heemschutters’, zoals Frederik van Eeden, Jan Veth en Henri Polak. In 1902 had hij zich als zelfstandig architect gevestigd in Bussum; Oud Bussem werd zijn eerste grote architectuuropdracht en hij bleef jarenlang de ‘huis-architect’.Ga naar eind6 Bij het project waren al vroeg de rijksveearts B.M. Busing (voor de keuring en eventuele inenting van het vee tegen tuberculose) en de bacterioloogscheikundige dr. C.J. Koning (voor de keuring van de rauwe melk) betrokken, naast de Heide Maatschappij. Voor allen was deze kapitale modelmelkerij pionierswerk. Besloten werd de nieuwe stallen, woningen, het zuivelhuis en kantoor in afzonderlijke gebouwen onder te brengen, opdat elke handeling in een ‘zuivere’ binnenruimte kon plaatsvinden. In de | |
[pagina 144]
| |
Naarden, Flevolaan 41, modelmelkerij Oud Bussem. Overzicht van het heringerichte plein na de restauratie; de mesttunnels en ventilatietorens zijn verwijderd, de hooiluiken door roedenramen vervangen, de poort met glas dichtgezet, de vensters en luiken vergroot, de bestrating en plantsoenering gewijzigd, maar de harmonische architectuur van De Bazel is herkenbaar gebleven. Foto RDMZ, G. Dukker, 1979.
Noord-Nederlandse boerderijbouw was een dergelijke spreiding ongebruikelijk. Mogelijk was deze fysieke scheiding afgeleid van de ziekenhuis- en kazernebouw, waar indertijd het paviljoenstelsel was ingevoerd om interne besmettingen te voorkomen. De gebouwen werden gegroepeerd rondom een groot, geometrisch ingedeeld plein. Het U-vormige hoofdgebouw was met de korte armen evenwijdig aan de toegangsweg geprojecteerd, wat een zekere beslotenheid creëerde en ook een gunstige ligging ten opzichte van wind en zon. Deze vorm was niet door de traditie maar door de moderniteit van de modelmelkerij bepaald. De korte armen bevatten elk een groepstal voor veertig koeien. De lange middenvleugel had twee stallen voor ieder 32 koeien aan weerszijden van een middenpoort die naar een overdekte mestput leidde. De stallen waren voorzien van gebogen tunnels met lorriespoor om de vaste mest direct gescheiden te kunnen afvoeren. Het zuivelhuis, een dubbele dienstwoning en het kantoor stonden aan de andere zijde van het plein. Aan de overzijde van de toegangsweg kwamen een dienstwoning voor de chef van het zuivelhuis en een dubbelhuis voor respectievelijk de bedrijfsleider en de ongetrouwde knechts. De reeds bestaande boerderij, enigszins achteraf, werd ingericht als quarantainestal. Op het oude erf stond een kleine hooiberg en werd een weegbrug toegevoegd. Noordelijk van het hoofdgebouw waren drie hooibergen en in 1905 verrees een vijfde koestal. Het geheel was met grote zorgvuldigheid en gevoel voor harmonie vormgegeven. Daarbij maakte De Bazel gebruik van hetzelfde ‘Egyptische driehoeksysteem’ als H.P. Berlage had toegepast bij zijn Beurs te Amsterdam - onder andere bij de vijfde stal en een brugwachterswoning aan de grens van het landgoed. Evenals de historische hofstede hadden de stallen en hooibergen rieten kappen - wellicht om een ‘Gooise’ | |
[pagina 145]
| |
eenheid te suggereren, maar ook functioneel voor koele hooiopslag. Met het oog op brandgevaar waren de stallen in afzonderlijke eenheden gescheiden door de poort en de voederlokalen in de hoeken. Zij hadden verder betonnen vloeren én spanten, ijzeren kolommen, zwart-witte plavuizen en witte wanden (met tegels tot 1.80 meter hoog) langs de mestgoten. Gebruik van hout was zoveel mogelijk vermeden om opeenhoping van bacteriën te voorkomen. Alles was gericht op snelle en grondige schoonmaak. De poort en het kantoor hadden elk een zeszijdig klokkentorentje met een koperen windvaan in de vorm van een springende hinde. Dit logo, een verwijzing naar de vroegere hofstedenbewoners, de familie Hinlopen, had De Bazel ontworpen en ook toegepast bij de naamsteen in het kantoor. Hij ontwierp tevens de fraai gedetailleerde interieurs, de meubels, het briefpapier en een reclametekst voor de producten van de modelboerderij: rauwe melk, room, karnemelk en yoghurt. | |
Het moeizame behoud van een ideaalBrochures en advertenties vermeldden trots dat Oud Bussem het best georganiseerde melkhygiënische bedrijf in Nederland was; foto's tonen bezoeken van sir Robert Baden Powell, Engelse en Canadadese ministers en andere prominenten.Ga naar eind7 Na de moeilijke start leek de ‘betrouwbare rauwe melk’ als modern natuurproduct goed aan te slaan, ondanks de hogere prijs, maar dat zou niet zo blijven. Achteraf kan de modelmelkerij Oud Bussem worden gekarakteriseerd als een toonbeeld van ‘ambachtelijke moderniteit’, zowel naar de vorm als naar de functie. Enerzijds werd gebruikgemaakt van moderne wetenschappelijke inzichten en mechanische hulpmiddelen, anderzijds was het productieproces zeer arbeidsintensief en gebaseerd op het principe van ‘Moeder Natuur’, waarbij zowel personeel als gebouwen zich moesten aanpassen aan de zwaarste eisen van hygiëne, tot in het privé-leven toe. Uiteindelijk blijft melk snel bederfelijke waar en blijven de risico's van besmetting steeds aanwezig. De koeien werden 's zomers op ver uiteen liggende gebieden geweid, waar de melk met kleine paardenkarren werd opgehaald. De melk werd in het zuivelhuis gezeefd, gekoeld en in gesteriliseerde flessen afgetapt en verzegeld. Daarvan werd een nauwkeurige administratie bijgehouden. Het bedrijf was als een moderne N.V. opgezet, met
Naarden, Flevolaan 41, modelmelkerij Oud Bussem. Overzicht van de koestal met zwart-wit betegelde middenvoerdeel en mestgangen ter weerszijden waarvan het stro dagelijks werd ververst; aan de achterzijde van de koeien een stang om de staarten op te binden. Reproductie uit Eigen Haard.
bouwgrond als onderpand. De oprichter kon echter niet voorzien dat dit een te wankele basis zou vormen in de crisistijd van de jaren '30. Bovendien waren de opeenvolgende directeuren niet economisch of bedrijfsmatig geschoold. Floris Vos hield meer de idealen dan de inkomsten in het oog en nadat hij in 1930 kamerlid was geworden voor de SDAP, nam zijn - tweede - echtgenote de leiding over en vervolgens haar zoon M. Tjebbes. Zij wisten, met de nodige aanpassingen, de modelmelkerij door de oorlog te loodsen. Ondanks de toewijding van directie en personeel kon de modelmelkerij na de oorlog niet meer op rendabele wijze functioneren. In 1956 werd de N.V. opgeheven en begon de langdurige zoektocht naar een passende herbestemming. Ten slotte wilde uitgeverij Strengholt zich in hofstede Oud Bussem vestigen en zij trok G. van der Pol aan als restauratiearchitect. Hoezeer ook is getracht het exterieur van het hoofdgebouw zoveel mogelijk te bewaren, het was toch onvermijdelijk dat de hooibergen verdwenen en vrijwel alle specifieke ‘melkhygiënische’ sporen werden uitgewist: de mesttunnels, de stalinterieurs, enzovoort.Ga naar eind8 Op 16 juni 1972 werd het verbouwde complex heropend en ook nu geldt nog de oude reclametekst: ‘de gebouwen dezer instelling, ontworpen door den Architect DE BAZEL en onder zijn leiding in 1903 voltooid, behooren tot de bezienswaardigheden van ons land.’ | |
[pagina 146]
| |
Modelboerderij Het Huis ter AaDe hygiënische melkerij Oud Bussem kreeg in 1908 directe navolging te Doorwerth. Nabij zijn landgoed de Duno stichtte cacaofabrikant J.W.F. Scheffer in het Seelbeekdal een nieuwe modelboerderij voor minstens tweehonderd koeien: Het Huis ter Aa. Voor de aanleg van deze ‘reuzen-onderneming’ moest veel hout gekapt worden om alle gebouwen een plaats te geven op de beboste stuwwalflanken langs de Rijn. Architect was B.J. Ouëndag uit Amsterdam, die al enkele dierenverblijven voor Artis had ontworpen. Blijkens een geïllustreerde beschrijving in Buiten hadden de bedrijfsopzet en de inrichting van stallen en zuivelhuis frappante overeenkomsten met Oud Bussem, waarvan bacterioloog Koning geregeld kwam adviseren. Wel ging het hier om ‘een heel dorp’ en werd behalve de rauwe melk ook boter geproduceerd en divers vee gefokt. Het complex omvatte eveneens een U-vormig hoofdgebouw met twee mesttunnels, wit betegelde koestallen, een quarantaine- en een ziekenstal, een zuivelhuis met laboratorium, een kantoor en diverse dienstwoningen. Bovendien waren er stallen voor paarden,
Doorwerth, modelboerderij Het Huis ter Aa. Overzicht van het uitgestrekte complex, het hoge gebouw is het foeragemagazijn, op de achtergrond staan het logementsgebouw, het kantoor en het zuivelgebouw. Reproductie uit Heveadorp.
varkens en schapen, een wagenloods, hooibergen, een foeragegebouw, een badhuis, een wasserij en een afzonderlijke energiecentrale met stoommachines en accumulatoren voor de levering van elektrisch licht en stroom voor de ‘reinigingstoestellen’ en andere machines als deeg- en boterkneders. Voor het inwonend personeel was een logementsgebouw opgetrokken, compleet met recreatiezaal, badkamers en een eigen bakkerij. Ook hier was het personeel in helderwitte uniformen gestoken en streng geïnstrueerd op hygiënisch werken; daarom werden uitsluitend ongehuwde melkers aangenomen. Het werk binnen en buiten de stallen werd strikt gescheiden: de melk ging via een doorgeefluik naar buiten. De blinkende stalinterieurs geleken volgens de beschrijver op ziekenhuizen of sanatoria; scherpe hoeken waren vermeden en overal gold de zindelijkheid als het hoogste gebod. De uitwendige vormgeving was ‘stedelijker’ dan bij Oud Bussem: de meeste stallen waren plat afgedekt, de woon- en kantoorgebouwen hadden pannen kappen en deels een witte bepleistering; het zuivelgebouw had kanteelachtige bekroningen en een fabrieksschoorsteen. Het langgerekte ‘varkenspaleis’ had twee hoektorens met tentdak (voor voederopslag) en blauw beglaasde vensters om de vliegen weg te houden. Voor het vee was een speciale drinkwaterleiding | |
[pagina 147]
| |
Doorwerth, modelboerderij Het Huis ter Aa. Het afvullen van de gesteriliseerde melkflessen. Reproductie uit Buiten.
aangelegd, zowel in de stallen als in de uiterwaarden, waar het 's zomers werd geweid en onder toezicht gedrenkt. Strikte hygiëne was ook buiten de stallen vereist. De rauwe melk werd, evenals de roomboter en de karnemelk, met paardenkarren afgevoerd naar filialen en het spoorwegstation in Arnhem. De klandizie was echter niet groot genoeg om het bedrijf rendabel te maken. Via opvallende reclames en het contracteren van naburige hotels en uitspanning Westerbouwing voor de exclusieve melkverkoop trachtte Scheffer zijn afzet te vergroten. Het mocht niet baten. In oktober 1915 besloot hij, mede wegens persoonlijke omstandigheden, het gehele complex van de modelboerderij te verkopen en begon het minstens zo interessante tweede bedrijf: Het Huis ter Aa werd de bakermat van Heveadorp.Ga naar eind9 De stallen werden verbouwd tot rubberfabriek en het logementsgebouw werd een echt hotel. Anders dan de fabrieksgebouwen overleefde dit hotel de bombardementen en na de oorlog diende het nog als kantoor. Ondanks pleidooien voor behoud werd het in 1983 gesloopt. Nu leeft de herinnering aan modelboerderij Het Huis ter Aa hoofdzakelijk voort in foto's, artikelen en verhalen. | |
Onhoudbare idealenZowel Oud Bussem als Het Huis ter Aa waren gesticht door vermogende ondernemers, die niet uit het boerenbedrijf kwamen. Met hun ideaal van zuivere natuurmelk waren zij hun tijd misschien ver vooruit, maar veeleer hadden zij onderschat hoezeer de pasteurisatietechnieken zouden verbeteren en vooral hoe scherp de concurrentie was. De prijs van ‘natuurmelk’ was namelijk veel hoger dan van ‘fabrieksmelk’. Toch hebben ook anderen zich aan het avontuur van modelmelkerijen gewaagd, al dan niet | |
[pagina 148]
| |
Doorwerth, modelboerderij Het Huis ter Aa. Overzichtskaart van het terrein en de bebouwing van het complex voor de overdracht aan D.W. Wilhelmi in oktober 1915. Reproductie uit Heveadorp.
in combinatie met andere landbouwactiviteiten of in directe relatie met grote melkinrichtingen - zoals de Loosduinse kindermelkfabriek en modelstal Berkendael van De Sierkan in Den Haag of modelboerderij Weeresteyn te Hillegom, die beide personeel in witte kielen hadden. Rond 1935 waren minstens twintig hygiënische modelmelkerijen in bedrijf.Ga naar eind10 Opvallend zijn tevens de schaalvergroting en de inbreng van niet-traditionele kennis en technologie. Modelboerderij De Schipborg te Anloo (1914-17) bij voorbeeld zou onder andere tweehonderd koeien herbergen; daarom verwezen de opdrachtgevers, het echtpaar Kröller-Müller, architect H.P. Berlage naar | |
[pagina 149]
| |
Amerikaanse en Duitse grootbedrijven, omdat in Nederland vrijwel geen bruikbare voorbeelden te vinden waren.Ga naar eind11 Naast Oud-Bussem, Het Huis ter Aa en De Schipborg waren destijds nog meer modern geoutilleerde ‘grootboerderijen’ gesticht, zoals de Johannahoeve te Oosterbeek (1910), die ook rauwe melk als een van haar producten aanbood.Ga naar eind12 Merkwaardig genoeg zijn deze moderne prototypen aan de aandacht van Koen Limperg en W. van Gelderen ontsnapt in hun studie van boerderijen voor de IJsselmeerpolders (1938). Evenmin verwezen zij naar andere interessante modelboerderijen die tijdens het interbellum ‘onder architectuur’ waren gebouwd, zoals De Zaaier van Rob van 't Hoff en De Harscamp door Henry van de Velde (en gedeeltelijk Berlage), die nog nauwelijks op de agrarisch-functionele aspecten zijn onderzocht. Na de oorlog kwam een nieuwe generatie ‘modelboerderijen’ op die eveneens het doel hadden om de hygiëne en de productiviteit in de landbouwsector te verhogen en die gepaard gingen met intensieve voorlichtingscampagnes. Het ideaal van de directe verkoop van onbewerkte ‘natuurmelk’ moest echter worden opgegeven, omdat het zowel economisch als medisch onhoudbaar was. Nadat in november 1940 al het Standaardisatiebesluit en het Modelmelkbesluit waren uitgevaardigd, werd in 1952 de verkoop van rauwe melk aan particulieren definitief verboden. De melkerij op de boerderij werd samen met de zuivelindustrie drastisch hervormd, onder andere door de opkomst van melkmachines, koeltanks en melktankauto's. Het idealisme van weleer heeft nu grotendeels plaatsgemaakt voor efficiency. De schone idealen van de vroege modelboerderijen zijn echter nog steeds van waarde voor zowel de architectuur als de agro-industrie. | |
[pagina 150]
| |
BODEGRAVEN, DAMMEKANT 2. HOEVE DE PAARDENBURGH. CIRCA 1920
| |
[pagina 151]
| |
NOORD-SLEEN. INGESTORTE BOERENSCHUUR. CIRCA 1940
|
|