| |
| |
| |
Ovezande. Karakteristieke Zeeuwse boerderij en boerenerf. Foto stichting Zeeuwse Schaapskudde.
Ovezande. Zeeuwse boerentuin in kruisvorm. Foto auteur.
| |
| |
| |
Boerentuinen in Zeeland
Gerard Smallegange
‘Houd jij je eigen hofje maar schoon!’, zeggen Zeeuwen tegen iemand die zich het liefst met andermans zaken bemoeit. Maar hoe ziet dat eigen hof, die eigen tuin eruit? Bestaat er zoiets als een Zeeuwse boerentuin?
Dé Zeeuwse boerentuin bestaat niet. Iedere boerin, iedere boer gaat z'n eigen gang, heeft haar of zijn individuele wensen. Regels hebben er, goddank, op dat gebied nooit bestaan. Bovendien maakte het nogal wat uit of je een piepklein gedoetje had waar je met z'n allen keihard moest werken om een klein beetje rond te komen, of dat je een royale hofstede had, met veel grond en personeel. In het eerste geval kwam je meestal nauwelijks aan een tuin toe, in het laatste geval kon je zo af en toe zelfs een beroep op het personeel doen als dat net een paar dagen weinig werk had, zo tussen het bieten verdunnen en schoffelen in. Maar binnen het kader van al die verschillende mogelijkheden kun je wel degelijk een paar typen boerentuinen onderscheiden. Vanouds is er de klassieke boerentuin in Zeeland; die is kruisvormig. Daarnaast vind je af en toe tuinen in formele stijl. Dat noemen we de renaissance- of baroktuin. Ten slotte treffen we op het historische boerenerf ook af en toe landschapstuinen aan.
Alledrie de typen vinden we zowel in Zeeland als in heel Nederland. Maar we zouden geen Zeeuwen zijn als we er niet af en toe iets eigens - vooral iets zuidelijks - aan toevoegden. Overigens moet bij die driedeling ook nog opgemerkt worden dat zo'n formele driedeling meestal vooral op papier voorkomt. In de praktijk zie je de drie typen wel eens - nogal eens - samengaan.
| |
Klassieke tuinen in kruisvorm
De klassieke boerentuin heeft de vorm van een kruis. Het is een rechthoek, soms een vierkant, in het midden met paden doorkruist - de kruisvorm. Deze vorm van boerentuin komt overal voor. Hij is niet alleen terug te vinden in vele (tienduizenden?) boerentuinen in heel West-Europa sinds de late Middeleeuwen, z'n opzet is te herleiden tot de kloosterhoven en kloostertuinen in Nederland en heel Europa. Er is een plattegrond bewaard gebleven van een klooster uit Sankt Gallen in Zwitserland, waar dezelfde structuur van kruisvorm al op ingetekend is, compleet met bloemen en groentebedden. Die kaart dateert waarschijnlijk uit het jaar 826. In het Perzische Rijk van Darius in Mesopotamië (dus in voorchristelijke tijden) schijnt deze kruisvorm voor tuinen ook al gebruikelijk te zijn geweest. Sinds het christendom de kruisvorm heeft geadopteerd, verwijst die naar het kruis van Christus. In Mesopotamië was diezelfde vorm waarschijnlijk symbool van de kracht van het voortgaande leven.
Los van de symbolische waarde is een tuin met een kruisvorm natuurlijk gewoon erg handig. Je kunt overal komen en met behulp van een paar tijdelijke paadjes kun je ook overal bedden aanleggen. Een tuin in kruisvorm is vanouds en ook in Zeeland een gemengde tuin geweest met zowel sier- als groentegewassen. Tussen 1750 en 1920 waren ze vrijwel overal aanwezig op de boerderijen, van Cadzand en Hulst tot aan Anna Jacobapolder en Renesse. Die klassieke boerentuin is duidelijk en zonder opsmuk beschreven door Achiel Sturm, boer in Waterlandkerkje, in zijn boek Van paarden naar paardenkrachten: boerenleven in West-Zeeuws-Vlaanderen uit 1997. Het gaat in zijn beschrijving om een boerentuin bij een grote boerderij met nogal wat personeel. ‘Voor het woonhuis lag d'n 'of, een groente- annex bloementuin die grotendeels door de vrouwen
| |
| |
verzorgd werd. Hij was ongeveer 40 × 50 meter en werd door een kruispad van circa een meter breed in vier stukken verdeeld. In het midden van het kruispad lag een rozenperk. Naast de voetpaden lagen bloemperken van ongeveer 75 cm. breed, omrand met korte palm, buxus. Het is bijna niet te schatten, maar ik denk dat er in die perken toch wel honderd verschillende bloemen en planten stonden. Die waren wel grotendeels wintervast, maar vereisten toch ook het gehele jaar door verzorging. In de winter werd de tuin omgespit door de twee butenèrrebeiers en in het voorjaar kwam een hovenier, Alfred van de Bunder uit IJzendijke, de tuin in 't zaad doen. De zaaibedden werden door hem keurig opgemaakt. Om de late zomergroenten in te zaaien, zoals stokbonen en postelein, kwam hij later in het voorjaar nog eens terug en dan werd alles nog eens extra biegereven [bijgeharkt]. Nadat de tuin was ingezaaid, kreeg hij geregeld een onderhoudsbeurt. Als er in de namiddag een uurtje vrijgemaakt kon worden, werd er onkruid gewied. Bijna elke zaterdag moest de tuin bijgeharkt worden. Ik kan me nog goed herinneren dat wij, als opgroeiende kinderen, meehielpen. Dat deden we graag, zo met z'n allen. De looppaden werden ook geharkt, en als het karwei klaar was, was er geen vuiltje meer te bekennen. Ook de laatste voetstap werd zorgvuldig weggeharkt. Als er bezoek gevraagd was, werd de tuin natuurlijk extra netjes verzorgd, aangezien er met de bezoekers altijd een rondgang in gemaakt werd. De moestuin moest een grote verscheidenheid aan soorten bevatten, want alle dagen werd er groente gegeten. Er werd veel zorg aan het telen van groentes besteed, alsook aan de bewaring. Op boerderijen werd er bijna nooit groente of fruit gekocht. Zo'n zelfvoorziening voor een geheel jaar vroeg niet alleen veel arbeid, maar ook vakmanschap en een juiste planning.’
Het zal duidelijk zijn dat het hier om een grote tuin ging. Ook dat er hier geld was om hoveniers in te huren voor allerlei zaaiwerkzaamheden. Dat was in Zeeland een uitzondering. Normaal gesproken deed het boerengezin dat zelf. Meestal onder leiding van de boerin. Boerentuinen waren voor negentig procent boerinnentuinen. Het rozenperk in het midden van het kruispad was zeker niet overal in zwang. Veel vaker zag je in Zeeland op die plek een zonnewijzer, omgeven door lelietjes van dalen, krokussen, lievevrouwebedstro, of ‘naekte juffers’ (herfststijlloos). Naast groenten en bloemen waren er ook altijd veel kruiden in de tuin te vinden. Deels om de gerechten smakelijker te maken, deels om medicinale redenen. Zoals het boerenwormkruid. Met behulp daarvan werden kalveren en kinderen ontwormd. Welke bloemen er gekweekt werden, weet Achille Sturm zelf blijkbaar niet zo goed. ‘Wel honderd verschillende soorten’, is aardig gezegd, maar bewijst nog eens te meer dat de zorg en de kennis van de boer op het land en de beesten waren gericht, niet op de tuin. Niet alle tuinen in kruisvorm die we in Zeeland kennen, hadden zowel groenten als bloemen. Op grote boerderijen waar boerin én boer veel zorg aan de tuin besteedden, kwam na 1900 een aparte moestuin, meestal ook in kruisvorm. De oude gemengde sier- en nutstuin werd dus omgezet in een echte exclusieve siertuin. Gelukkig beschikken we tot de dag van vandaag nog over een paar van die aparte siertuinen in kruisvorm.
Met de Reformatie in Zeeland verdwenen de meeste kloosters met monniken en nonnen. En met hen de hoven, de tuinen, de boomgaarden en de enorme kennis van de land- en tuinbouw waarover vooral de cisterciënzers beschikten. Los van godsdienstige geschillen en wellicht de soms nogal losbandige levenswijze van sommige geestelijke ordes was de verwoesting van de kloosters en het vertrek van de geestelijken cultureel en agrarisch gezien een grote klap. Het belang van de kloosterordes in Zeeland kan eigenlijk niet hoog genoeg worden ingeschat. De cisterciënzers hebben vanaf circa 900 Zeeland weer ingedijkt, drooggelegd en in cultuur gebracht. Ze hebben er de eerste boerderijen gesticht en hun enorme ervaring in bedijken, inpolderen en boeren langzaam maar zeker aan de eerste bewoners - die ze meestal uit het zuiden meebrachten of optrommelden - overgedragen. De Zeeuwse monniken en abdijen hebben zelden misbruik gemaakt van hun macht, zelden woekerpachten berekend; integendeel, ze voerden een voorbeeldig beleid, waren goede boeren en tuiniers die erop gericht waren hun pachters kennis bij te brengen.
De kruisvormige tuinen vonden alom navolging bij de boeren en boerinnen in Zeeland. De planten die de nonnen en monniken kweekten - zowel groenten als kruiden - werden ook langzaam maar zeker door de boerengezinnen overgenomen. Ten gevolge van de Reformatie werden de monniken en nonnen verjaagd
| |
| |
IJzendijke. Formele (renaissance) tuin bij een boerderij. Foto auteur.
en de kloosters afgebroken. Van de stenen van die kloosters - de kloostermoppen - bouwden boeren en burgers nieuwe huizen. Het rooms-katholicisme werd voor een deel verbannen uit het Zeeuwse. De oorspronkelijke verdraagzaamheid aan het begin van de Reformatie maakte plaats voor de onverdraagzaamheid en exclusiviteit van het eigen protestantse geloof. Dat kwam ook omdat de katholieke kerk de protestanten te vuur en te zwaard bestreed en in feite probeerde uit te roeien.
Zo'n actie riep natuurlijk reactie op van de protestanten in Zeeland en vooral op Walcheren. Daar waren veel Belgische en Franse protestanten terechtgekomen die met grote moeite en voor een deel als enigen van een hele familie waren ontkomen aan de inquisitoire praktijken van hun moederkerk en land. Die mensen, dat valt te begrijpen, waren ongewoon fel antirooms. Niets dat ook maar een beetje zweemde naar de gebruiken van de oude moederkerk, deugde nog. Het kruis, toch vanaf het begin van de christenheid symbool van het christendom, werd als iets
Borssele. Vormsnoei in een boerentuin. Foto auteur.
| |
| |
Nieuw- en St. Joosland. Formele boerentuin. Foto auteur.
‘rooms’ gezien. Dat hoorde niet bij de calvinistische levensstijl, dat hoorde nergens in huis, kerk of buiten aanwezig te zijn. En zodoende verdween in streng protestantse streken zelfs de kruisvorm van de boerentuin, want dat riekte naar monniken, nonnen en het katholieke geloof. Op Walcheren en op Tholen heb ik tot op heden geen oude boerentuin in kruisvorm aangetroffen.
| |
Formele tuinen
Hoe richt je een boerentuin in als je de kruisvorm afschaft? Gelukkig was er in de tuinhistorie al vóór de Reformatie een andere mode in zwang geraakt. Vooral op de landgoederen en buitenplaatsen. Dat was de zogeheten formele tuinstijl. Voor de renaissancemens waren die tuinen - die scherp contrasteerden met hun natuurlijke omgeving - een uiting van het overwinnen van de woeste natuur, die de mens als bedreigend ervoer. Het waren in feite tuintjes in tuinen; allemaal bedden omgeven door buxusranden of andersoortige omheiningen. Maar dan geen bedden op de traditionele wijze, maar in de vorm van cirkels, harten, vierkanten, trapezia, halve manen, enzovoort. Binnen al die vormen stonden meestal opvallend gekleurde éénjarige planten, als rode salvia's of kleurige vetplantjes of opvallende vaste planten. Tussen al die merkwaardig gevormde bedden met fel gekleurde planten liepen paden bedekt met fijn grind, dicht bij de zee met schelpjes, met lichtgekleurd zand, of als dat niet voorradig was, met fijn aangeharkte aarde. De grote rechthoek (of het vierkant) die al die tuintjes met hun paden met elkaar vormden, werd afgesloten door (een) strak geschoren heg(gen). Soms waren er tussen die bedden of in de hoeken ook grote vormgesnoeide kolommen of figuren van taxus.
Die formele tuinen zijn via Italië en Frankrijk uitgewaaierd naar Nederland. In Frankrijk is die formele stijl met z'n vreemd gevormde perken en felle bloemen in zwang gebleven. Je ziet ze nog in bijna ieder Frans dorpje of stad bij het nationaal monument en/of de ‘mairie’. Rond heel veel kastelen zie je die barokke ‘parterres en broderie’ ook nog steeds. Een paar van die kleurige perkjes tref je daar ook vaak bij de boerderijen aan. En bij ons? In de 17de eeuw kwam die formele barokstijl ook hier in
| |
| |
's-Heer Arendskerke. Rond perk als landschapselement bij boerenhuis. Foto auteur.
de mode. Eerst op de landgoederen, toen bij de Middelburgse grachtenhuizen en uiteindelijk ook in de boerentuinen. Ook op Walcheren zijn heel veel van dit soort boerentuinen geweest. Enkele resteren er nog. Bij de familie Polderdijk in Nieuw- en Sint Joosland is al vele generaties lang een grote sier- en nutstuin in formele stijl te vinden. Maar ook in gebieden waar men de kruisvorm van de boerentuin trouw is gebleven, tref je soms zo maar opeens een formele baroktuin aan. In IJzendijke bijvoorbeeld, op de grens van Nederland en België, ligt vóór een groot boerenhuis een prachtig onderhouden oude baroktuin te pronken. Helemaal volledig, op de geknipte buxusfiguren na. Maar die zijn allemaal weggeschoten aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, tegelijk met de schuur, de hangar en de rest van de gebouwen op het erf.
| |
Landschapstuinen
De mode heeft altijd een woordje meegesproken, zelfs in de Zeeuwse boerentuin. De klassieke kruisvorm van die tuinen werd voor een deel verdrongen door de formele baroktuin. Maar zoals dat gaat, was ergens iemand niet zo tevreden met die laatste tuin en bedacht iets anders. Ditmaal begon de verandering niet in Frankrijk of Italië, maar in Engeland. Daar waren ze nooit zo erg in hun sas geweest met de formele tuin - dat vonden ze eigenlijk maar continentale en kunstmatige aanstellerij. ‘Nee’, zeiden ze in Engeland zo in het midden van de 18de eeuw, ‘je moet uitgaan van de natuur, dat is het mooiste. Je mag alleen de natuur wat verbeteren en verfraaien.’ Zo ontstonden, eerst rond de paleizen en landgoederen, allerlei landschapsparken die er heel natuurlijk uit zagen. Een heuveltje hier, een vijvertje daar, op precies de goede plaatsen een boom of een groepje bomen, en overal grote glooiende weides en gazons, stroompjes, en paden die als het ware vanzelf zo mooi mogelijk het landschap stoffeerden. In werkelijkheid werd er met honderden mensen gewerkt om een zo fraai en harmonisch mogelijk landschap rond een landgoed aan te leggen. Meren werden gegraven en heuvels opgeworpen, bomen geplant en kronkelende weggetjes aangelegd. Een gigantisch karwei, maar het resultaat oogde - na
| |
| |
Baarland. Boerderij met landschapstuin. Foto auteur, 1999.
jaren - wel ‘natuurlijk’. En mooi waren en zijn die ‘natuurlijk’ aangelegde tuinen en parken zeer zeker. De mode van de landschapstuinen in Engeland sloeg aan en waaide over naar Europa. De landschapstuinen in Nederland werden onder invloed van grote tuinarchitecten als Zocher en Springer overal bij kastelen en landgoederen aangelegd. Ook de vestingsteden die in de 19de eeuw hun poorten en andere verdedigingsgordels, waaronder de wallen en vesten, nogal eens afbraken en er een andere bestemming voor zochten, veranderden die wallen en waterpartijen vaak in landschappelijke parken, bijvoorbeeld in de steden Middelburg en Goes. Aan het einde van de 19de eeuw, met honderd jaar vertraging dus, bereikte de landschapsstijl ook de Nederlandse boerentuin. In Groningen, op de zeer grote akkerbouwbedrijven waar toen veel welvaart was en status erg meetelde, werden de meeste landschapstuinen aangelegd. Dat was een kostbare zaak. Je moest een tuinarchitect in de arm nemen, het hele erf moest op de schop, vijvers gegraven (meestal in niervorm), heuveltjes opgeworpen, overal slingerende paden aangelegd in de tuin en op het erf. Veel ronde perken, nergens symmetrische vormen. Heel veel exotische, niet-inheemse bomen en struiken, overal gras en gazon. Alles bij elkaar op die grote erven niet alleen een forse investering, maar daarna was ook veel tijd nodig voor onderhoud. In de praktijk betekende dat de aanstelling van een tuinman.
Vanwege die enorme kosten kon men eigenlijk alleen op de grootste en welvarendste bedrijven een complete landschapstuin aanleggen. In Groningen, vooral in het Oldambt en op het Hoogeland, gebeurde dat nogal massaal. Elders in het land werden ze af en toe aangelegd bij boerderijen, bijvoorbeeld op de welvarende bedrijven langs de grote rivieren, in de Betuwe, op de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden. Bij de mooie hoeve Dijkwel aan de rand van Kapelle werd een nieuw huis gebouwd rond het einde van de 19de eeuw en en passant werd vóór het huis ook een tuin in landschapsstijl aangelegd, compleet met exotische bomen als magnolia's, tamme kastanjes, prieel-es en dergelijke. De tuinen die er voor die tijd al waren - het is een oude hoeve - werden gewoon gehandhaafd. En zo zie je dan vóór het huis van Dijkwel een tuin in landschapsstijl, dan de hofbaan
| |
| |
en daarnaast de oude tuin in kruisvorm, een aparte siertuin met prieel en een aparte nutstuin. Achter die laatste tuin staan bij het huis nog een viertal kolommen van taxus. Oude vormsnoeifiguren daterend uit de tijd van de formele renaissancetuinen. Op deze wijze zijn drie tijdperken, drie tuinmodes, in één geheel van boerentuinen bij een hoeve verenigd. Heel veel van onze boerentuinen zijn in feite een mix van stijlen.
In Zeeland mogen dan bijna geen complete boerentuinen in landschapsstijl te vinden zijn, maar in heel veel boerentuinen zijn in de loop van de tijd grote of kleine elementen van de landschapsstijl ingebracht in de vorm van een exotische boom: een pinussoort, een treures, een vederesdoorn, een rode beuk, een acacia, grote magnolia's, af en toe een araucaria (een apeboom, of in het Engels ‘monkey's trouble’), een vleugelnoot, een paulownia, enzovoort. Aan de landschapsstijl hebben we ook in onze boerentuin de binnenkomst te danken van veel nieuwe heesters, als weigelia, sneeuwbes, rododendron en mahonie. Ten slotte heeft de landschapsstijl in Zeeland ook weer geleid tot de (her)invoering van het ronde perk (gras, met vaak daarin nog een aparte cirkel voor éénjarigen of vaste planten) vóór het boerenhuis. Ging de landschapsstijl uit van de schoonheid van de cirkel en de bekoring die daarbij hoort van rondlopende paden, in Zeeland was die cirkel voor het huis er altijd al geweest vanwege het oude volksgeloof dat je niet rechtstreeks naar de voordeur mag lopen. Dan kan namelijk de duivel, de boze, de satan, of hoe hij ook werd aangeduid, mee naar binnen lopen. Bij een rond perk en een rondlopend pad schoot die duivel de voordeur voorbij. Uiterst merkwaardig is dat hetzelfde bijgeloof tegenwoordig in trendy woonbladen wordt gepropageerd. Nu als (on)logische redenering van Chinese yin-yang-denkers. Als Feng Shui-theorie krijgt zodoende ons eigen Zeeuwse bijgeloof nieuwe aanhangers. De wet tot behoud van onzin is blijkbaar universeel en van alle tijden.
| |
| |
GARDEREN. BOERDERIJ MET DORPSPOMP. 1916
| |
| |
VENLO. HOEVE DE WIJLREHOF. CIRCA 1920
|
|