wetenschap en cultuur (United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation) vaststelde, dat er sprake is van zoiets als erfgoed, zowel natuurlijk als cultureel, dat onvervangbaar en van onschatbare waarde is voor de gehele mensheid en haar geschiedenis. Of zoals de overeenkomst het zegt, dat ‘de achteruitgang of verdwijning van elk onderdeel van het cultureel en natuurlijk erfgoed een rampzalige verarming betekent van het erfgoed van alle volken ter wereld’.
En dan volgt de passage in dit officiële internationale document die de kern vormt van de eigenlijke betekenis van het werelderfgoed. Die luidt: ‘Het is de taak van de gehele internationale gemeenschap deel te nemen aan de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van uitzonderlijke en universele waarde door het verlenen van gezamenlijke bijstand die, zonder in de plaats te treden van het optreden van de betrokken Staat, dit optreden op doeltreffende wijze aanvult.’
Het gaat hierbij om zaken als taak, om internationale gemeenschap, om het verlenen van gezamenlijke bijstand. De weg waarlangs dit kan worden bereikt, zou moeten komen te liggen bij het ‘instellen van een doeltreffend systeem voor de collectieve bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van uitzonderlijke universele waarde, op een permanente basis en volgens moderne wetenschappelijke methoden’, aldus de overeenkomst. Landen, lid van de Verenigde Naties, lid van de UNESCO, die deze internationale overeenkomst aangaan, nemen daarmee verplichtingen op zich. De aanduiding ‘internationale monumentenzorg’ is hier dan ook, hoe ingewikkeld ook, op haar plaats.
Ook Nederland is met het ondertekenen van deze overeenkomst in 1992 deze verplichtingen aangegaan. Sindsdien kan niet worden gezegd, dat ons land zich afzijdig houdt. Nadat in 1994 door de toenmalige staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de zogeheten Voorlopige Lijst - een lijst van zaken die een land als werelderfgoed wil voordragen - van archeologisch erfgoed in Nederland aan het Centrum voor het Werelderfgoed was toegezonden, een jaar later gevolgd door een dergelijke lijst van niet-archeologische monumenten, is allereerst intensief gewerkt aan het voorbereiden van diverse nominaties. Deze zijn vervolgens alle door de Commissie voor het Werelderfgoed op de lijst geplaatst (Schokland, 1995; Stelling van Amsterdam, 1996; molencomplex Kinderdijk, 1997; Ir. D.F. Woudagemaal bij Lemmer (Tacozijl), 1998; de droogmakerij De Beemster, 1999; Rietveld Schröderhuis, Utrecht, 2000). De komende jaren zullen er nog enkele volgen.
Daarmee voldoet ons land aan wat de overeenkomst vermeldt: ‘Elke Staat die partij is bij deze Overeenkomst erkent dat in eerste instantie op hem de verplichting rust de identificatie, de bescherming, het behoud, het toegankelijk maken en het overdragen aan komende generaties van het op zijn grondgebied liggende (.......) cultureel en natuurlijk erfgoed te waarborgen.’ (Artikel 4). Het moet daarbij gaan om erfgoed van uitzonderlijke universele betekenis. Hoe dat geïnterpreteerd moet worden, blijkt in de praktijk minder scherp te omlijnen. De laatste jaren is meer en meer de tendens naar regionalisering per continent waar te nemen.
Ook de internationale samenwerking en ondersteuning krijgt van Nederlandse zijde in toenemende mate aandacht. Dat heeft zowel betrekking op de financiën als op het leveren van expertise. Dat laatste gebeurde onder meer bij het voorbereiden van de nominaties voor het historisch centrum van Willemstad op Curaçao (geplaatst 1997) en die van Paramaribo in Suriname (geplaatst 2002). Nederland trad als gastland op voor een door het Centrum voor het Werelderfgoed georganiseerde internationale bijeenkomst van deskundigen, met als titel ‘Linking Nature and Culture’ (Amsterdam, 25-29 maart 1998).
Een belangrijk onderdeel bij een nominatie is het evalueren ervan. Dat gebeurt voor het cultureel erfgoed door deskundigen van de ICOMOS (International Council on Monuments and Sites). Voor het natuurlijk erfgoed is de IUCN (World Conservation Union) het andere officiële adviesorgaan van de Commissie voor het Werelderfgoed. De rapporten hierover van deze adviesorganen spelen een cruciale rol bij de beslissingen over plaatsingen. Nederlandse deskundigen, van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg deden dergelijke evaluaties in diverse landen, zoals in Duitsland, Italië, Portugal en Tsjechië.
Monitoring en periodieke rapportages behoren tot het instrumentarium om de toestand van een werelderfgoedsite te kunnen vaststellen. Ook daarvoor wordt internationaal een beroep gedaan op deskundigen van een van beide advieslichamen. Medewerking van Nederlandse zijde, wederom van de kant van de Rijksdienst, is meerdere malen gegeven (Duitsland,