Arbeidershuisvesting in Lotharingse stijl
Kees Volkers
Woningen in de zogenaamde Lotharingse stijl kennen we in Nederland alleen in de oostelijke mijnstreek. Het gaat om een tiental woonwijken, schijnbaar willekeurig verspreid over de gemeenten Heerlen en Landgraaf, maar uitgevoerd in hetzelfde metsel- en pleisterwerk en dezelfde opvallende decoratiepatronen. Deze ‘verspreide eenheid’ duidt er al op dat we met voormalige mijnkolonieën te maken hebben. Een aantal van deze kolonieën - zoals Musschemig, Grasbroek, Beersdal en Leenhof - is ook in stedenbouwkundig opzicht uniek in Nederland.
Als we de oude abdijmijn van Rolduc niet meerekenen, begon het steenkolentijdperk in Limburg in 1899 met de opening van de eerste Oranje Nassaumijn te Heerlen.
Andere schachten volgden spoedig daarna. De steenkoolwinning was in het begin een volledig buitenlandse aangelegenheid. De mijnen Willem Sophie (Spekholzerheide 1902) en Laura (Eygelshoven 1907) waren in Belgische handen en de Oranje Nassau was van het Duitse Honigmann-concern. In 1906 opende Honigmann de Oranje Nassau II bij Schaesberg. Pas in 1909 kwam de eerste staatsmijn in productie: de Wilhelmina in Terwinselen.
Met de komst van de mijnen ontstond in korte tijd een grote vraag naar
Ontwerptekening woongroep Leenhof met bleekveld. Uit: ‘Ons Limburg’, 1951.
arbeiders en woonruimte. Na een aarzelend begin kwam de bouw van speciale woninggroepen voor mijnwerkers - de zogenaamde mijnkolonieën - op gang. De Oranje Nassau was in het begin het meest actief. De allereerste woningen (onder andere in Leenhof I) kwamen nog tot stand onder het Honigmannbewind, maar de meeste zijn gebouwd onder de Lotharingse familie De Wendel, die de Oranje Nassauconcessie in 1908 van Honigmann overnam. De kolonieën werden ontworpen door het eigen bouwbureau van de Oranje Nassau. In de Wendelperiode paste het bureau de Lotharingse stijl toe.
De allereerste kolonieën van de Oranje Nassau zijn zeldzame voorbeelden van de eerste generatie idealistisch opgezette arbeidersdorpen. De beweging voor betere arbeidershuisvesting kwam halverwege de 19de eeuw op gang, als reactie op de schrijnende misstanden in de sloppen van de Europese industriesteden. De gevestigde orde zag deze brandhaarden van ziektes, zedelijk verval en socialisme met toenemende ongerustheid aan. Niet zonder eigenbelang pleitte zij voor betere woonvormen.
Het waren de fabrikanten zelf die de eerste min of meer idealistisch opgezette arbeidersdorpen realiseerden. Zo richtte een elftal fabrikanten uit de Elzas, onder aanvoering van de textielfabrikant Jean Dollfus, in 1853 de ‘Société des