Jaarboek Monumentenzorg 2003. Boerenbedrijvigheid, voortgang en behoud
(2003)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
[pagina 21]
| |
Wat is een boerderij?
| |
TypologieWat is een boerderij? Ons in eerste instantie beperkend tot het hoofdgebouw: een boerderij is een multifunctioneel, agrarisch bouwwerk waarin gewoond, gewerkt, gestald en opgeslagen wordt. Die functies zijn in principe duidelijk gescheiden. Mens en bewoning aan de ene zijde, door een wand gescheiden van een werkplaats, veestalling en opslag aan de andere zijde. Per regio is de verschijningsvorm verschillend, maar wonen, werken, stallen en berging zijn constante factoren. Om die goed ‘onder dak’ te brengen werden passende ruimtes geschapen, zonder de praktische kant uit het oog te verliezen. Een boerderij is een bedrijf dat zo efficiënt mogelijk moest kunnen functioneren. Overbodige ruimtes zijn niet | |
[pagina 22]
| |
Breda, Blauwtjes 1. Tot een geriefelijke woonruimte omgevormde boerderij, waarbij omwille van de lichtinval de brandmuur voor een deel is verdwenen. Foto RDMZ.
aan de orde. Het uiterlijk, de indeling en de samenstelling van de onderdelen worden door de bedrijfsvoering bepaald. De belangstelling voor boerderijen als een cultureel verschijnsel dateert van het begin van de 20ste eeuw.Ga naar eind3 Onderzoekers gingen over tot het samenstellen van typologieën om de historische ontwikkeling van de boerderij te kunnen doorgronden en vast te leggen. Johan Hendrik Gallée ontwikkelde als eerste een visie op boerderijtypen in Nederland.Ga naar eind4 Dat wil niet zeggen dat vóór die tijd niemand zich met onderzoek naar boerderijen in Nederland bezighield. Dat onderzoek richtte zich echter op een ander facet van de boerderij, namelijk de functionaliteit, de eigentijdse inrichting en het gebruik van het gebouw en de verbetering van woon- en bedrijfsomstandigheden, maar niet op een bouw- of cultuurhistorische invalshoek.Ga naar eind5 Gallée was een adept van het volksstammenonderzoek. Iedere boerderijtype bezat door de tijden heen onveranderlijke kenmerken die in zijn optiek kenmerkend waren voor een specifieke volksstam. Hij deelde de Nederlandse boerderijen in een aantal hoofdtypen in, waarvan de verspreiding in grote lijnen overeen zou komen met de oorspronkelijke bewoningsgebieden van de Friese, Saksische en Frankische volksstammen. In Zuid-Limburg zou men in de boerenhoeven nog de invloed van de Romeinen kunnen terugvinden. Om zijn theorie te bewijzen, had hij van een groot aantal boerderijen de plattegrond en gevels laten opmeten en het gebruik van de
Advertentie ‘Hunebed and breakfast - Stijlvol verblijf in 18de-eeuwse Saksische boerderij’. www.weekendhotel.nl, 2003.
verschillende ruimtes geanalyseerd.Ga naar eind6 Gallée had zelfs de (nog steeds gangbare) benamingen ‘halletype’ en ‘langgeveltype’ geïntroduceerd. Hoewel hij zelf nooit sprak over een Saksisch (hallentype) of Frankisch (langgeveltype) boerenhuis - in feite, zo betoogde hij, was die benaming onjuist, omdat het hallentype niet aan één volksstam kon worden toegeschreven, aangezien het ook bij anderen dan Saksen gevonden werd - weerhield dat zijn volgelingen er niet van die terminologie te pas en te onpas te gebruiken. Tot op de dag van vandaag wordt het ‘Saksische boerderijtje’ als begrip gehanteerd. Wat daar dan onder verstaan wordt, is niet altijd duidelijk. Meestal zijn het makelaars die een romantische beschrijving van het te verkopen goed niet schuwen. Maar ook in officiëlere publicaties is het begrip Saksische boerderij lang gehandhaafd.Ga naar eind7 ‘Saksische boerderij | |
[pagina 23]
| |
Opmetingsschets van Uilkema met toelichting over de constructie, de geschiedenis en indeling van het gebouw. Tekening K. Uilkema, collectie SHBO.
| |
[pagina 24]
| |
verbouwd tot ontmoetingscentrum voor slachtoffers vuurwerkramp’, zo luidt de kop van een artikel in het blad Smaak, een uitgave van de Rijksgebouwendienst in 2002.Ga naar eind8 Met de oude Saksen had deze boerderij echter niets te maken. Deze historisch-volkskundige benadering heeft lange tijd het boerderijonderzoek gedomineerd. Daarnaast was er een stroming die zich voornamelijk bezighield met de uiterlijke aspecten en de esthetische kant van de boerderij. De schilderachtige hoeve in het landelijk schoon, vooral bezien tegen het licht van de voortschrijdende industrialisatie van het land en de uittocht naar de stad.Ga naar eind9 Bezorgde architecten ontwierpen passende bebouwing voor het landelijk gebied en publiceerden hun visie in boeken en tijdschriften.Ga naar eind10 In Friesland was in de jaren '20 en '30 Klaas Uilkema als onderzoeker actief. Zijn benadering was noch volkskundig, noch architectonisch-esthetisch. Hij bestudeerde de boerderij vanuit de functie en richtte zijn aandacht vooral op het gebruik en de constructie van het stalgedeelte. Uilkema was de eerste onderzoeker die de Nederlandse boerderij en zijn ontwikkeling zou analyseren omwille van de vergroting van de kennis van het object zelf, niet om uitdrukking te geven aan een regionaal chauvinisme of uit een esthetisch vormgevoel. Uilkema probeerde de boerderij als bedrijfsgebouw met zijn voortdurende veranderingen te doorgronden, daar waar Gallée uitging van een volkskundige benadering, waarbij het onveranderlijke, het statische in een boerderij voor hem en zijn navolgers maatgevend was. Naast de gegevens die de boerderij zelf verschafte, maakte Uilkema gebruik van mondelinge informatie (interviews) en archivalisch materiaal. Hij bestudeerde en documenteerde aanvankelijk boerderijen in zijn geboortestreek Friesland, maar al gauw richtte hij zijn onderzoek op heel Nederland. Het boerenbedrijf was hem als boerenzoon bekend. Veranderingen in de bedrijfsvoering en de boerderij hadden rationele, namelijk landbouwkundige of economische achtergronden die per regio konden verschillen. Vandaar dat hij een voorstander was van een regionaal diepteonderzoek. De basis voor het huidige Nederlandse boerderijonderzoek werd gelegd door Robert Cornelis Hekker (1917-1990). Hij publiceerde in 1957 als onderdeel van het tweede deel van Duizend jaar bouwen in Nederland zijn bijdrage met de titel ‘De ontwikkeling van de boerderijvormen in Nederland’.Ga naar eind11 Een synthese van bodemgesteldheid, verschillende soorten landbouwbedrijven en de technische, sociale en economische veranderingen in een bedrijf gecombineerd met literatuuronderzoek, en archiefen archeologisch bronnenonderzoek vormden, in zijn opvatting, de voedingsbodem voor het ontstaan van een bepaald streektype. Bepalend voor de eigenheid van een boerderij was de constructie van de gebinten in het bedrijfsgedeelte en de indeling van de plattegronden. Hekkers typologie, in veel opzichten leunend en voortbordurend op de visie van Uilkema, leek een sluitend overzicht geleverd te hebben van de verschillende boerderijvormen in Nederland. Hij onderscheidde vijf ‘huisgroepen’, die ieder hun eigen (middeleeuws) basistype hadden waaruit vormvarianten ontstaan waren, afhankelijk van de regio waarin zij voorkwamen. Voor de noordelijke provincies was dat de Friese-huisgroep, onderverdeeld in een Noord-Hollands type, een Fries-Gronings type, een Oldambtster ontwikkeling en een Amelands type. Voor het midden van het land, met een overlap naar het Brabantse, was dat de hallenhuisgroep, onder te verdelen in gemengde bedrijven en weidebedrijven die ieder hun eigenaardigheden qua stalindeling bezaten, afhankelijk van de streek. Voor het zuidelijk deel ten slotte onderkende Hekker de dwarshuisgroep (het oostelijk deel van Noord-Brabant en Limburg), de Zeeuwse-schuurgroep en de Vlaamse-schuurgroep. Zijn uiteenzetting illustreerde hij met (veel gekopieerde) toegankelijke tekeningen van de boerderijen in opstand en plattegrond. | |
De Friese-huisgroepDe oervorm van het Friese huis was bescheiden van afmetingen en omvang. Het bestond uit een woongedeelte met aangebouwde stal waarin zich een smalle voer- en mestgang bevond. Oogstberging vond plaats op de grondtas in een schuur en/of mijt op het erf. Door verbetering van de landbouwmethoden, die grotere oogsten tot gevolg had, door een groeiende veestapel en de behoefte aan een praktischer indeling werden de verschillende onderdelen samengevoegd tot een compact geheel. De stolp of stelp was ontstaan: hoge driebeukige schuren onder piramidaal dak (Noord-Holland) of schilddak (Friesland en Groningen). Hier staat ook het vee, zoals bij het oude Friese woonstahuis tussen houten schotten in de | |
[pagina 25]
| |
FIRESE-HUISGROEP
Tekeningen van de verschillende in Nederland voorkomende boerderijtypen door R.C. Hekker. Reproductie uit: Atlas van Nederland, 's-Gravenhage 1984. Zie ook pagina 26-30. zijbeuk en langs de achtergevel met de koppen gekeerd naar de buitenmuur. Achter het vee langs loopt de mestgoot; de andere zijbeuk was als deel, grondtas en dorsvloer in gebruik. De hoogte en markante vorm van de schuur wordt veroorzaakt door de ruimte die de tasvakken voor hooi en ongedorst graan in het midden innemen. De Noord-Hollandse stolp is doorgaans piramidaal van opzet. Het woongedeelte valt binnen het vierkant van de plattegrond. In Friesland en Groningen vindt men daar waar de schuur met een tussenlid aan het woongedeelte is verbonden, een type dat bekend staat als kop-halsrompboerderij. Wanneer het tussenstuk ontbreekt, spreekt men over een kop-rompboerderij. In het Oost-Groningse Oldambt ontstond een afgeleide waarbij woongedeelte en de hoge schuur onder één doorlopend dakvlak getrokken werden. De zolders boven het woongedeelte werden voor opslag van de veldproducten gebruikt. | |
De hallenhuisgroepDe hallenhuisgroep vertegenwoordigt de grootste groep van de boerderijen in ons land. De plattegrond is bij het basistype rechthoekig. De houtconstructie van deze groep wordt in de lengte gevormd door een rij (ankerbalk)gebinten die de ruimte verdelen in een hoge middenbeuk en twee lagere zijbeuken. Bij het oudste type was er geen scheiding tussen woon- en | |
[pagina 26]
| |
FRIESE-HUISGROEP
| |
[pagina 27]
| |
Bergambacht, Bovenberg 54-56. Monumentale hallenhuisboerderij met dwars voorhuis. Foto RDMZ, 1973.
stalgedeelte. Mensen en vee verbleven in één ruimte. Een dergelijke boerderij noemt met een los hoes. Het open vuur werd op de deel gestookt. De rook, die door een gat in het dak verdween, conserveerde tegelijkertijd het koren dat op de balken boven het middendeel lag opgeslagen. Na verloop van tijd plaatste men een stenen muur (brandmuur) als scheiding tussen het woon- en stalgedeelte. Tegen die muur kwam de schouw. De plek van de schoorsteen op de daknok duidt de plaats van de brandmuur aan. Bij de oude (17de-eeuwse) hallenhuisboerderijen loopt de driedeling van de stal door tot en met het voorhuis. Woon- en stalgedeelte liggen onder een doorlopende kap. In de stal staat het vee, anders dan bij de Friesehuisgroep, opgesteld in de zijbeuken met de koppen gekeerd naar de middendeel. Daar kon ook gedorst worden. Aan de achtergevel is de driebeukige indeling al afleesbaar: de grote deeldeuren in het midden, lage mestdeuren aan de zijkanten, in de topgevel een luik waardoor de oogst opgestoken kon worden. Afhankelijk van de bedrijfsvoering, akkerbouw-, gemengd- of weidebedrijf, werd het bedrijfsgedeelte ingedeeld met voergangen, voerdelen, zijlangsdelen, dwarsdelen, hoge kappen om hooi op de balken te bergen (indien dat niet op het erf plaatsvond in een kapberg) of waterzolders waar het vee tijdens overstromingen gestald kon worden. Hoe de inrichting ook was, de driebeukige indeling bleef. Het woon-werkgedeelte ontwikkelde zich los van de driebeukige stal, waarvan de fraaie T-boerderijen in het rivierengebied en stadse voorhuizen in het westen van het land getuigen. Tussen het woongedeelte en de schuur bevond zich het werkgedeelte, waarvan een keuken, een geut (de spoelruimte) en een melkkelder deel uitmaakten. Evenals de schuur was het woon- en werkgedeelte aan de andere kant van de brandmuur variabel van indeling. De uitwerking (vergroting van de woning, de kelder, de keuken) was afhankelijk van de status en het gebruik. | |
De dwarshuisgroepTot de dwarshuisgroep rekent Hekker de boerenhoeven in het zuidelijk deel van ons land die zijn ontstaan uit de samensmelting van diverse eenbeukige onderdelen als de woning, bijkeuken, stal, tas en deel. De verschillende onderdelen kwamen aanvankelijk naast elkaar te staan met deuren in de | |
[pagina 28]
| |
DWARSHUISGROEP
Nistelrode, Kleine Brabantse dwarshuis boerderij. Foto RDMZ, 2003.
lange gevel. Geleidelijk aan groeiden zij uit tot L-, U-vormige of geheel gesloten hoeven met een toegangspoort waarbij de mestvaalt op de binnenhof lag. Dat leverde schilderachtige complexen op, waarbij in Zuid-Limburg de toepassing van vakwerk of hardsteen (mergel) een uitzondering vormt in ons land. Ook hier komen verschillende subtypen voor, ingegeven door economische factoren, de aard van het bedrijf, de benodigde ruimte en de aanwezige grondstoffen.Ga naar eind12 Bovendien valt, in zijn optiek, ook de zuidelijk variant van het hallenhuis binnen de dwarshuisgroep. | |
[pagina 29]
| |
ZEEUWSE-SCHUURGROEP
| |
De Zeeuwse-schuurgroepHet meest markante onderdeel van de boerderijen van de Zeeuwse-schuurgroep is, zoals de naam al aangeeft, de schuur. Deze staat los van het woonhuis en bestaat uit een grote, twee- of driebeukige ruimte, die via deuren in de lange gevel toegankelijk is. Het vee staat opgesteld in de buitenstijlruimte en langs de achterwand met de koppen naar de middenbeuk waar de voergang ligt. De langgerekte schuur wordt twee of driemaal onderbroken door een dwarsdeel. Tussen die delen is ruimte voor de hooitas. Hiervoor wordt het grootste deel van de middenbeuk gebruikt en bij een driebeukige schuur de andere zijbeuk. Bij een akkerbouwbedrijf was een van de delen als dorsvloer in gebruik. Kenmerkend voor het uiterlijk van de schuren zijn de zwart geteerde houten wanden waarin de deuren met witte lijsten zijn afgeboord. In de hoge deeldeuren is vaak een klein deurtje, het mennetje of klinket, opgenomen. Om als persoon binnen te gaan, hoefde men alleen maar het kleine deurtje te openen. Het vrijstaande woonhuis op rechthoekige plattegrond is van baksteen opgetrokken en ligt onder een met pannen gedekt zadeldak in één lijn met de schuur.
Zeeuwse schuur met witomkaderde deuren. Foto RDMZ, G. Dukker, 2001.
| |
[pagina 30]
| |
VLAAMSE-SCHUURGROEP
| |
De Vlaamse-schuurgroepDe Vlaamse-schuurgroep is verwant aan de Zeeuwseschuurgroep. De hoge driebeukige zijlangsdeelschuur met veestalling, tas, dorsruimte en deel is vastgebouwd aan het lagere woongedeelte onder een zadeldak. Dit type vindt men voornamelijk in West-Brabant, de Zeeuwse eilanden en de Hoekse Waard. Vooral in aangrenzende gebieden lopen de typen in elkaar over. Een scheidslijn is vaak moeilijk te trekken. De systematiek is ook maar een handreiking om tot een ordening te komen. Hekkers systematiek en betrokkenheid bij het onderwerp heeft niet alleen een belangrijke impuls gegeven aan het boerderijonderzoek, maar ook voor een breder publiek dan het kleine groepje onderzoekers het begrip boerderij verbreed. Hekkers typologie is al weer vijftig jaar oud. De hedendaagse boerderijonderzoeker neemt steeds meer afstand van een typologie. Het is een keurslijf, een aantal verschijnselen kunnen er niet binnen gevangen worden en blijven daardoor óf onvermeld, óf onverklaard. Er wordt steeds vaker beschrijvend en verklarend gewerkt. De grote ontwikkelingslijn krijgt de voorkeur boven het plaatsen in een (beperkend) kader. Deze manier van werken, waarbij de belangrijkste bouwtradities overigens wel betrokken worden, is niet uniek voor het boerderijonderzoek. Ook op andere terreinen wint het inzicht terrein dat het weergeven van een ontwikkeling, de samenhang van een object met zijn omgeving, het analyseren van de bewoningsgeschiedenis, beter recht doet aan de geschiedenis van het gebouw of de groep van gebouwen. | |
Het boerderijonderzoekIn 1912 werd het Nederlands Openluchtmuseum opgericht, een gevolg van de denkbeelden van Gallée die pleitte voor musealisering van het boerenleven, waarbij de oude boerderijtypen behouden konden worden. Inventarisatie en documentatie van de landelijke bouwkunst was een van de doelstellingen van het museum. In de praktijk kwam daar weinig van terecht, enige goed bedoelde initiatieven daargelaten.Ga naar eind13 Een omvangrijke opmetingsactie van landelijke bouwkunst die in 1943 vanuit het museum was gestart in overleg met het toenmalige Rijksbureau voor de Monumentenzorg, het zogenoemde project Documentatie Landelijke Bouwkunst (DLB), werd aan het einde van de oorlog voorlopig gestopt.Ga naar eind14 In uitgeklede vorm werd de draad in 1947 weer opgenomen en een jaar later met een beknopte rapportage weer afgesloten. De behoefte aan een omvangrijk documentatiesysteem waarin opmetingen, foto's, en informatie over de aard van het bedrijf konden worden opgenomen werd steeds sterker. Dat alles resulteerde uiteindelijk in 1960 in | |
[pagina 31]
| |
de oprichting van de Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek. Wat deed de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) de afgelopen eeuw aan ‘de boerderij’? Inventariseren, beschrijven, beschermen en restaureren. De inventariserende en beschrijvende acties vonden hun neerslag in de delen van de Geïllustreerde Beschrijving, de Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Het beschermen geschiedde in het kader van de Monumentenwet die in 1961 van kracht werd, en het adviseren bij restauraties was daarvan een van de gevolgen.Ga naar eind15 Schulte analyseerde de ‘Rijksaandacht’ zoals hij dat noemde in zijn artikel als volgt. In de vroegste Geïllustreerde Beschrijvingen - in 1903 werd een begin gemaakt met de serie; het eerste deel verscheen in 1912 - komt het ‘boerenhuis’ in feite niet of nauwelijks aan de beurt. De publicaties van J.H. Gallée uit 1907-1908 en de architect Herman van der Kloot Meyburg uit 1908 werden geacht voldoende informatie te geven over het verschijnsel boerderij in Nederland.Ga naar eind16 Tot ín de jaren '40 veranderde dit beleid niet. Met het Nederlands Openluchtmuseum was immers overeengekomen dat dát zich met de landelijke omgeving zou bezighouden. Als boerderijen al in de vooroorlogse rijksbeschrijvingen genoemd worden, ligt meer de nadruk op hun schilderachtigheid dan op hun materiaalgebruik, constructie en indeling. Hoe men de boerderij bewoonde en gebruikte, kwam al helemaal niet aan de orde. De landelijke architectuur kwam pas breder en genuanceerder in beeld na de samenwerking met het Openluchtmuseum in het kader van het DLB-project en de publicaties van Hekker. De keuze van de voorbeelden in de Geïllustreerde Beschrijvingen heeft aanvankelijk alles te maken met het (aantrekkelijke) voorkomen van de boerderij, vooral als er sprake is van fraai uitgewerkte architectonische detaillering en bijzondere interieuronderdelen, als betegelde smuigers of beschilderde bedsteewanden. Na 1961, het jaar waarin de Monumentenwet van kracht werd, veranderde dat. De boerderij bleek zich na afronding van de inventarisatie en registratie een volwaardige plaats verworven te hebben te midden van het Nederlands cultureel erfgoed. Er werd nog steeds ‘beperkt’ gekeken, zo kwam doorgaans alleen het hoofdgebouw voor in de (vaak zeer summiere) omschrijving van het beschermde
Opmetingsschets ten behoeve van een beroep tegen plaatsing op de Rijksmonumentenlijst. Tekening RDMZ, G. Rouwenhorst, 1976.
monument, maar een vergeten hoofdstuk was het niet meer. De voorgenomen bescherming van het ruraal erfgoed leverde hevige reacties op bij de buitenwacht. Landbouworganisaties gingen bijvoorbeeld en masse in beroep, bezorgd als zij waren dat plaatsing op de monumentenlijst belemmerend zou werken bij de uitoefening van het boerenbedrijf en waardevermindering van de opstal tot gevolg zou hebben. Ter voorbereiding van de behandeling door de Raad van State werden ambtsberichten samengesteld, waartoe de boerderij globaal (in één dag) werd opgemeten en een uiteenzetting over het type, de constructie en de waarde die het vertegenwoordigde, werd toegevoegd. Hierbij werd wél de omgeving betrokken in de vorm van bijgebouwen als schuren, bakhuisjes en hooibergen. Hekkers typologie heeft daarbij uitstekende diensten bewezen. Een en ander had een gunstige uitwerking. Het plaatsingsbeleid van de Minister werd in de meeste gevallen door de | |
[pagina 32]
| |
Bergambacht, Tussenlanen 20. Kleine hallenhuisboerderij met groente- en bloementuin. Foto RDMZ, 1978.
rechter gehonoreerd en de documentatie over historische boerderijen bij de RDMZ werd in een korte tijd aanmerkelijk vermeerderd. In de Geïllustreerde Beschrijvingen die na de registratierondes ten behoeve van de monumentenlijsten tot stand kwamen - pas in 1973 kon het werk aan de Beschrijvingen weer worden hervat - is daarvan de neerslag te zien.Ga naar eind17 Vooral het documentatiemateriaal dat wegens de beroepszaken voorhanden was bij de RDMZ en de documentatie en opmetingstekeningen uit het archief van de Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek hebben tot een enorme verbreding én verdieping in het aandachtsveld ‘boerderijen’ geleid. De Geïllustreerde Beschrijvingen van na de jaren '80 getuigen daarvan. Door de hechte samenwerking tussen architectuurhistoricus en bouwhistoricus kregen de boerderijen een volwaardige plaats in de regiobeschrijvingen. Nieuw in dit opzicht was het betrekken in de beschrijvingen van de omgeving, het erf en omringende landschap. | |
De omgeving van de boerderijHekker had al in zijn typologie gewezen op bijgebouwen als bakhuisjes, hooibergen, losse schuren en karnmolens, die onderdeel uitmaakten van het boerenbedrijf. Op de monumentenlijsten van het eerste uur werden dit soort opstalletjes echter vrijwel nooit vermeld. De aandacht was vrijwel uitsluitend gericht op het hoofdgebouw. In de ambtsberichten die werden samengesteld ten behoeve van de behandeling door de Raad van State van de beroepen, werd die context wél bekeken. Toch bleef het boerenerf- met zijn diverse bouwwerkjes en beplanting lang een ondergeschoven kind. Dat veranderde in 1988 toen de Werkgroep Boerenerven werd opgericht. De werkgroepsleden, afkomstig uit verschillende disciplines en allen vrijwilligers, maakten zich zorgen over de veranderingen op het boerenerf. Vooral de teloorgang van de traditionele inrichting en het verdwijnen van de oude boerentuinen in ruil voor steenwoestijnen, Japanse siertuinen of overzichtelijke, onkruidloze grasvelden met coniferen beplant, deed de werkgroep de noodklok luiden. Met behulp van een grote schare vrijwilligers streefde zij ernaar bestaande erven te inventariseren en te documenteren en gegevens van bewoners te verzamelen over de aard, indeling en beplanting van inmiddels verdwenen erven. De werkgroep zelf nam het initiatief tot openbaarmaking van de verzamelde gegevens met de publicatie van haar werkgroepslid Jacomien Voorhorst: Boerenerven, vroeger en nu.Ga naar eind18 Provinciale en regionale boerderijstichtingen pakten de draad op en diverse uitgaven over het onderwerp ‘Boerenerven’ waren het gevolg. Bewustmaking is een langzaam traject, maar met de boerenerven gaat het de goede kant op. Regelmatig komen de vrijwilligers bijeen om ervaringen uit te wisselen. Een goed overzicht van de werkzaamheden, de breedte van het terrein, ‘nuttige’ adressen en een checklist voor het optekenen van boerenerven is te vinden in Rob Leopold [samenstelling], Het boerenerf: brandpunt van natuur, landschap en cultuurhistorie, Utrecht 2001. | |
BehoudHoe moet het nu verder met de traditionele boerderij in een veranderend en mogelijk niet meer agrarisch landschap? De boerderij en haar omgeving zijn bedreigd. De bescherming van een monumentenlijst is niet voldoende. Wanneer de omgeving wegvalt, door wat voor reden dan ook, dan wordt de boerderij een vreemd element. Wanneer de boerderij wegvalt, wordt het landschap verarmd. Met behoud van de boerderij is het landschap gediend. Met het behoud van het landschap is de boerderij gediend. Met behoud van de functie eveneens. Of dat een agrarische functie moet zijn? Liefst wel, maar indien dat niet mogelijk is, dan moet er gezocht worden naar een passende economische functie. Dat ‘passend’ is zo makkelijk nog niet. Is een pannenkoekenrestaurant of party- | |
[pagina 33]
| |
centrum passend? Is een autosloperij of caravanstalling passend? In het Jaar van de Boerderij gaat het om het behoud van en een nieuwe toekomst voor de boerderij én het landschap. Wat voor het ene geval passend is, kan voor het andere bedreigend zijn. Er zijn veel initiatieven. Bijvoorbeeld: boeren die hun bedrijf in Gelderland en Overijssel uitbreiden en dat op een manier doen die rekening houdt met landschap en cultuurhistorie, kunnen een stimuleringsprijs krijgen van de Stichting tot Behoud van Boerderij en Erf in Gelderland. De hoofdfunctie van de boerderij moet echter agrarisch blijven, de
Ouderkerk aan den IJssel, Oudelandseweg 18. Vogelvlucht van een boerenerf met diverse opstallen. Tekening RDMZ, J.J. Jehee, 1994.
vernieuwing kan bestaan uit het verbeteren van de agrarische bedrijfsvoering, of een verbreding van het bedrijf met niet agrarische taken als landschapsbeheer, recreatie of zorg.Ga naar eind19 Veel wordt erover gesproken, door mensen uit het vak, uit de praktijk, boeren, beheerders, bestuurders. Ieder heeft zijn eigen ideeën en oplossingen. De mooiste, de meest inspirerende en zeker niet onrea- | |
[pagina 34]
| |
Kwadendamme, gemeente Borssele. ‘Kat in 't bakkie’. Tegeltableau in een boerderij. Foto RDMZ, G. Dukker, 2000.
| |
[pagina 35]
| |
listische visie kwam uit de mond van de tuinfilosoof Rob Leopold tijdens de Nationale Monumentenstudiedag op 27 maart 2003 getiteld Cultuurhistorie in het landelijk gebied. De boerderij als bindend element: ‘Duurzaamheid en diversiteit in de culturele ruimte. Dat is nog steeds de beste diepte-investering. Een daarbij: er resten ons langzamerhand niet veel alternatieven. Niet alleen de historische hofstede is ernstig bedreigd. Niet alleen het erf. Niet alleen de complete boerenstand in ons door ziekten geplaagde landje. In wanhopige en zogenaamde ‘realistische’ stemmingen heb je wel eens de indruk dat ons hele culturele landschap ten prooi valt aan de markt, aan de ‘vrije jongens’ en de laagste inschrijvers. Zoals dat ook bij cultuurdragers in verleden eeuwen altijd het geval is geweest, hebben wij voor de toekomst een ànder soort vrijheid voor ogen. Een culturele vrijheid, een natuurlijke vrijheid, een musische vrijheid met veel verhaal en veel persoonlijke inspiratie. Een vrijheid vol dimensie - zowel materieel als mentaal. Wij hebben, net als in het verleden, een creatieve ontwerp-opdracht, op basis van historische diepgang. Maar willen we inderdaad toekomstmuziek scheppen, met een grote ruimtelijke en historische differentiatie, dan zullen cultuurhistorici, ontwerpers en beheerders de handen ineen moeten slaan. Nieuw landschap en culturele traditie. Dat lijkt me een goede basis om op te boeren.’Ga naar eind20 | |
[pagina 36]
| |
WARMOND. GEZICHT OP HET DORP. CIRCA 1930
| |
[pagina 37]
| |
DOORNENBURG. BOERDERIJ BINNEN DE VOORHOF VAN KASTEEL DOORNENBURG. 1903
|
|