Jaarboek Monumentenzorg 2002. Een trapgevel in Potsdam. Monumentenzorg over grenzen
(2002)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Curaçao. Fort St. Michiels. Foto auteur.
| |
[pagina 29]
| |
‘Outward Bound’
| |
[pagina 30]
| |
worden bijgedragen. Hierbij zal ook overleg plaatsvinden met de RDMZ....’Ga naar eind2 Als gevolg van deze brief konden er subsidies beschikbaar worden gesteld voor gemeenschappelijke cultureelerfgoedprojecten, zoals de restauratie van het goudleren behang en de fontein van Schloss Oranienbaum in Dessau Wörlitz, Duitsland, een voorstudie ten behoeve van de restauratie en het hergebruik van het Nederlands (Dudok-) paviljoen te Parijs, het Uralskiproject in de Oeral van de Stichting Analyse van Gebouwen, onderzoek naar behoud en restauratie van onder andere het constructivistisch erfgoed in Kemerovo, dat voor een belangrijk deel van de hand van de Nederlandse architect Van Loghem is, een onderzoek naar de bouwgeschiedenis van het WIC-Fort Orange in Brazilië, de restauratie en het beheer van de laat 18de-eeuwse nederzetting van de Evangelische Broedergemeente voor Hottentotten te Genadendal in Zuid-Afrika en een plan van aanpak voor het gebied bij de voormalige hoofdvestiging van de WIC, Fort St. George del Mina in Ghana, de restauratie van The Dutch Protestant Church te Galle, Fort in Sri Lanka en de Atlas of Mutual Heritage ten behoeve van alle landen met een VOC- en WIC-verleden. De RDMZ is bij al deze projecten in meer of mindere mate betrokken, enerzijds door zijn lidmaatschap van het interdepartementale Gemeenschappelijk Erfgoed Overleg (GEO) en anderzijds door advisering of deelname aan technische missies naar Ghana en Sri Lanka.
De veelzijdige kennis en ervaring van de RDMZ maakt het mogelijk dat de dienst goed inzetbaar is over de grenzen. Ieder land kent wel zijn specifieke bestuurlijke en technische problemen, maar waardebepaling, registratie, bescherming, instandhouding, integratie en restauratie van monumenten, structuren en gezichten is in de kern overal hetzelfde. Een cultuurhistorische verkenning kan worden opgesteld voor Ootmarsum, maar ook voor unieke historische steden als Paramaribo, Genadendal, Medan of Tapolska (Hongarije). Een absolute voorwaarde voor het slagen van een monumentenzorgbeleid is draagvlak van de zijde van het bestuur, ‘political commitment’, en van de samenleving, ‘public awareness’. | |
Het internationale veldDe multilaterale en bilaterale contacten met landen in Europa leidden nimmer tot een samenwerkingsverband of tot daadwerkelijke bemoeienis met de monumentenzorg ter plekke. Er was wel vanaf het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw een intensief contact tussen correspondenten van alle nationale monumentenorganisaties binnen lidstaten van de Raad van Europa. De RDMZ was formeel lid van het Committee for Cultural Heritage van de Raad. Een van de belangrijkste taken was de voorbereiding van de ministersconferenties op het terrein van het cultureel erfgoed. In 1985 leidde dit tot de Conventie van Granada over het Europese architectonisch erfgoed. In 1993 werd vervolgens het Verdrag van Malta gesloten met betrekking tot het archeologisch erfgoed. Daarnaast sloten zij in 1996 het Verdrag van Helsinki dat moet zorgdragen voor de kennisuitwisseling tussen de verschillende lidstaten. Het Committee Cultural Heritage heeft de afgelopen 25 jaar verschillende expertgroepen geformeerd, bestaande uit deskundigen uit de lidstaten. De RDMZ heeft op grond van zijn baanbrekend werk op vele onderdelen van de monumentenzorg een zeer actieve en vooraanstaande rol gespeeld, onder andere in de groepen voor ‘integrated conservation’, documentatie, roerend erfgoed in monumenten, industriële archeologie, jongere bouwkunst en ‘on skills and crafts’. In contacten met de Raad van Europa blijkt steeds hoe zeer de RDMZ in het internationale veld wordt gewaardeerd. Sedert september 2001 is de RDMZ ook betrokken bij het HEREIN-project, European Heritage Network, dat tot doel heeft een Europees monumentennetwerk op te stellen voor alle 48 landen die zijn aangesloten bij het Europese Culturele Verdrag. Het HEREIN-project komt voort uit de Vijfde Europese Ministersconferentie voor het cultureel erfgoed te Portoroz, Slovenië (2001). De Europese Unie speelt sedert het Verdrag van Maastricht een zelfstandige rol op het terrein van het Europees cultureel erfgoed via het Cultuurprogramma 2000 en de speciale opvolgende kaderprogramma's die zich met name richten op onderwerpen met betrekking tot onderzoek en technologie. In verband hiermee is voor de Nederlandse erfgoeddiensten in 1999 een eigen Europees Cultureel Erfgoed Platform gestart dat zich vooral bezighoudt met informatie-uitwisseling en signalering van ontwikkelingen op het terrein van het Europese cultureel erfgoed. Thans is het Platform ten dele geïntegreerd in het GEO. De kaderprogramma's zijn buitengewoon complex en nodigen niet uit tot actieve deelneming, daar blijkt dat de inspanning voor de juiste aanvraag veel geld, tijd en energie vergt en de uitkomst twijfelachtig is. | |
[pagina 31]
| |
Galle (Sri Lanka). Spandoek bij opening International seminar European Architecture. Foto auteur.
De bilaterale contacten namen na 1987 toe. De RDMZ kreeg in die periode voor de eerste maal een verzoek van het Eilandsbestuur van Curaçao om assistentie, hetgeen zelfs resulteerde in een stage te Zeist van het toekomstige hoofd Monumentenzorg, gevolgd door de tijdelijke plaatsing van een medewerker van de RDMZ te Willemstad. De RDMZ was aan het eind van de jaren negentig op een zelfde wijze nauw betrokken bij het opzetten van de monumentenzorg te Paramaribo. Dit laatste resulteerde in de oprichting van de Stichting Gebouwd Erfgoed Suriname.
Als gevolg van de inspanning van de helaas te vroeg overleden prof. dr. ir. Frits van Voorden, TUD, die namens de RDMZ deelnam aan een congres in 1988 te Jakarta over monumenten en stedenbouw, werden de banden met Indonesië aangehaald. Er werd een speciale publicatie verzorgd door de RDMZ over het congresthema. Om moeilijkheden over de Nederlandse periode in Indonesië te vermijden, werd gesproken over bouwkunst en stedenbouw tot 1961. Achteraf bleek men juist de bouwkunst uit de tijd van het zogenaamde Indisch bouwen te waarderen. De samenwerking met Indonesië is tot nu toe nimmer echt van de grond gekomen, hetgeen te maken heeft met de plaats van de monumentenzorg in de Indonesische structuur, de decentralisatie, de economische en politieke instabiliteit en een zekere beladenheid van het onderwerp. Het was echter wel de toenmalige Indonesische minister van Onderwijs en Cultuur, dr. Fuad Hassan, die de huidige term ‘Mutual Heritage’, gemeenschappelijk cultureel erfgoed, voor het eerst gebruikte. Tijdens de General Conference van ICOMOS te Colombo, Sri Lanka 1993, werden door de RDMZ-vertegenwoordigers binnen de Nederlandse ICOMOS-afvaardiging de banden met het Archeological Department aangehaald, hetgeen resulteerde in een nauwe samenwerking met Sri Lanka. De RDMZ-publicatie ter gelegenheid van deze conferentie over de bouwkunst overzee onder de titel de The Dutch in Asia van de hand van prof. dr. ir. C.L. Temminck Groll, droeg internationaal bij aan de waardering voor het gemeenschappelijk gebouwd erfgoed.
De RDMZ onderhield de afgelopen 55 jaar contacten met Oost en West. Er werden vele bezoeken afgelegd en kennis uitgewisseld, niet alleen met Curaçao, Suriname, Sri Lanka en Indonesië, maar ook met Engeland, België, Frankrijk, Italië, Scandinavië, Rusland, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Kroatië, Aruba, Bonaire, St. Eustatius, St. Maarten, Saba, Guyana, Ghana, Zuid-Afrika, India, Maleisië, Taiwan en China.
In de jaren tachtig ontstond er een regelmatige uitwisseling met de Vlaamse Dienst voor Monumenten en Landschappen. Met onze buurlanden wordt bij tijd en wijle intensief samengewerkt en wordt kennis gedeeld op vele onderdelen van het monumentenzorgbeleid. Vraagstukken in het ene land kunnen ook elders grote | |
[pagina 32]
| |
belangstelling van politiek en publiek ontmoeten. De discussie en beleidsvorming met betrekking tot de culturele planologie vertoont in Engeland en Nederland sterke gelijkenis: ‘historic environment’ staat hoog op de lijst van ‘English Heritage’. Het blijft uitermate zinvol dat zowel in multilateraal als bilateraal verband intensieve uitwisseling plaatsvindt, zodat niet elk land hetzelfde wiel moet uitvinden. De inventarisatie van de jongere bouwkunst in Nederland kon medio jaren tachtig pas echt worden opgepakt, nadat de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg voor een Monumenten Inventarisatie Plan (MIP) pleitte - dat geheel was gebaseerd op de Engelse inventarisatie en herinventarisatie van alle bestaande en toekomstige monumenten. Een ander voorbeeld is de aanpak van ‘Heritage Tourism’ in Europa en het hiervan afgeleide cultuurhistorisch toerisme in Nederland. De kennisdeling met buitenlandse monumenteninstellingen zal in de naaste toekomst een steeds belangrijker onderdeel vormen van de werkzaamheden van de RDMZ als kennisinstituut. | |
‘Best practises’De internationale bemoeienis van de RDMZ ging nimmer over de ‘best practises’. Bij de RDMZ gold de stelregel dat de contacten met het buitenland zowel voordeel voor Nederland als voor het desbetreffende land of de buitenlandse monumenteninstelling moesten opleveren. Er was op incidentele basis wel eens een bijdrage vanuit Nederland geleverd aan een monument, zoals een VOC-pakhuis in de benedenstad van Jakarta of aan de Dutch Reformed Church in Jaffna (Sri Lanka). In beide gevallen kon het verval van de omgeving niet worden tegengehouden, waardoor de ‘Nederlandse’ monumenten er volkomen verweesd bijstonden en de directe omgeving even deplorabel bleef. De restauratie- en inventarisatieadviezen werden als zeer waardevol beschouwd, maar een uitleg over de werking van het Nederlandse monumentenstelsel en over de wet- en regelgeving bleek in het algemeen weinig vruchten af te werpen. Het Nederlandse monumentenzorg beleid was niet exportabel maar wel de ‘best practises’.
In de jaren negentig richtte de internationale bemoeienis van de RDMZ zich vooral op het uitdragen van specifieke kennis op het gebied van ‘Urban Heritage Management’. Hierbij wordt ‘de instandhouding van monumenten als facetbelang bij hergebruik en verbeteren van de bestaande leefomgeving’ gepositioneerd, hetgeen de ontvankelijkheid in het kader van ontwikkelingssamenwerking zou kunnen vergroten. De beleidsuitgangspunten zoals vermeld in de cultuurnota en architectuurnota, beide voor de periode 1997-2000, gingen onder meer uit van de context van ‘export van monumentenkennis’ naar het buitenland. Gebouwd erfgoed moest hiermee katalysator voor (stads)beheer en (stedelijke) ontwikkeling worden. Naast het materiële aspect van de instandhouding komen sociaal-culturele en economische zaken aan bod. Instandhouding van het erfgoed en de wijze waarop dit gebeurt, moet het sociaal-culturele functioneren versterken en waarborgen bieden voor een economisch verantwoord hergebruik en daarmee voortbestaan van de bestaande gebouwde omgeving - ‘integrated conservation’! De landen waar dit werd gepresenteerd - Hongarije, Tsjechië, Tanzania, Ghana, Jemen, Suriname, Sri Lanka en enige steden in Indonesië - zagen in deze aanpak een voorname trekker bij de stadsrevitalisatie en het besluitvormingsproces op het gebied van lokale en regionale ontwikkelingen. Het was de bevlogen en zeer ervaren ir. Peter van Dun die in vele landen beleidsmakers en studenten wist te inspireren. Zijn rapporten Hout is goud en Ghana revisited getuigen hiervan. De grote kennis van het inventariseren van monumenten en structuren bij de RDMZ, die nog verder werd vervolmaakt tijdens de opzet van het reeds eerder gememoreerde MIP, werd met name door twee medewerkers ook richting buitenland vertaald. Drs. Ypie Attema bracht haar ervaring over naar Suriname, de Bovenwindse Eilanden, Sri Lanka en samen met ir. Nelly Wieringa naar de Banda-eilanden. Laatstgenoemde was reeds met Peter van Dun betrokken bij de advisering over revitalisering van het presidentiële paleis te Bogor, Indonesië. Prof. dr. Marieke Kuipers deelde haar brede kennis van de - Europese - jonge bouwkunst met deskundigen in Sanghai en in het Uralskiproject. Dankzij extra financiële middelen van de Directie Cultureel Erfgoed was het tot 2000 voor de RDMZ mogelijk extra technische identificatiemissies uit te zetten, kleine buitenlandse projecten te verzorgen en ‘best practises’ naar het buitenland te exporteren. | |
Tot besluitDe internationale bemoeienis van de RDMZ heeft bijgedragen tot eigen kennisvermeerdering, zorgde voor | |
[pagina 33]
| |
een bescheiden ondersteuning van het gebouwde erfgoed ‘in den vreemde’ en droeg bij aan internationale samenwerking. Het in de inleiding aangehaalde artikel uit het Jaarboek Monumentenzorg 1997 eindigde met de opmerking dat ‘monumentenzorg ook een rol kan spelen in het aanvaarden van de geschiedenis en als basis kan dienen voor onderling begrip en samenwerking voor de toekomst’. Het tastbare verleden - het gebouwde erfgoed - kan overal ter wereld worden vernietigd, maar het verleden kan nooit worden uitgevlakt. Tijdens een recent gesprek met de chief director Heritage, de heer Vusithemba Ndima van het Department of Arts Culture Science and Technology van de republiek van Zuid-Afrika, onderstreepte ook hij dit. Hij stelde dat zijn regering had besloten het Voortrekkersmonument te restaureren en dus in stand te houden. Hetzelfde zal gebeuren met de vele gebouwde objecten afkomstig uit onder meer de VOC-periode, waarover een groot deel van de bevolking nogal genuanceerd denkt!
De RDMZ kan met zijn grote kennis op het terrein van het gebouwde erfgoed ‘Outward Bound’ een rol spelen. ‘Qua patet orbis’.Ga naar eind3 |