Jaarboek Monumentenzorg 2002. Een trapgevel in Potsdam. Monumentenzorg over grenzen
(2002)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Beyin (Ghana). Fort Appolonia. Foto L. Tangel, 2000.
| |
[pagina 41]
| |
‘Our global village’: beleid en wensen
| |
Nederlandse betrokkenheidDe zomer van 2002 stond op veel plaatsen in West-Europa in het teken van overvloedige wateroverlast. In het stroomgebied van de rivieren de Elbe, de Moldau en de Donau zijn historische steden ondergelopen. Eind augustus 2002 betuigde staatssecretaris Van Leeuwen van Cultuur in een brief aan zijn Tsjechische collega zijn medeleven met de inwoners van Tsjechië. Van Leeuwen bood aan deskundigen te sturen om te kijken wat Nederland kan doen bij het herstel van het Tsjechisch cultureel erfgoed dat door overstromingen zo ernstig is getroffen. Dit voorval staat niet op zichzelf. Op meer plaatsen in de wereld is Nederland betrokken bij herstel en duurzaam behoud van cultureel erfgoed. Een aantal jaren geleden werkten experts uit Nederland aan de restauratie van archieven in Polen die - net als nu in Tsjechië - als gevolg van wateroverlast zwaar beschadigd waren. Die ervaring komt nu goed van pas. Behalve natuurrampen veroorzaakt oorlogsgeweld veel schade. Een voorbeeld daarvan is Kosovo waar Nederland adviezen heeft gegeven voor herstel en behoud van monumenten en objecten. De grootste bedreiging voor het cultureel erfgoed echter vormt gestaag verval: de tand des tijds knaagt onverbiddelijk. Overal ter wereld vallen historische gebouwen, kerken, pakhuizen, fortificaties, kantoorvestigingen, havencomplexen en stedelijke structuren daaraan ten prooi. Met een aantal daarvan heeft Nederland in het verleden bemoeienis gehad. Binnen erfgoedbeleid nemen deze een bijzondere plaats in. | |
‘Een bequaeme plaetse’Op 6 april 1634 besloot de West-Indische Compagnie (WIC) een expeditie naar Curaçao te sturen: ‘... om te hebben een bequaeme plaetse, daer men sout, hout ende anders mocht becomen, ...’. Op 21 april van hetzelfde jaar werden in de vergadering van de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden Johannes van Walbeeck en Pierre Le Grand als expeditieleiders beëdigd. Men zette vaart achter de plannen en begin mei vertrokken Van Walbeeck en Le Grand uit Holland. Met vier schepen bereikten zij op 29 juli 1634 Curaçao. Het was het begin van een proces dat in de achttiende eeuw resulteerde in de dichtbevolkte handelsplaats Willemstad.Ga naar eind1 De Hollanders vestigden zich in de zeventiende eeuw op meer plaatsen in de wereld. De Vereenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) bezat het monopolie op alle handel en scheepvaart met Japan. Over de handelspost Deshima weten we dat daar tussen 1641 en 1847 in totaal 606 schepen uit Holland afmeerden. In 1854 stuurde Engeland een missie naar Japan onder leiding van Lord Elgin. De Lord, bekend van de Elgin marbles, had Deshima nog | |
[pagina 42]
| |
nooit bezocht. Hij was verbluft door wat hij aantrof: de armetierige nederzetting vond hij meer lijken op een onderkomen voor gevangenen dan op een verblijfplaats voor kooplieden. Ongetwijfeld werd zijn oordeel gekleurd door afgunst: niet Engeland, maar Holland bezat toen het monopolie. Hoewel daar meer dan twee eeuwen sprake is geweest van unieke en intensieve betrekkingen tussen West-Europa en Japan, herinnert nu weinig meer aan deze glorietijd. Wel zijn er plannen om Deshima te reconstrueren.Ga naar eind2 | |
UitwisselingDeshima en Willemstad, twee plaatsen op de wereld, elk met een eigen, specifieke geschiedenis. Eens hebben Hollanders zich daar gevestigd, zoals ook in Indonesië, op Sri Lanka, in Ghana en in Zuid-Afrika. Economische motieven waren doorgaans de belangrijkste reden voor vestiging overzee. Toch ging in veel gevallen de betekenis van de betrekkingen tussen de autochtone bewoners en de nieuwkomers verder dan uitwisseling van goederen. Op Deshima bijvoorbeeld fungeerde de aanwezigheid van de Hollanders als middel voor communicatie: via hen hielden de Japanners hun kennis van de wereld op een actueel peil. En vice versa? Op geen enkele andere plek van de aardbol wist men meer over de Japanse cultuur dan hier. Pakhuizen, havencomplexen, forten en kerken buiten onze landsgrenzen bestaan nog steeds als tastbare overblijfselen van de betrekkingen tussen Holland en landen elders. Niet alles is gaaf bewaard gebleven. De Nederlandse overheid is van dit feit doordrongen en neemt de situatie van het erfgoed overzee zeer serieus. Sinds 1997 is er van overheidswege beleid gemaakt, gericht op duurzaam behoud van materiële en immateriële objecten in landen waarmee in het verleden betrekkingen werden onderhouden. Samen met andere instanties speelt de RDMZ, het kennisinstituut op het terrein van duurzaam behoud van gebouwd cultureel erfgoed, hierin een actieve rol. | |
Hoe, wat, waar?Tot zover. Er doen zich vragen voor. Het bevorderen van duurzaam behoud van cultureel erfgoed buiten Nederland, hoe gaat dat in zijn werk? Waar bevinden zich de objecten, welke komen in aanmerking en waarom juist die? Wat wil het land zelf waar het object of de objecten zich bevinden? En hoe wordt een en ander gefinancierd? Op 16 april 1997 stuurden de staatssecretarissen van Buitenlandse Zaken (BuZa) en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OC&W) een brief naar de Tweede Kamer met daarin een inventarisatie van het Nederlandse erfgoed over de grenzen. Deze inventarisatie onder de titel Verstrooid Verleden was een opsomming van gebouwde objecten, scheepswrakken en archieven, ontstaan in de tijd van VOC en WIC. Ook objecten, ontstaan uit andere internationale verhoudingen, kregen een plaats op de lijst. Ondertussen schreef de RDMZ nota's en notities, waarin de door de rijksoverheid in algemene termen geformuleerde contouren, kaders en intenties handen en voeten kregen. Geen beleid zonder financiën. Sinds 1997 beschikken de ministeries van BuZa en van OC&W over een belangrijk beleidsinstrument: financiële middelen van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Deze worden besteed aan intensivering van internationaal cultuurbeleid, zoals profilering van de Nederlandse cultuur in het buitenland en bevordering van culturele uitwisseling. In de praktijk betekent dit onder meer dat met Nederlands geld festival De Parade in Barcelona zijn tenten opslaat en dat de Nederlandse Opera in een Monteverdicyclus in New York optreedt. Het jaarlijks budget voor internationaal cultuurbeleid bedraagt ongeveer € 12 miljoen, waarvan een deel besteed wordt aan de bevordering van duurzaam behoud van cultureel erfgoed in het buitenland. Voor BuZa is gemeenschappelijk cultureel erfgoed van belang, omdat het behalve intrinsieke waarde ook bijzondere waarde heeft voor de bilaterale betrekkingen met de landen waar het zich bevindt. Het kan uitwisseling op politiek en economisch terrein mede bevorderen.Ga naar eind3 Specifiek voor de aanpak van het culturele erfgoed in het buitenland is het uitgangspunt dat zowel Nederland als het andere land zich erbij betrokken voelt, op voet van gelijkwaardigheid. Voorwaarde is dat beide landen verklaren gezamenlijk de schouders onder projecten te zetten; wederzijds commitment moet er zijn, ook met het oog op duurzaam behoud. | |
Gemeenschappelijk ErfgoedoverlegGeen beleid zonder overleg. Om het beleid aan te scherpen en concreet te vertalen is het Gemeenschappelijk Erfgoedoverleg (GEO) opgericht, waarin vertegenwoordigd zijn de ministeries van BuZa en OC&W, het Nationaal Archief, de Nederlandse Museumvereniging, het Instituut Collectie Nederland, de Rijksdienst voor | |
[pagina 43]
| |
Oudheidkundig Bodemonderzoek en de RDMZ. Het GEO adviseert de HGIS-cultuurcommissie. Het GEO heeft de afgelopen jaren veel werk verzet. Het overleg heeft criteria opgesteld voor gebouwen en objecten, die met ondersteuning vanuit Nederland in aanmerking komen voor instandhouding. Gemeenschappelijk cultureel erfgoed omvat overblijfselen uit de tijd van VOC en WIC. Voorbeelden zijn fort Elmina in Ghana en Galle in Sri Lanka. Kenmerk is, dat langdurige wisselwerking tussen culturen aantoonbaar is. Als tweede categorie komen gebouwen en objecten in aanmerking, die in opdracht van een ander land door Hollanders zijn neergezet of meegebracht, bijvoorbeeld in Rusland. Als derde categorie vallen overblijfselen uit andere landen in Nederland binnen de criteria. Hier aanwezige archieven over betrekkingen met Rusland, Oost-Azië en Brazilië behoren hiertoe evenals de Pyramide van Austerlitz, opgericht door de Fransen aan het begin van de negentiende eeuw. Behalve criteria voor de keuze van gebouwen en objecten, is aangegeven welke landen prioriteit hebben. Suriname, Zuid-Afrika, Indonesië, Ghana, India, Sri Lanka en Rusland zijn aangewezen. Tussen 1997 en 2000 konden op monumentengebied zes activiteiten gefinancierd worden; in 2001 zijn vier monumentenprojecten gesubsidieerd: de revitalisering van de Hernhutter-nederzetting Genadendal in Zuid-Afrika, de restauratie van Fort Orange in Brazilië, een urban development training voor professionals in Ghana en een project in Sri Lanka. Nu de praktijk. In de zomer van 2001 kreeg de voormalige VOC-stad Galle in Sri Lanka bezoek van een Nederlandse delegatie. Er was een verzoek om subsidie ontvangen voor restauratie van de Dutch Reformed Church aldaar (gebouwd van 1751 tot 1753). De Sri Lankaanse overheid vroeg Nederland behalve geld ook technische ondersteuning bij het restaureren van glas in lood ramen, waarvan de stad er een heleboel heeft. Maar daar bleef het niet bij. Ook voor andere onderdelen bestond bij architecten en restauratiedeskundigen in Sri Lanka behoefte aan vakkennis om het erfgoed te restaureren. Voor Galle is een masterplan ontwikkeld, waarin ook de plaatselijke pakhuizen zijn meegenomen van waaruit handelswaren van de VOC naar West-Europa werden verscheept, en de nog bestaande vestingwerken. Het project in Sri Lanka is interessant, omdat het betekenis heeft voor meer dan een sector. Via trainingen wordt over en weer kennis en ervaring opgedaan, het project stimuleert de werkgelegenheid en bevordert het toerisme. De aanvraag is gehonoreerd.Ga naar eind4 | |
Lastige kwesties?Alweer, tot zover. Er is beleid, er is geld, er is deskundigheid. Een beladen verleden is er ook. Vormt dit een beletsel voor de praktijk van nu? Duidelijk is dat de context van de huidige bilaterale verhoudingen drastisch is veranderd. Dit neemt niet weg dat vroeger bestáát. Bij samenwerking met een derde land verwacht Nederland nogal wat: wederzijds commitment en gemeenschappelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van voorwerpen en objecten, die zijn ontstaan in een tijd toen daarvan geen sprake was. In Nederland is men zich hiervan bewust; men sluit de ogen niet voor het verleden. Het politiek-historisch perspectief is slechts één aspect in het geheel van de zorg voor het gemeenschappelijk cultureel erfgoed. Materiële overblijfselen kunnen juíst belangrijke aanknopingspunten zijn om betrekkingen te verstevigen. Bovendien huldigt de Nederlandse overheid de opvatting, dat met name Nederland op dit terrein in internationaal cultuurbeleid een rol kan spelen. Vierhonderd jaar lang waren wij een natie van kooplieden. Zolang al vindt culturele uitwisseling plaats, en nog steeds gaat de dialoog door.Ga naar eind5 | |
ToekomstMaar toch. Er zijn verschillen tussen culturen, die een efficiënte aanpak van het gemeenschappelijk cultureel erfgoed kunnen dwarsbomen. Japan is Curaçao niet en Ghana Indonesië niet. Het GEO pleit daarom voor maatwerk, dat wil zeggen een specifieke aanpak, toegesneden op het land in kwestie. Suriname geldt hierbij als voorbeeld voor de toekomst. Met dat land tekende Nederland in september 2001 een tweeledige overeenkomst. Het was de eerste keer in de geschiedenis van het gemeenschappelijk cultureel erfgoed dat zo'n ‘landenspecifiek raamwerk’ tot stand kwam.Ga naar eind6 Vijf jaar lang, van 1997 tot 2002, heeft Nederland gewerkt aan de ontwikkeling van beleid. Hoe zien de volgende vijf jaar eruit? Om de toekomst te kennen, gaan we even terug naar het verleden. Van 27 februari tot 2 maart 2002 vond in Bandung, Indonesië, de Mutual Cultural Heritage Conference plaats. Deskundigen uit India, Indonesië, Suriname, Sri Lanka en Zuid-Afrika, | |
[pagina 44-45]
| |
Paramaribo. Veranda binnenstad. Foto L. Tangel.
| |
[pagina 46]
| |
Elmina (Ghana). St. Joseph's Hill school. Foto L. Tangel.
| |
[pagina 47]
| |
vertegenwoordigers van de Nederlandse ambassades in de zeven prioriteitslanden en beleidsmakers van de twee ministeries uit Nederland namen hieraan deel. Aan het eind werden beleidsaanbevelingen gepresenteerd, waarvan meteen al de eerste het belang van maatwerk per land onderstreepte. Voorts concludeerde de conferentie, dat de betrokkenheid van een breed publiek van groot belang is: er moet aandacht komen voor gemeenschappelijk cultureel erfgoed binnen onderwijs en voorlichting. Uitbreiding van bilaterale contacten gaf men aan als een ander essentieel punt. Het gaat bij projecten niet alleen om Nederland en het prioriteitsland, maar ook om de samenwerking tussen de prioriteitslanden onderling en tussen die landen en landen in de regio. Zo kunnen kennis en ervaring op het gebied van het gemeenschappelijk cultureel erfgoed op meer dan een plaats vrucht afwerpen.Ga naar eind7 | |
WensenHoewel er in de afgelopen jaren veel gebeurd is, kan er meer. Het kan ook altijd beter, daarover bestaat bij niemand van de betrokken deskundigen enige twijfel. Een van de middelen daartoe is inventarisatie van gegevens op welk niveau en met welke middelen duurzaam behoud van het gemeenschappelijk cultureel erfgoed het beste kan worden aangepakt. Ook over andere aspecten zijn de betrokkenen het eens: de bestaande deskundigheid en menskracht zou (meer) moeten worden ingezet ten behoeve van de begeleiding van - c.q. mede-tenuitvoerlegging van - internationale erfgoedprojecten. Als kennisinstituut kan de RDMZ hieraan een belangrijke bijdrage leveren. Meer mensen kunnen meer doen, en kennis en ervaring op grotere schaal verspreiden. Het beleidskader op hoofdlijnen staat; nu komt het aan op daadkrachtige uitvoering. | |
‘Our global village’In de zomer van 2002 heeft zich in het stroomgebied van Elbe, Moldau en Donau een natuurramp voorgedaan. We zagen op de televisie hoe kolkende watermassa's bezit namen van onder andere Dresden en Praag, steden vol van monumenten. Voor inventarisatie van de stand van zaken werden uit Nederland deskundige hulp, kennis en expertise gevraagd. Vervolgens zijn de ministeries van OC&W en BuZa, het Nationaal Archief, het Instituut Collectie Nederland en de RDMZ gezamenlijk betrokken bij het beschikbaar stellen van technische assistentie voor twee musea in Praag: het Nationaal Techniek Museum en het Museum voor Muziekinstrumenten. Ook het gemeenschappelijk cultureel erfgoed blijft aandacht vragen, en wel structureel. Nederland heeft medeverantwoordelijkheid voor instandhouding van pakhuizen, kerken, fortificaties en stedelijke structuren in derde landen en evenzeer voor erfgoed uit andere culturen in eigen land. De huidige samenleving ontwikkelt zich steeds meer tot een ‘global village’. Op dit wereldplatform ontmoeten culturen elkaar. Voor wederzijds begrip en voor kansen op integratie is inzicht nodig in de geschiedenis van die culturen. Duurzaam behoud van het gemeenschappelijk cultureel erfgoed draagt daaraan bij. |
|