Jaarboek Monumentenzorg 2003. Boerenbedrijvigheid, voortgang en behoud
(2003)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
Lucas Jonker (1873-1948), banketbakker en schrijver.
| |
[pagina 119]
| |
Lucas Jonker (1873-1948), pionier van de boerenroman in Drenthe
| |
[pagina 120]
| |
Veel liever verdiepte hij zich in de literatuur. Hij bezat veel boeken: het complete oeuvre van Dickens, een twaalfdelige encyclopedie en een groot aantal dichtbundels sierden zijn boekenkasten. Bekend is dat hij dikwijls voor zijn kinderen verhalen en gedichten uit het hoofd reciteerde. Voorts was Jonker maatschappelijk actief. Hij had zitting in het schoolbestuur, hield toezicht op de kamer van koophandel en was voor de CHU lid van de gemeenteraad. Van de hervormde kerk was hij president-kerkvoogd. Toen de kerk in 1934 honderd jaar bestond, verscheen het gedenkboek Hoe 't was, hoe 't werd... Een terugblik bij het eeuwfeest der Ned. herv. kerk en gemeente te Dedemsvaart (R. Spithorst te Dedemsvaart) dat voor een groot deel zijn werk was.Ga naar eind3 | |
Verhalen schrijven als tijdverdrijfNa de geboorte van zijn jongste zoon, in het begin van de jaren '20, begon zijn vrouw te sukkelen. Zij ging 's avonds vaak vroeg naar bed en Jonker zat dan meestal zonder gezelschap. Als tijdverdrijf ging hij verhalen schrijven in het dialect van de Reest, de streek langs het gelijknamige stroompje tussen Overijssel en Drenthe. Directe aanleiding hiertoe was een gesprek met een boerenvrouw over vroeger. Daardoor realiseerde hij zich dat veel oude gebruiken aan het verdwijnen waren en dat het tijd werd om ze op papier vast te leggen.Ga naar eind4 De verhalen die zijn grootvader Warner Ruine hem verteld had, kruidde hij met eigen fantasie.Ga naar eind5 Terwijl hij naar een centrale figuur zocht, rond wie hij zijn verhalen kon groeperen, schoten hem de woorden te binnen waarmee zijn grootmoeder haar vertellingen placht te beëindigen: ‘Ie b'hoeft niet meer te roepen, want Harm hef hum op-ehang'n, ziezo now biw' weer mit oens eig'n volk.’ Uit die vaste formule ontwikkelde Jonker zijn hoofdpersoon. Zijn aanvankelijke plan om feiten en fictie te scheiden en te verdelen over twee soorten schetsen, gaf hij op en hij besloot alles in één verhaal te verwerken. Zo ontstond zijn eerste feuilleton Harm Boer'nlèv'n an de Riest. Dat hij het verhaal geheel in de streektaal schreef, is opmerkelijk, want met vrouw en kinderen sprak hij geen dialect; wellicht zocht hij daardoor (en daarvoor) een vorm van compensatie. Het feuilleton werd van 27 september tot en met 27 december 1928, zonder vermelding van de auteur, in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant (POZC) van uitgeverij J.J. Tijl geplaatst. De lezers in Noord-Overijssel en Zuid-Drenthe herkenden zichzelf en hun familieleden in de verhalen en reageerden met enthousiaste brieven aan en gedichten voor de krant, die de loftuitingen in haar kolommen opnam.Ga naar eind6 De populariteit van het feuilleton had tot gevolg dat het in 1929 in boekvorm werd uitgegeven. Het krantenzetsel was bewaard gebleven en werd in twee kolommen opnieuw afgedrukt op houthoudend papier. Het werk werd verlucht met tekeningen, de namen van de illustrator en de schrijver bleven onvermeld. Zo verscheen de eerste druk van de roman in een oplage van 1500 exemplaren, die al bij voorintekening uitverkocht waren.Ga naar eind7 Nog in hetzelfde jaar volgde een tweede druk, ook 1500 exemplaren. Hierbij werd wel de naam van de auteur genoemd; onder de titel werd vermeld ‘deur L. Jonker’. | |
‘... knap en dikwijls met talent geschreven ...’In juni 1930 vroeg Jonker in een brief aan de hervormde theoloog Johannes Hermanus Gunning JHz. (1858-1940) om een recensie in het weekblad Pniël. Daarbij deelde hij mee: ‘De verhalen bij 't haardvuur zijn zoo goed als allen werkelijk verteld, de gebeurtenissen hebben plaats gehad en zijn ons veelal door grootvader, maar vooral door grootmoeder verteld die dat zoo aardig kon. [...] Uit de opzet zult u dus weten dat het een “damenraapsel” is van oude gebruiken, - verhalen en - gezegden, 't doel om daar wat van vast te leggen, reden waarom “een ijdel gebruik van 's Heeren naam” vermeden is, die U in 't verhaal niet aan zult treffen.’Ga naar eind8 Jonkers verzoek werd ingewilligd: de recensie werd op 5 juli 1930 in het weekblad geplaatst. De recensent besloot zijn positieve bespreking met de opmerking: ‘De Heer Jonker is een voortreffelijk verteller.’Ga naar eind9 Bijna tien jaar later verzocht Jonker ook P.H. Ritter het boek in diens letterenrubriek voor de AVRO-microfoon te bespreken. Jonker luisterde regelmatig 's zondagsmiddags naar de boekbesprekingen van Ritter, die hij zeer waardeerde. De brief aan Ritter is interessant doordat hij nog eens uitlegt, waarom hij Harm Boer'nlèv'n an de Riest geschreven had: ‘Het boek heeft geen letterkundige waarde, daarvoor is het ook niet geschreven. Alleen voor 't volgende: Mijn Grootvader “de olde Meister”, was Hoofd van de School op Linde, Gem Zuidwolde, Drente. Als oud militair, hij had de Tiendaagsche Veldtocht en de Citadel van Antwerpen meegemaakt, kon hij heel | |
[pagina 121]
| |
Harm Boer'nlév'n an de Riest, uitgave 1929.
mooi vertellen. Om 't haardvuur zaten wij in spanning te luisteren, en de herinnering daaraan, maar ook aan die van het eenvoudige leven met de aardige gebruiken bij diverse gelegenheden leeken mij uit de verte bezien, nog mooier dan toen. Als ik later daar eens weer kwam zag ik zooveel verandering in meubileering, gewoonten, kleederdracht enz. en als we daarover aan 't praten kwamen, vonden we het jammer dat dat alles verdween. Dat deed mij besluiten daarover wat te schrijven, ik heb dat Harm alles laten beleven, in het dialect van de streek. 't Werd geplaatst als feuilleton in de Zwolsche Courant en verscheen daarna als boek in Dec. 1929. De eerste druk 1500 ex. was reeds vóór de verschijning uitverkocht, de tweede oplaag, ook 1500 ex. eveneens. Het boek werd toen niet herdrukt, maar de vele navraag heeft de Fa. Boom doen besluiten het opnieuw uit te geven. Ik hoop met succes.’Ga naar eind10 Ritter antwoordde dat hij in beginsel bereid was, aandacht aan Jonkers boek te besteden, maar hij kon hem niets beloven.Ga naar eind11 En dat was maar goed ook, want een radiobespreking door Ritter is er niet van gekomen.Ga naar eind12 In Drenthe kreeg het boek slechts weinig recensies, maar deze waren wel positief. Een medewerker van het maandblad Drente, die het boek pas in 1941 besprak, merkte op: ‘Hier hebben we nu een dorpsvertelling, zoals Busken Huet die zich waarschijnlijk als ideaal voorstelde. [...] Harm is de beste boerenroman, ooit in deze streken verschenen.’Ga naar eind13 De Meppeler Courant (MC) had het boek wel ten tijde van zijn verschijning opgemerkt en schreef: ‘De schrijver is uitermate op de hoogte van de gewoonten en gebruiken “an de Riest” en vertelt daarvan op eenvoudige maar overtuigende wijze in goed dialect.’Ga naar eind14 De Provinciale Drentsche en Asser Courant (PDAC) vond het van meet af aan een zeer prettig leesbaar verhaal, verlucht met aardige illustraties.Ga naar eind15 Ook buiten het Neder-Saksische taalgebied kreeg de roman al direct in 1929 een goede pers. Streektaal werd toentertijd, na de successen van A.M. de Jong en Antoon Coolen, door velen buiten de regio niet meer als een hinderpaal gezien. Men kan slechts opmerken | |
[pagina 122]
| |
dat genoemde auteurs niet geheel in de streektaal schreven en Jonker wel. De Delftsche Courant was van mening: ‘Het is knap en dikwijls met talent geschreven door iemand die land en volk door en door kent.’ Het dialect leverde volgens de recensent geen problemen op: ‘Uit den titel blijkt al dat het boek in dialect is geschreven, in Overijsselschen tongval, die in 't begin wat moeielijk is, maar waaraan de lezer toch vrij gauw gewend raakt.’Ga naar eind16 De Alkmaarsche Courant vond: ‘De schrijver kan dan ook met rechtmatigen trotsch neerzien op zijn werk, dat niet alleen door het verhaal zelf - hoe boeiend ook en hoe eenvoudig en pakkend - maar ook door het weergeven in het zangerige, heerlijke dialect een bijzondere waarde heeft. Voor ieder, die van folklore houdt, is deze roman een juweeltje.’Ga naar eind17 De Maasbode oordeelde: ‘[...] een boek, waard om gelezen te worden door zijn rijken levensinhoud; het vormt daarbij een waardevol bezit voor iederen liefhebber der folklore.’Ga naar eind18 De recensent van De Vechtstreek wees op de overeenkomsten van Jonkers roman met Fritz Reuters Ut mine Stromtid (1863-1864) en besloot: ‘Uit volle overtuiging en met sterken aandrang wek ik op tot aanschaffing van dit werk, dat ik niet aarzel te noemen: Bron van leering ten aanzien van het intieme boerenleven en bron van genot.’Ga naar eind19 Opvallend is dat het boek door de recensenten aanvankelijk een Overijsselse roman werd genoemd.Ga naar eind20 Geen wonder, want alle uiterlijkheden wezen in die richting: Dedemsvaart, de POZC en uitgeverij Tijl te Zwolle. Bij eerste kennismaking zag men over het hoofd dat de verhalen van Jonkers Drentse grootouders de basis van het boek vormden. De Drentse annexatie van de roman begon nadat men in tweede instantie nog eens aan closereading gedaan had. Daarbij was gebleken dat de entourage overeenkomsten vertoonde met de streek rond het Drentse Zuidwolde, dat de personages Drents waren en sommige gebeurtenissen geen verdichtsels waren maar feiten uit het verleden van het gebied ten noorden van de Reest.Ga naar eind21 Een volgende stap naar de inlijving werd reeds door Jonker gememoreerd in zijn brief aan Ritter. De firma J.A. Boom & Zn. kocht de rechten van uitgever Tijl, liet het feuilleton afdrukken in de eigen MC en kwam met een uitgave in boekvorm op de markt.Ga naar eind22 Literatuurkenner Jan Poortman gaf Jonkers werk een plaats in zijn rubriek Drents geestesleven, die van 1952 tot 1953 in de MC stond. Nadat P.J. Meertens en B. Wander in hun Bibliografie der dialecten van Nederland 1800-1950 Jonker ingedeeld hadden bij Zuidwest-Drenthe, werden zijn romans definitief tot de Drentse literatuur gerekend.Ga naar eind23 | |
‘Och lèst dan nog ies weer’De titel Harm Boer'nlèv'n an de Riest spreekt voor zichzelf. Hooguit moet nog worden toegevoegd dat dit leven geleid werd in de tweede helft van de 19de eeuw. In het ‘Voorwoord’ merkt ‘De skriever’ over dat verleden op: ‘D'r is niet veule meer as 'n glimp van aov'r, van de gewoont'n en gebruuk'n bi'j geboorte en hieluk, bi'j starv'n, maar ook bi'j aandere gelèg'nheed'n zooas gespin of mark'n, mar veural van 't gepraot um 't heerdvuur en 't ienvolduge lèv'n van 't boer'nvolk an de Riest zooas 't was, toe 'n gewoon mènse niet vadd'r van huus kwaamp as det ze daag'ns te voete hen en weerumme kunn'n gaon. 't Mooie d'r van, mar ook 't lillukke, want goeije en kwaoje mèns'n haj toe ook al, belèft Harm en um 't zoo goed meug'luk weer te geev'n is 't eskreev'n zooas ze daor daag'ns mit menare praot’. Het dialect van de Reest uit Jonkers slotopmerking wordt door hem weergegeven met een stortvloed van weglatingstekens: overal is de stomme ‘e’ vervangen door een apostrof, wat de leesbaarheid waarschijnlijk niet bevordert. Jonker scheen dit ook te vrezen, getuige de opmerking verderop: ‘'t Kan veur partie luu eerst wat muujeluk wèz'n te lèz'n, mar as 't in ien keer niet giet, zu'k zegg'n: “Och lèst dan nog ies weer”.’ Een enkele recensent had kritiek op het systeem-Jonker, waarna de auteur het oordeel vroeg van de Koninklijke Academie van Wetenschappen in Amsterdam. Dit college achtte Jonkers wijze van transcriberen de juiste.Ga naar eind24 Hoofdpersoon in de roman is Harm Stok, de oudste van de vijf kinderen van Frèrk Stok. Harm wordt als boerenarbeider uitbesteed bij de rijke boer Barrels Albert. Na enige jaren krijgt Harm oog voor Grietien, de dochter van de boer. De bazige boerin beschouwt Harm als een indringer en probeert toenadering tussen de knecht en haar dochter te voorkomen. Maar de liefde is wederzijds en uiteindelijk trouwen Harm en Grietien. Na de huwelijkssluiting zijn de problemen nog niet uit de wereld. Harm botst nog vaak met zijn schoonmoeder; ook krijgt hij weinig gelegenheid om met andere mensen om te gaan. Hij doet een poging zich op te hangen (een motief uit de | |
[pagina 123]
| |
Harm Boer'nlèv'n an de Riest, heruitgave 1988.
vertelsels van Jonkers grootmoeder). In het tweede deel van het boek, getiteld Harm lèft nog, komt de verzoening tussen Harm en zijn schoonmoeder tot stand. Door hard te werken, stijgt hij op de maatschappelijke ladder en wordt hij zelfs lid van de gemeenteraad. De hoofdpersoon Harm zou werkelijk bestaan hebben en in ‘de olde meister’ is Jonkers grootvader Warner Ruine te herkennen. De structuur van de roman is niet bijzonder hecht; er is weinig samenhang in de reeks van gebeurtenissen. Het verhaal wordt onderbroken door allerlei episoden uit de Drentse geschiedenis of door Jonkers eigen herinneringen. Waarschijnlijk heeft de auteur geen concept van het geheel in zijn hoofd gehad, toen hij met zijn werk begon. Hij schreef immers afleveringen van een feuilleton. Wel is Jonker minder uitvoerig in het beschrijven van de Drentse zeden en gewoonten. Af en toe wordt het binnenhuis van de boerderij beschreven: ‘Ze gung'n nao de dèle toe. Zoo a'j de keuk'n uut kwam'n, löp ie links of nao de baand'rdeure toe, en a'j oen recht'rhaand ofslög'n, kwam ie op de pompestraote, wö j'ook deur 'n kleine deure nao buut'n kun'n. Vlak naost det deurtien stund de pompe teeg'n de buut'nmuure an, mit 'n klein half rond raampien d'r baov'n. voort v'rbi'j die pompestraote stund 'n holt'n skot [...]. En a'j det skot v'rbi'j waar'n, begund'n de koestal. Op de hilde, baov'n de koestal, was heuj, en op de dèle stund ook 'n heujvak. D'r kwaamp allennug mar locht deur 'n stuk of vief kleine halfronde raampies, waor nog spinnekopnust'n veur waar'n, zoodet t'r aorug duust'r was. An 't ende van de koestal, de potstal, die lèg was; dan de achterdeure, daornaost de peerdestal en nog 'n vark'nhokke.’Ga naar eind25 | |
De tweede romanAls vervolg op zijn eerste boek schreef Jonker Harm, de boer van 't Hoogelaand. Aanleiding hiertoe vormden de vele vragen uit het hele land naar de verdere lotgevallen van Harm.Ga naar eind26 In juli 1938 voltooide de inmiddels 65-jarige schrijver na moeizame arbeid zijn tweede roman. Merkwaardig is dat de uitgevers aanvankelijk geen belangstelling voor het manuscript hadden, doordat het - op het eerste hoofdstuk na - in | |
[pagina 124]
| |
Harm de boer van 't Hogelaand, 1989.
de streektaal was geschreven. Voor advies richtte hij zich weer tot de Koninklijke Academie van Wetenschappen. Daar vond men het ook een vreemde gang van zaken: zijn eerste boek was geheel uitverkocht en het had bovendien een uitstekende pers gehad.Ga naar eind27 De roman werd uiteindelijk - evenals de derde druk van zijn voorloper - in 1939 bij J.A. Boom & Zn te Meppel uitgegeven. Een jaar later gaf de uitgever de volgende typering: ‘Harm is een boek van eigen land en volk en daarom juist neemt men het telkens weer ter hand om nu eens dit, dan weer dat, nog eens met aandacht over te lezen. De schrijver voert ons mede en brengt onze gedachten in een geheel andere sfeer, een sfeer die wij allen noodig hebben en die ons rust schenkt.’Ga naar eind28 Harm, de boer van 't Hoogelaand is het verhaal van de nieuwe tijd. Evenals Tiesing beschrijft Jonker hoe de kunstmest zijn intrede doet en ook bemint hij de fiets (‘fielsepee’). Harm is een behoudend man, maar zijn zoon Frèruk wil nieuwe ideeën die hij in militaire dienst opgedaan heeft, in praktijk brengen op het bedrijf van zijn vader. Als Harm zich daarbij heeft neergelegd, is het generatieconflict bijgelegd. Zeer hilarisch zijn de verhalen over Harm als raadslid. De politieke mores in een Drents dorp rond 1900 worden door Jonker met veel humor beschreven. Nadat zijn vrouw Grietien overleden is, blijft Harm inwonen bij zijn zoon. Hij mag het nog beleven dat zijn kleinzoon naar hem wordt genoemd. Tegen het eind kijkt Harm in een gesprek met de mulder op zijn leven terug. Kort hierna sterft hij. De kern van het boek schijnt grotendeels te bestaan uit de verhalen van meester Willem de Vries. Deze was van 1910 tot 1944 hoofd van de school waar ooit Warner Ruine de scepter gezwaaid had. Door gesprekken met De Vries werd Jonker geïnspireerd, het vervolg op zijn eerste boek te schrijven.Ga naar eind29 In dit tweede deel wordt ook een moord beschreven die in werkelijkheid gepleegd is op 29 mei 1881. Toen werd Mina Koes van het leven beroofd door Remmelt van der Hulst. Jonker veranderde wat aan de feiten en gaf zijn personages doorzichtige namen. In tegenstelling tot zijn eerste roman, werd dit werk nauwelijks gerecenseerd. In Drenthe werd Jonkers tweede roman pas in 1943 besproken. Het was de neerlandicus Jan Naarding die toen oordeelde: [...] het werd een ‘streekroman’ in de goeie zin van 't woord. Wie ons Drents boerenleven ± 1900 wil leren kennen, neme Jonker's boek ter hand. Het dialect zal hem het lezen niet moeilijk maken.’Ga naar eind30 Kort nadat hij zijn tweede roman had voltooid, kreeg Jonker een bloeduitstorting achter zijn ogen. Hierdoor werd zijn gezichtsvermogen beperkt; in zijn laatste jaren moesten zijn kinderen hem zelfs alles voorlezen. In 1947 overleed zijn vrouw; lang heeft hij haar niet overleefd. Op 27 maart 1948 overleed Jonker op 74-jarige leeftijd in Dedemsvaart.Ga naar eind31 | |
HeruitgavenBeide romans zijn door de stichting Het Drentse Boek opnieuw uitgegeven, nadat Radio Noord in december 1986 een cursus over Jonker had uitgezonden. In 1988 verscheen Harm Boer'nlèv'n an de Riest; een jaar later volgde de tweede Harm-roman.Ga naar eind32 In beide uitgaven werd Jonkers spelling vervangen door de eigentijdse. Ook het Nederlandstalige eerste hoofdstuk van Harm, de boer van 't Hoogelaand werd in het Drents vertaald. | |
[pagina 126]
| |
ERM. BOERDERIJ. 1946
| |
[pagina 127]
| |
EUVELGUNNE. BOERDERIJ. 1910
|
|