| |
| |
| |
Kockengen. Grutto bij een weiland met uitgesteld maaibeheer. Op de achtergrond geriefhoutbosjes. Foto auteur, 2002.
Vinkeveen. Vrijwilligers knotten wilgen. Foto auteur, 2001.
| |
| |
| |
Agrarisch natuurbeheer
Een kritische uiteenzetting
Marc van Leeuwen
Winter 1923. Een boer staat op het ijs langs de houtkade wat jonge essen om te zagen, omdat hij nieuwe stelen nodig heeft voor zijn bijl, zeis en hark. Verderop kapt zijn vrouw met een hiep wilgentenen om er manden van te maken. Tegen de avond zweeft een kerkuil onder de rieten kap vandaan de stalzolder uit, op zoek naar muizen. Daarvan zitten er nogal wat, maar de uilen houden het leefbaar. In het moerasje bij de buren zitten 's zomers blauwe jantjes (zwarte sterns) die je in je kop pikken als je te dichtbij komt.
Winter 1963. Een grondverzetbedrijf stort een sloot vol, nadat met kettingzagen de houtwal erlangs geheel omgezaagd is en de stobben met de trekker verwijderd zijn. De gammele bruggetjes waar boerenzwaluw en witte kwikstaart onder broedden, zijn vervangen door betonnen duikers. Schaalvergroting en het gebruik van grotere machines maken grotere percelen nodig om efficiënt te kunnen produceren. De laatste kerkuil werd een maand geleden sterk vermagerd gevonden. Er heerst een muizenplaag, die met gif wordt bestreden.
Winter 2003. Een boer staat op het ijs langs de houtkade essen af te zagen. Zijn vrouw brengt koffie naar wat vrijwilligers die verderop een rijtje wilgen knotten. In de staalprofielschuur hangt een kerkuilenkast, die sinds vorig jaar bezet is. Twee gezonde uilskuikens zijn die zomer uitgevlogen. In overleg monteerde de plaatselijke vogelwerkgroep houten plankjes in duikers bij de wetering om de broedgelegenheid voor zwaluwen te verbeteren. Even verderop waren er vlotjes uitgelegd voor zwarte sterns en die maakten er dankbaar gebruik van. De boer liet aan weerszijden van de sloot een strook ongemaaid om de jonge sterns beschutting en meer voedsel te bieden. Langsfietsende recreanten merkten op dat het er zo fraai uit zag met al die bloeiende slootkantplanten, het herinnerde ze aan vroeger. Het hout en de wilgentenen hebben de boer en boerin allang niet meer nodig, ze doen aan agrarisch natuurbeheer.
Agrarisch natuurbeheer
Onder agrarisch natuurbeheer vallen alle activiteiten die boeren ondernemen om natuur en landschap in stand te houden, zonder direct noodzakelijk te zijn voor hun bedrijfsvoering. Het begrip ‘agrarisch’ in agrarisch natuurbeheer mag overigens niet te benauwd gehanteerd worden. Een groeiend aantal burgers koopt boerderijen met agrarisch land om te wonen en bepaalt daarmee ook het gezicht van het buitengebied. Het is vaak makkelijker om zulke nieuwe bewoners van het buitengebied te interesseren voor een natuurbestemming van een deel van hun land, dan de oorspronkelijke bewoners.
Agrarisch landgebruik bepaalde in het verleden en bepaalt ook nu nog in hoge mate hoe het landschap in Nederland eruitziet. Boeren of landbouwende monniken (dus eigenlijk ook gewoon boeren) maakten het gezicht van ons land. Landaanwinning aan de waddenkust, ontwatering van moerassige stukken land om ze geschikt te maken voor bewerking en beweiding van de heide met schapen,
| |
| |
Woerden. Ecologisch beheerde slootkanten. Foto auteur, 2002.
zijn slechts een paar voor de hand liggende voorbeelden. Nu gaat het over landschap en niet over natuur, maar deze scheiding is kunstmatig, want beide begrippen zijn nauw verweven. Natuur staat niet op zich, zij kan niet zonder landschap. En zo bepalen boeren dus ook hoe het de natuur vergaat, althans op het land dat zij onder hun hoede hebben. Het gaat daarbij niet alleen om plaatselijke effecten. De honderdduizenden ganzen die iedere winter op het boerenland neerstrijken, broeden duizenden kilometers naar het noorden en onze eigen boerenzwaluwen, grutto's en kemphanen vormen hele zwermen boven West-Afrika. Maatregelen die wij hier nemen, hebben invloed op de natuur duizenden kilometers van huis. Wij zijn in toenemende mate verantwoordelijk voor onze natuur en de invloed van ons handelen tot over de grenzen en worden door internationale regelgeving daarop afgerekend.
| |
Randenbeheer
Slootkantbeheer en akkerrandbeheer geven kenmerkende planten van deze biotopen een nieuwe impuls en daarmee alle dieren die van dergelijke biotopen afhankelijk zijn. Denk daarbij aan allerlei insecten zoals kevers, libelles en vlinders, maar ook amfibieën en kleine zoogdieren. Het randenbeheer betekent meestal meer laten, dan doen. Zo hoeft er minder gemaaid te worden en niet bemest. Wel vergt het een terzakekundige planning, want er moet weliswaar minder gemaaid te worden, maar wel op het goede moment. Om een mooie rand te krijgen, moeten de kruiden de kans krijgen om zaad te zetten. Als er voor die tijd wordt gemaaid, blijft er weinig over. Vaak betreft het perceelsranden die tientallen
Randenbeheer
Randenbeheer is het ecologisch beheren van slootkanten en akkerranden met als doel het verkrijgen van bloem- en kruidenrijke zomen. Zij vormen verbindingszones en zorgen voor een meer natuurlijke overgang van landbouw- naar natuurgebied. Ecologisch slootkantbeheer bevordert mede de kwaliteit van het oppervlaktewater en biedt beschutting aan dieren.
| |
| |
jaren met (kunst)mest zijn verrijkt. Het kost dan ook jaren om ze weer te verschralen door het consequent afvoeren van het gemaaide materiaal. Het land ernaast dat nog in gebruik is, moet met een kantenstrooier zorgvuldig worden bemest om te voorkomen dat er mest op de kanten terechtkomt en deze daardoor toch voedselrijk blijven. Mooi neveneffect van het randenbeheer is dat er minder mest en gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater terechtkomen. De kruidenranden vormen een buffer en natuurlijke filter voor het doorsiepelende water en zo profiteren ook waterdieren mee van het randenbeheer. En zelfs de mens profiteert van schoner zwem- en drinkwater!
| |
Kleine landschapselementen
Bomen en bosjes zijn kenmerkende elementen in het landschap. Wie kent er niet de rijen knotwilgen van Holland en de fruitbomen van Limburg. Het onderhoud aan bomen draagt daarom bij aan de instandhouding van karakteristieke landschappen. Bovendien zijn oude bomen potentiële broedplaatsen voor allerlei holenbroeders. Knotwilgen staan bekend om het aantal broedende eenden en steenuiltjes die hun holle stammen huisvesten. En ook oude hoogstamfruitbomen hebben vaak deze functie.
Heggen, houtwallen en -kades zijn lijnvormige elementen en vormen zodanig belangrijke verbindingswegen in ons steeds meer versnipperde landschap. Langs deze lijnvormige elementen verspreiden zich organismen. Tevens veroorzaken zulke elementen ecologische gradiënten in het landschap. Aan de schaduwrijke noordkant van een houtwal groeien andere planten dan aan de zonnige, warme zuidkant. Bij westenwind zal het aan de oostkant prettiger toeven zijn. Zo vinden in de luwte van lijnvormige landschapselementen vlinders, uilen en vleermuizen de beschutting die ze nodig hebben om onder alle omstandigheden te kunnen foerageren. En ook geriefhoutbosjes, pestbosjes, poelen en verspreide boomgaardjes hebben als zogenaamde ‘stepping stones’ een grote waarde bij de verspreiding van planten en dieren. Veel soorten kunnen maar kleine afstanden afleggen. Voor sommige dieren is een kale akker of weiland soms net zo onoverbrugbaar als een bergketen of woestijn dat is voor andere soorten. De afstand van bosje naar bosje, of van poel naar poel, is nog net haalbaar. Zonder beschutting
Loosdrecht. Amfibieën als de groene kikker duiden op schoon water. Foto auteur, 2002.
komen ze nergens. Dit gebruik van stepping stones is van groot belang voor de uitwisseling van genetisch materiaal en voor de herkolonisatie van een gebied na een catastrofe. Een enkele holle knotwilg kan bijvoorbeeld al een belangrijke schakel zijn in de verspreiding van steenuiltjes. Die kunnen weliswaar vliegen, maar gaan zelden meer dan een paar kilometer weg. Maar het zijn vooral de kleinere dieren, zoals vlinders en amfibieën, die volledig afhankelijk zijn van stepping stones.
Het is duidelijk dat voor agrarisch natuurbeheer een belangrijke rol is weggelegd bij de instandhouding van de diverse kleine landschapselementen.
| |
Bedrijfsnatuurplannen
Ook erven maken een wezenlijk deel uit van de boerennatuur. Op en rond de boerderij vinden we traditioneel sterk verschillende biotopen samen op een kleine oppervlakte. Zo zijn er vaak een sier- en moestuin, enkele fruit- en notenbomen voor eigen gebruik, stal, mest- en voeropslag, voertuigloods, brandhoutstapel, enzovoort. Soms is de band tussen boerderij en natuur zelfs zichtbaar. In Friesland bepaalt het ‘ulebret’ met gat voor kerkuilen in de nok van de boerderij het uiterlijk van de boerderijen. Het voorkomen van de uilen zorgde ervoor dat de muizen op een natuurlijke manier onder controle bleven en de mens had er dus baat bij om de uilen in zijn buurt
| |
| |
Houten. Hoogstamkersen in het vroege voorjaar. Foto auteur, 2003.
te houden. In andere tijden en streken waren de kerkuilen symbool van het kwaad en werden ze daarom tegen de schuurdeur gespijkerd. Toch waren uilen nooit ver weg.
Maar veel boerenerven zijn gladgestreken, de mestvaalt verdween, het erf werd geasfalteerd om met zware machines te kunnen manoeuvreren, de kachel werd op olie gestookt, onkruidhoekjes werden weggespoten. Daarmee verdwenen ook de bijbehorende planten en dieren. Agrarisch natuurbeheer probeert hierin verandering te brengen door de oude structuren een nieuwe impuls te geven. Omdat de gebruiker veelal niet op de hoogte is van wat er op en rond zijn erf leeft, speelt voorlichting een belangrijke rol. Serieuze belangstellenden kunnen samen met deskundigen een bedrijfsnatuurplan opstellen. Hierin zijn relevante zaken beschreven en is een plan voor het beheer vastgelegd waarbij rekening is gehouden met de gangbare bedrijfsvoering en de persoonlijke wensen van de boer. Bedrijfsnatuurplannen moeten goed op maat gemaakt zijn om te kunnen werken. In een bedrijfsnatuurplan staan dan ook heel concrete zaken. Die betreffen de bedrijfsvoering zelf, structuur, bijvoorbeeld met het graven van een paddenpoel, maar ook kleine details. Het erf hoeft niet te verloederen, maar mag hier en daar wel wat losser onderhouden worden. Zo mag op een plek die het werk niet belemmerd, best een takkenhoop blijven liggen. Tussen de takken vinden winterkoninkjes beschutting en overwinteren padden en muizen. Het bosje brandnetels achter de heg mag voortaan blijven staan voor de vlinders, maar in de moestuin gelden andere regels. Dat vergt een cultuuromslag, want glad en opgeruimd waren lang de norm.
| |
Bomen
Bij boerderijen staan vaak nog hoog- of halfstamfruitbomen. Deze fruit-, maar ook notenbomen zijn beeldbepalend voor het buitengebied. Het onderhoud van de hoge bomen is echter erg arbeidsintensief. Daarom worden de eigenaren via subsidieregelingen en ondersteuning door vrijwilligers van de ‘Hoogstambrigades’ gestimuleerd om ze in stand te houden.
| |
| |
Zegveld. Koeien en Krabbescheer. Foto auteur, 2002.
Productiegerichte laagstamboomgaarden zijn ecologisch arm, maar hoogstambomen bieden voedsel en onderdak aan een grote variëteit aan organismen. Insecten zijn voor de hand liggend, maar de soorten die daar weer op afkomen al minder. Meesjes zoeken de bomen overdag af, afgewisseld door vleermuizen in de nacht. In een holte van oude hoogstambomen is menig steenuiltje zijn leven begonnen. En van het fruit of de noten die na de oogst blijft liggen, profiteren muizen en overwinterende vogels. Valfruit trekt hordes kramsvogels en koperwieken aan.
| |
Haat-liefdeverhouding
Boeren en natuur, je zou kunnen spreken van een haat-liefdeverhouding. Zo waren de afgelopen honderd jaar weidevogels zeer welkom op de Hollandse weiden. Maar ganzen werden er bejaagd en opgejaagd zo vaak als het maar kon. Tegenwoordig is de jacht op ganzen gesloten en zijn er ganzengedooggebieden. Hier kunnen de dieren ongestoord grazen en dat is zowel voor de vogels als voor de boeren een stuk rustiger.
Het weidelandschap is geen natuurlijk landschap, maar de weidevogels, die oorspronkelijk steppevogels waren, deden er hun voordeel mee. Althans tot voor een jaar of vijftien, twintig. Toenemende intensivering van de landbouw, die vroeg om zwaardere machines en de daarvoor noodzakelijke vergaande ontwatering, maken de weidevogels het leven nu vrijwel onmogelijk. Er wordt veel eerder in het seizoen gemaaid dan vroeger, waardoor nesten en jongen verloren gaan, en in de verdroogde toplaag kunnen de vogels gewoonweg geen bodemdieren vinden. Ook in de akkerbouw sneuvelt het nodige in het bedrijfsproces. Er wordt wel met man en macht moeite gedaan om door de bescherming van de nesten het tij te keren, maar het is dweilen met de kraan open. De eisen van technologische landbouwmethodes zijn nu eenmaal per definitie strijdig met de eisen die dieren aan hun omgeving stellen. De hoge verwachting die vooral de politiek heeft van het agrarisch natuurbeheer, deel ik daarom ook niet. De geplande Ecologisch Hoofdstructuur is nog niet klaar. Er blijkt onvoldoende geld voor gereserveerd te zijn, en nu is agrarisch natuurbeheer een goedkoop lapmiddel. Natuurbouw is nu
| |
| |
Zegveld. Kale jonker, een distel van voedselarme slootkanten. Foto auteur, 2002.
| |
| |
veelal een bijproduct waarop wordt bezuinigd zodra dat maar even kan. Als controleur maakte ik maar zelden mee dat een subsidieregeling door de betrokken boeren ruimhartig was ingevuld. Meestal was de uitvoering ‘op het randje’. Als er keuzes gemaakt moeten worden, zal een boer altijd voor zijn bedrijf kiezen, en dat is logisch.
| |
Cultuuromslag
In de nabije toekomst zal agrarisch natuurbeheer steeds losser komen te staan van de reguliere agrarische bezigheden. Het geldt dan als iets extra's waarvoor de meeste boeren terecht ook extra betaald willen worden. Men spreekt wel van ‘Groene Diensten’, waarbij de boer een soort parttime onderhoudsmedewerker van het buitengebied is. Maar het vergt natuurlijk nogal een cultuuromslag, als je eerst je hele leven distels te vuur en te zwaard hebt bestreden en er dan ineens voor betaald wordt om ze te beschermen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de Kale Jonker in het veenweidegebied. Een boer is geen boswachter en zal dat ook nooit worden. We mogen dat niet van hem verwachten.
De gemiddelde boer heeft weinig kennis van zijn natuurlijke omgeving. Blijkbaar is natuur een stiefkindje bij agrarische opleidingen. Het is vreemd om in gesprekken met oudere boeren te horen dat zij wél de kennis hebben die nu herontdekt lijkt te moeten worden. Zij wisten dat een zieke koe zelf in de vegetatie naar heilzame kruiden zoekt. Ook de overtuiging dat bomen langs de wei door hun beschutting en schaduw een positieve invloed hebben op het welzijn van het vee, is niet van vandaag of gisteren. Semi-moderne boeren denken bij kruiden alleen maar aan de verminderde grasopbrengst en bij bomen aan de schaduw en de last die ze ervan hebben bij het schonen van hun sloten. Het welzijn van hun vee lijkt hier ondergeschikt. Echt moderne boeren kiezen tussen boeren met de natuur of, helaas, voor het binnenhouden van het vee.
| |
Agrarische natuurverenigingen
Boeren verenigen zich steeds vaker in agrarische natuurverenigingen, omdat die meer maatschappelijke zeggingskracht hebben dan individuele boeren. Ze presenteren zich als natuurbeschermers en hopen met dit PR-offensief de publieke opinie voor zich te winnen. Nadeel van deze trend is dat ze maatschappelijk gewenste natuurontwikkelingsprojecten langer tegen kunnen houden, voordeel is dat er betere communicatiekanalen ontstaan waardoor ook de positieve ontwikkelingen sneller hun weg vinden naar de individuele boer. Agrarische natuurverenigingen leren ook van elkaar. Boeren nemen in het algemeen sneller iets aan van een collega, dan van wetenschappelijk onderzoek. Verandering is niet vanzelfsprekend. De eerste boeren die om de nesten van weidevogels heen maaiden, werden op bijeenkomsten wat lacherig benaderd. Het gemaaide weiland met van die vreemde plukken lang gras zag er in de ogen van menig boer slordig uit. Dat ‘vogeltjesland’ kon niet van een boer zijn die zijn bedrijf serieus nam. Mede door de vergoedingen die ervoor beschikbaar kwamen, en de activiteiten van agrarische natuurverenigingen burgerde het weidevogelbeheer toch nog verrassend snel in.
De waterkwaliteit van sloten waar de boer aan ecologisch slootkantbeheer doet, is duidelijk beter dan daar waar dit niet gebeurt. Voor zwarte sterns in de Hollandse veengebieden draagt het uitzetten van broedvlotjes, evenals het aangepaste beheer van de slootkanten bij de kolonies zonder twijfel bij aan de instandhouding van de soort. Voor Krabbescheer zou agrarisch natuurbeheer wel eens de redding kunnen zijn.
Ik denk daarom dat agrarisch natuurbeheer zeer waardevolle elementen bevat. Het kan alleen slechts een aanvulling en nooit een vervanging zijn van beheer van grote natuurterreinen door daarop gerichte organisaties.
| |
| |
GARYP. L-VORMIGE BOERDERIJ. 1933
| |
| |
GILZE. BOERDERIJ. 1907
|
|