Jaarboek Monumentenzorg 2002. Een trapgevel in Potsdam. Monumentenzorg over grenzen
(2002)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
Goor. Gietijzeren grafmonument van Thomas Ainsworth, 1841. Foto A.J. van der Wal, RDMZ 1983.
| |
[pagina 179]
| |
Nederlandse vindingen in Japan
| |
HandelsgoederenIn de 17de eeuw omvatte de zeevaart inmiddels vrijwel de hele aarde en verzorgde vrijwel alle transport over grote afstand. Vanaf die tijd bewonderde men in Europa oosterse producten om hun kwaliteit en schoonheid. Zeer gewaardeerd was bijvoorbeeld het lakwerk: ‘In de kunst van verlakken zijn de Japanneezen en de Chineezen tot nu toe niet geëvenaard; men zou bijna zeggen niet te evenaren. En als wij zeggen: bijna niet te evenaren, dan ligt de oorzaak daarin, dat hun grondstof, de natuurlijke lakvernis, eerst uit Oost-Azië zou moeten worden aangevoerd, en dat de lastige en tijdroovende bewerkingen, bij de in Europa hoogere arbeidsloonen, zoo duur zouden worden, dat aan de aanwending daarvan niet kan worden gedacht’.Ga naar eind2 Nog gewilder was het Aziatische porselein dat kaolien bevat en in de 18de eeuw van westerse voorstellingen voorzien kon zijn, bijvoorbeeld die van Jan Luyken.Ga naar eind3 In dezelfde periode werden technisch gezien minderwaardige Delftse kopjes echter voor Japanse theeceremonies gebruikt.Ga naar eind4 Deze export van Delfts aardewerk lijkt water naar de zee dragen, maar heeft ongetwijfeld te maken met uitstraling en status, zoals ook van goudleer uitging. Intussen deed men in Delft ernstige pogingen om oosters porselein te imiteren, zoals ook de Engelsen met het gelige beender porselein of de Fransen met hun fritten aardewerk. Deze producten lijken op echt porselein maar evenaren nimmer de hardheid en transparantie daarvan.Ga naar eind5 De VOC had aanvankelijk een exclusieve handelsrelatie met Japan. In de 19de eeuw werd dat land echter verder opengelegd, o.a. dankzij industrialisatie en wereldtentoonstellingen: ‘Het groote, onvergankelijke voordeel van de eerste Wereld-Tentoonstelling te Londen in 1851, is daarin gelegen, dat wij Europeanen daar leerden inzien hoe in ons geheele werelddeel de ornamenteele kunst werd verwaarloosd en hoe hoog de Oostersche volken toen in dat opzicht boven ons stonden’.Ga naar eind6 Na 250 jaar van afzondering werd het Shogunaat in 1853 en 1858 gedwongen om afspraken met de geïndustrialiseerde landen te maken. Dit ging niet van harte omdat de Japanners de voorwaarden ongunstig vonden en aantasting van de soevereiniteit gevreesd werd.Ga naar eind7 | |
ExpertiseNiet alles wat de Japanners maakten was superieur. De gesloten Japanse maatschappij kende weliswaar interne innovaties maar bleef goeddeels verstoten van westerse kennis en industriële productietechnieken. Op verschillende manieren wisten de Japanners zich een aantal westerse verworvenheden eigen te maken. Dat kon door middel van literatuurstudie waartoe in de | |
[pagina 180]
| |
18de eeuw reeds een centrum was opgericht in de stad Osaka.Ga naar eind8 Om door te dringen in westerse wetenschappen en technieken bediende men zich daarbij van het Nederlands. De eerste stap was derhalve studie van het Nederlands, rangaku genaamd. Theoretisch hield de staat toezicht op de import en het gebruik van boeken uit Nederland. In de praktijk werd door lokale machthebbers echter vrijelijk geput uit de kennis die opgeslagen lag: ‘By the 1830s rangaku had become such a rage among bright young men that, in the absence of a formal education system, they went about paying private scholars to take them into their homes and teach them Dutch’. Hoewel de centrale overheid doorgaans de initiatieven nam, konden de lokale heren ook financiële steun geven aan verbeteringen van de infrastructuur. Dankzij de aanwezigheid van Nederlandse ingenieurs werden Japanse rivieren en havens in de tweede helft van de 19de eeuw succesvol verbeterd. Omdat Japan niet over hoger opgeleide wetenschappers beschikte, ging de Meiji-regering vanaf 1868 over tot het tijdelijk aanstellen van buitenlandse deskundigen totdat er voldoende Japanners beschikbaar waren. Buitenlanders werden telkens voor enkele jaren aangesteld tegen salarissen die aanzienlijk hoger waren dan in Europa of de Verenigde Staten.Ga naar eind9 In vergelijking met de grote westerse mogendheden was de Nederlandse inbreng bescheiden maar toch opmerkelijk.Ga naar eind10 Mogelijk vanwege de oudere contacten functioneerde Nederland als een soort gidsland. Als leidende industriële natie blonk Groot Brittannië op tal van terreinen uit, zoals spoorwegen, telegraaf, bouw van schepen en vuurtorens en inrichting van het technisch onderwijs, terwijl de Fransen adviezen gaven om het militaire en juridische systeem te verbeteren, een scheepsdok te bouwen en een tolkenschool op te richten.Ga naar eind11 De Japanse elite studeerde bij voorkeur medicijnen in Duitsland; ook Nederlandse artsen hadden in Japan een goede reputatie.Ga naar eind12 Beide nationaliteiten worden vertegenwoordigd in de persoon van Von Siebold die eerder in Japan werkzaam was.
Aan de hand van drie voorbeelden uit verschillende sectoren zal de invloed van Nederland op Japan behandeld worden. Zij tonen hoe, naast de vertrouwde handel in goederen, kennis verkregen werd door middel van literatuurstudie, het inhuren van deskundigen en het afkijken, spioneren zo men wil.Ga naar eind13 Toch ging de overname van kennis meestal gepaard met aanpassing aan de gewenste, lokale omstandigheden. | |
GolfpannenNet als in de omringende landen kende Nederland in de middeleeuwen naast stro/riet en leien twee typen dakbedekking van gebakken klei. In het westen en zuiden gebruikte men daktegels terwijl het oosten en noorden zich bedienden van onder- en bovenpannen. Hoewel daktegels in de laatstgenoemde streek niet onbekend waren, overheersten daar de pannen, vergelijkbaar met Noord-Duitsland of het gebied rond de Middellandse zee. Al deze pannen dragen specifieke, regionale kenmerken waarbij de coherentie in vorm en maat per gebied opmerkelijk is. Over het hoe en waarom van de grenzen tussen pannen en daktegels is niet zomaar een antwoord te geven. In Nederland gaat het bovendien om een reconstructie aan de hand van bodemvondsten en vermeldingen in archiefstukken. Gemeenschappelijk kenmerk van beide systemen (en leien) is de dubbele dekking en het daarmee gepaard gaande grote gewicht van het dak. In Nederland ging het middeleeuwse daklandschap geleidelijk, maar uiteindelijk volledig verloren sinds de opkomst van de golfpan in de 16de eeuw. De golfpan is een enkeldekker, de vereniging van een onderpan en een bovenpan. De aangehechte, afdekkende strook vormt, evolutionair gezien, de laatste herinnering aan de afzonderlijke bovenpan. Die strook gaf naam aan voorlopers die quackpan (Zwolle 1466), na 1500 brede pan of vleugelpan genoemd werden.Ga naar eind14 We komen ze tegen in de IJsselstreek, een gebied waar onder- en bovenpannen verplicht gesteld en gesubsidieerd werden door de stadsbesturen.Ga naar eind15 Rond het midden van de 16de eeuw werden overal in Nederland pannen gebruikt die dunner dan de voornoemde prototypes waren. Hoewel men verschillende lengtematen, rood, geglazuurd of grijs onderscheidde, was de standaard golfpan geboren. De Oud-Hollandse pan bleef tot de 19de eeuw ongewijzigd. Elders in Europa wordt dit type Hollandse pan genoemd. Vanaf de 17de eeuw vinden ze van oost tot west toepassing op de daken van de Nederlandse handelsposten.
In het midden van de zesde eeuw importeerde Japan een systeem van licht gekromde onderpannen met smallere, halfronde bovenpannen uit Kudara, Korea. Sinds de 17de eeuw werden in Japan een soort golf- of S-pannen gemaakt. Een steenbakker genaamd Hambei Nishimura | |
[pagina 181]
| |
Donkergrijze, hardgebakken golfpan uit Japan, zoals toegepast in de 19de eeuw. Coll. RDMZ.
zou deze pan in 1674 uitgevonden hebben.Ga naar eind16 Zijn idee was een doorgaande S-vormige pan te maken met afgesneden diagonale hoeken om overlapping te bewerkstelligen. Edward Morse, een etnoloog die in de late 19de eeuw in Japan vertoefde, constateerde reeds dat de enkeldekkende golfpan alleen in België, Nederland, Scandinavië, Java en Japan aangetroffen wordt en zich onderscheidt van een mediterrane groep, China en de voormalige Spaanse en Portugese koloniën inbegrepen. Gezien de dominante Nederlandse aanwezigheid in Zuidoost-Azië sinds de stichting van Batavia in 1619, is het volgens Morse logisch dat de Nederlanders de verspreiding van de golfpan hebben ingezet. Hoewel de bron dubieus is, zou volgens de Japanse onderzoekers de voornoemde Hambei Nishimura een droom hebben gehad waarin de vorm van de S-pan zich spontaan openbaarde. Ondanks de invoering van een politiek van strikte isolatie in het jaar 1641, heeft Nishimura waarschijnlijk bij uitzondering of illegaal een reis in de regio gemaakt, mogelijk naar Batavia. Onduidelijk is dus of de droom moet worden uitgelegd als poging tot camouflage van een verboden uitstapje of als verhulde ijdelheid. Dankzij een studiereis van Coen Temminck Groll naar Indonesië weten we dat in Djakarta, het voormalige Batavia van Jan Pietersz. Coen, niet alleen Nederlandse goederen c.q. bouwmaterialen geïmporteerd werden. In het Museum Kota zag hij namelijk een aantal mallen en maten die ondubbelzinnig wijzen op de lokale productie van golfpannen.Ga naar eind17 Het gaat om een geelkoperen ‘Holtemaat Stadsvorstpan 1706’, 28 centimeter breed en een ‘Holtemaat van Stads-Dekpanne-Vorm’ (24,2 centimeter breed), gemaakt door de stads-ijkmeester Abraham Crena. Een even brede, roodkoperen mal voor een golfpan draagt de tekst ‘Correcte Holtemaat van de Stads dekpanne-vorm Anno 1706’ en een voelmaat uit hetzelfde jaar die aantoont dat het baksel 1,7 centimeter dik moest zijn. Daarnaast waren er modellen voor grote vloertegels en twee maten bakstenen te zien.Ga naar eind18 Het gebruik van de mallen past in een lokale traditie. Er zijn ook vormen van een ijkmeester ‘Hendrik van der Grap Anno 1739’ aanwezig. Hiermee is echter niet bewezen dat er in 1674 inheemse golfpannen op de daken van Batavia lagen. Omdat er sinds circa 1550 in het moederland niet anders dan golfpannen werden geproduceerd, ligt continuïteit voor de hand. Hierbij sluit het gebruik van maatvaste, stedelijke mallen voor dakbedekkingsmaterialen (en bakstenen) aan, zoals in Europa vanaf de
Mallen, gemaakt in 1706 door de stadsijkmeester van Batavia (Jakarta) Abraham Crena:
A: geelkoperen ‘Holtemaat Stadsvorstpan 1706’. B: geelkoperen ‘Holtemaat van Stads-Dekpanne-Vorm’. C: roodkoperen ‘Correcte Holtemaat van Stads dekpanne vorm Anno 1706’. D: koperen diktemaat. Coll. Museum Kota, Jakarta. Documentatietekeningen C.L. Temminck Groll te Driebergen. | |
[pagina 182]
| |
middeleeuwen tot in later tijd voorgeschreven was.Ga naar eind19 Hoewel een Japanse werkgroep zich nog in de kwestie verdiept, lijkt de productie van golfpannen in dat land samen te hangen met de invloed vanuit Nederland en toepassingen in Batavia. Wat er mogelijk in Hirado of Decima te zien was, dient ook in de overwegingen betrokken te worden. De beschikbaarheid van materialen, voorbeelden of kennis speelde ook bij een heel andere tak van nijverheid een belangrijke rol. | |
IJzerindustrieHet bosarme Engeland had het grootste belang bij de uitvinding van een alternatieve brandstof voor de ijzerbereiding. Na diverse pogingen lukte het Abraham Darby (I) in 1711 om van kolen de meer zuivere brandstof cokes te maken. Deze ‘salvation by coke’ luidde de aldaar begonnen industriële revolutie in. Landen als Zweden en Duitsland beschikten voorlopig nog over voldoende hakhout om in de traditionele brandstof houtskool te voorzien. Ook de kleinschalige Nederlandse ijzergieterijen maakten nog lang gebruik van inlandse erts (ijzeroer) en houtskool. Het korte samengaan van België en Nederland (1815-1830) onder koning Willem I zorgde echter voor een opleving van de ijzerindustrie. De Engelsman John Cockerill bouwde moderne cokesgestookte hoogovens in Seraing en de Rijksgeschutsgieterij werd van Holland verplaatst naar Luik. Directeur van die gieterij was Ulrich Huguenin (1755-1833) geboren in Maastricht maar telg van geslacht van naar Zwitserland uitgeweken hugenoten.Ga naar eind20 In 1817 nam Huguenin reeds uitgebreide proeven met cokes. De gieterij was een soort laboratorium waarin hij de productie van ruw(giet)ijzer tot in de kleinste details uitwerkte. Hij bestudeerde de gedragingen tijdens het smelten, het voorkomen van slak, de kleur van het gietproduct, de invloed van stoffen als zwavel, fosfor, bruinsteen en kalk(toeslag). Hij besprak daarnaast ook visies op het ijzermaken door anderen en had als één van de eersten in de gaten wat de verscheidenheid aan ijzersoorten bepaalt: ‘... in de hoeveelheid van de daarin begrepene koolstof’. Ook noemt hij de verschillende verschijningsvormen van de ‘koorn’ (d.m.v. een optische breukproef), de invloed van de grootte van het gietstuk op de afkoelsnelheid en constateert dat smeedijzer moeilijker smelt dan gietijzer omdat er minder koolstof in zit.Ga naar eind21 In zijn eerste verhandeling over Het gietwezen (1826) vergelijkt en beschrijft hij de diverse typen hoogovens, inclusief de maatvoering en de vorm van het ‘blaaswerk’.
Reverber- of vlamoven. Naar: U. Huguenin, Bijdragen tot het gietwezen... 1834.
De Japanse industrieel-archeoloog Shuji Ohashi constateerde: ‘This book is estimated as a first book published on ironcasting method in Netherland. Japanease engineers transported this book during about 1847-'50 (three groups) and published it. This book was the only guide-book to make ironcanon and ironmaking by blast furnace 1850-'70 period in Japan. Man builded about twenty Reverberier-ofen (air furnace) placed all over the country during 1850-'60 and about ten blast furnace was built three places during 1852-'63. This is a beginning of the modern industry/industrialization in Japan. So Huguenin is regognized in Japan the father of japanease modern industry’.Ga naar eind22 Met deze kennis wisten de Japanners hun kostbare maar zachte koperen kanonnen te vervangen door betere | |
[pagina 183]
| |
Complex ijzerovens te Nirayama, Japan. In 1857 gebouwd naar Huguenin. Foto Dallas Finn; uit: Meiji Revisited 1995.
| |
[pagina 184]
| |
ijzeren wapens. De diverse feodale heren waren er als de kippen bij om ook in het bezit van zo'n hoogovencomplex te komen.Ga naar eind23 Dat van Egawa in Nirayama, daterend van 1857, is het oudste nog bewaard gebleven complex in Japan met een reverber- of vlamoven. Naast hoogovens waar de primaire omzetting van erts naar ruwijzer plaatsvond, gebruikte men voor hersmelting of zuivering (ontkoling) een tweede, soms liggende oven. Zo'n type vlamoven was al voor 1700 bekend en door Huguenin afgebeeld in zijn tweede boek uit 1834.Ga naar eind24 Van het complex staat verder vermeld: ‘It also has the distinction of being, so far as anyone knows, the oldest Western structure in Japan. Its four chimneys, square and built of Japan's earliest remaining industrial bricks, are set on broad hearths and rise 16 meters (over 50 feet) into the air. In 1988 the irregular, crudely laid original bricks (some 24,000) were neatly relaid, missing ones replaced, and the whole exterior banded with metal strips to protect it from earthquakes. Thus reinforced, the gray structure stands, incongruously militant in the peaceful Izu countryside, at Nirayama in Shizuoka Prefecture’.Ga naar eind25 | |
WaterstaatswerkenNaar aanleiding van 400 jaar betrekkingen Nederland-Japan kwamen bij de Walburg Pers te Zutphen twee publicaties uit over de rol van Nederlandse civielingenieurs in Japan.Ga naar eind26 De eerste Nederlandse waterbouwers die aantraden waren C.J. van Doorn (1837-1906) en I.A. Lindo (1848-1941). Zij fungeerden als een soort kwartiermakers en namen in eerste instantie kennis van de problemen rond rivieren en havens. De jonge, nogal ongeduldige Lindo werd vooral belast met peilingen, waterpassingen en berekeningen van stroomsnelheden en waterafvoeren, terwijl de oudere en meer ervaren Van Doorn de regering adviseerde over diverse oplossingen. De nog steeds gebruikte hoogtemaat Tokyo Peil werd door Lindo geïntroduceerd toen hij begon met het opmeten van rivieren in de buurt van de tegenwoordige hoofdstad.Ga naar eind27 Het ging Lindo allemaal veel te traag: de Japanners gedroegen zich in zijn ogen stuitend onderdanig of juist totaal onverschillig en het kwam zelden tot uitvoering van zijn voorstellen. Richting opdrachtgevers voelde hij zich bovendien overruled door chef Van Doorn. Na drie en half jaar vertrok hij dan ook waarna het koppel G.A. Escher (1843-1939, vader van de graficus/kunstenaar) en J. de Rijke (1842-1913) aantrad. Deze twee vulden en voelden elkaar beter aan. Over
Herdenkingspostzegel van 100 jaar Tokyo Peil (TP), thans Japan Standard, uitgebracht in 1991. Op de achtergrond het ‘tempeltje’ dat zich in Nagata-cho, Toyko bevindt waarin het ijkpunt voor hoogtemetingen is verankerd. Uit: In een Japanse stroomversnelling 2000, 11 en 391.
het reilen en zijlen van deze ingenieurs weten we het nodige dankzij correspondentie die bewaard bleef. De monografie over De Rijke is hier grotendeels op gebaseerd. Kamibayashi, de Japanse biograaf geeft deskundig commentaar op de historische achtergronden en de omstandigheden waarin De Rijke functioneerde. Naast brieven van Lindo en Escher vinden we als bijlage opnieuw correspondentie van De Rijke terug in de tweede, meer omvangrijke publicatie.Ga naar eind28 Afzonderlijke katernen geven daarin telkens een beknopte levensschets van de voornoemde Nederlanders plus die van diverse werkbazen en andere ingenieurs. Deze mensen waren voortdurend onderweg om havens ter plaatse te bekijken, het stroomgebied van een rivier te verkennen of te overleggen met vertegenwoordigers van de centrale of de lokale overheid. De weersomstandigheden waren soms bar en de Hollanders werden zomers vooral geplaagd door de hitte. De centrale overheid zorgde echter voor comfortabele behuizingen, ook voor het kinderrijke (gereformeerde) gezin van De Rijke. | |
[pagina 185]
| |
Drijvende bok voor het aanvoeren en lossen van stenen. Tekening G.A. Escher, 1876. Uit: In een Japanse stroomversnelling 2000, p. 224.
Vrijgezelle buitenlandse mannen kregen desgewenst een vrouw toegewezen die niet alleen voor het huishouden zorgde maar ook als tolk, tekenaar en bedgenote optrad. In de brieven aan het thuisfront kwam dat laatste aspect niet ter sprake en bij terugkeer naar Nederland bleven de vrouwen dan ook achter in Japan. Alleen Escher liet doorschemeren dat hij met zijn vriendin periodieke onthouding toepaste om zwangerschap te voorkomen. Het boek In een Japanse stroomversnelling biedt verder informatie over tal van onderwerpen zoals het Japanse geldstelsel, de introductie van de fotografie, de invloed van cholera, traditionele timmer- en meettechnieken en ontbossing. Het boek bevat tal van kleurige illustraties: Japanse prenten, ontwerptekeningen, kaarten en oude, ingekleurde foto's. De langst zittende Nederlander was Johannis de Rijke die de Japanse regering dertig jaar diende als ‘noodhulpadviseur’ maar uiteindelijk de status van chokuninkan, staatssecretaris bereikte.Ga naar eind29 Mede dankzij persoonlijke steun van ingenieurs als J. Lebret en de voornoemde G.A. Escher kon de ijverige dijkwerkerszoon De Rijke zich via zelfstudie en praktijkervaring opwerken. In Nederland was hij eerder betrokken bij de aanleg van het Noordzeekanaal. De Rijke kreeg een Japanse ingenieurstitel, maar door het Koninklijk Instituut van Ingenieurs is hij nooit als zodanig erkend.Ga naar eind30 Praktijkervaring was onder omstandigheden minstens zo belangrijk als theoretische kennis, hetgeen de in Delft gevormde Escher goed besefte: ‘... Volgens mij oordeelen echter meest alle academisch opgeleide Ingenieurs niet onpartijdig; hun voorliefde voor die, welke dezelfde of een soortgelijke opleiding gehad hebben als zij zelf, | |
[pagina 186]
| |
maakt hen onbillijk tegenover anders opgeleiden met minder aristocratische allures’.Ga naar eind31 Via regulering van de stroming werd de bevaarbaarheid van rivieren verbeterd. Dit kwam ten goede aan de scheepvaart en de handel, maar negeerde aanvankelijk het gevaar van overstromingen, zoals bleek bij de dijkbreuk van de Yodo in 1885. In hetzelfde jaar werd Engels de westerse voertaal, zoals ook uit de rapportages van De Rijke blijkt. Engelse ingenieurs vonden de door de Nederlanders toegepaste rijs(zink)werken maar ouderwets en lieten niet na hen te bekritiseren. Achteraf bleek deze methode, om afkalving bij sterke stroming te voorkomen, niet alleen uiterst functioneel voor de slappe Japanse rivierbodems maar ook duurzaam en milieuvriendelijk. Zo kan men ook de bestrijding van bergerosie noemen, waarbij de grond met stronetten vastgelegd werd en gelijktijdig kapverboden golden.Ga naar eind32 Respect voor de natuur staat voor Shinto, de Japanse visie op de harmonie tussen mens en natuur en het bestaan van een zichtbare en onzichtbare wereld.Ga naar eind33 De Nederlanders hadden geen notie van deze opvattingen en wisten evenmin dat Japanners, alvorens grond te ontrekken aan de natuur een verzoeningsritueel houden voor de kami, vertegenwoordiger van de spirituele energie van de plek.
Bovengenoemde voorbeelden tonen hoe delen van de traditionele Japanse samenleving op verschillende manieren aan modernisering onderhevig waren. Omdat er gelijktijdig bestuurlijke hervormingen plaatsvonden was er soms sterk verzet tegen de vernieuwingen vanuit de bevolking. Diverse buitenlanders zijn ook vermoord, reden voor een vernietigend Engels bombardement vanaf schepen in 1863. Toch kan men niet anders dan bewondering opbrengen voor de vooruitstrevende geesten in de toenmalige centrale overheid, die de eigen ‘ontwikkelingshulp’ organiseerde en financierde en zo zorgde voor aansluiting bij het geïndustrialiseerde westen. |
|