Jaarboek Monumentenzorg 2001. Interieurs belicht
(2001)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |||||||||||||||
Vergaderzaal van de Eerste Kamer
| |||||||||||||||
InleidingMet de in de zomer van 1994 aangevangen renovatie van de grote vergaderzaal van de Eerste Kamer ging een al langer levende wens van de Kamer in vervulling. Het ‘leefklimaat’ in de zaal was in menig opzicht aan een opwaardering toe. De ventilatie was niet toereikend en de geluidsinstallatie en verlichting functioneerden niet meer naar behoren. Ook objectieve metingen toonden aan dat ingrijpen noodzakelijk was. Meer nog was het nodig het zaalinterieur in esthetische zin aan te pakken. Sinds de oplevering van de zaal als vergaderruimte voor de Edele Groot Mogende Heren Staten van Holland en West-Friesland in 1666 was de inrichting herhaalde malen veranderd, zelden ten positieve. Met name in de Franse tijd, toen de zaal zelfs tijdelijk diende als keuringslokaal voor rekruten, werd de inrichting dramatisch aangetast. Hoewel de bestaande vakliteratuur de hoofdlijnen van deze veranderingen vermeldde, leverde nauwgezet vooronderzoek - steeds vereist bij operaties als deze! - detailinformatie over het bijzondere, oorspronkelijke interieuraspect en over de wijze waarop het recente beeld tot stand was gekomen. De betekenis van de verschillende wijzigingen, zeker ook die uit de periode van 150 jaar gebruik door de Eerste Kamer, bepaalde mede het restauratieplan. Omdat niet alleen de ‘oeropzet’ van het zaalinterieur, maar ook een deel van de aanpassingen uit de latere gebruiksperiode bepalend voor de wijze van restaureren was, kon van een reconstructie van welke uitmonsteringsfase dan ook geen sprake zijn. Dat was ook niet wat het projectteam voor ogen stond.Ga naar eind1 Het ging hier juist om een nieuw interieurplan waarmee erkenning zou worden gegeven aan de historische betekenis van de zaal en waarbij aan de technische en functionele wensen van vandaag zoveel mogelijk gehoor zou worden gegeven. Verder werd ‘hedendaagse vormwil’ naar beste vermogen buiten spel gehouden in een poging het te koesteren monument op een tijdloze wijze weer tot zijn recht te laten komen. De bouw- en veranderingsgeschiedenis van het Statengebouw en de zaal daarbinnen waren maatgevend. | |||||||||||||||
Bouw en veranderingsgeschiedenisIn juli 1651 besloten de Staten-Generaal dat het stadhouderschap niet erfelijk was en dus met de dood van Willem II dat jaar afliep. Het machtige gewest Holland kon ter huisvesting van zijn Staten de beschikking krijgen over ruimte aan het Haagse Binnenhof ter plaatse van het vroegere stadhouderlijk paleis. Al op 3 oktober van hetzelfde jaar besloten de Staten van Holland en West-Friesland, dat een speciale commissie onder leiding van raadspensionaris Johan de Witt | |||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||
plannen daartoe moest voorbereiden. Op 3 februari 1652 presenteerde De Witt plannen, tekeningen en een begroting voor het nieuwe vergadergebouw van de hand van Pieter Post (1607/8-1669). De plannen werden goedgekeurd en de bouw ving kort daarop aan. In 1655 was de ruwbouw gereed en kon de interieurafwerking ter hand worden genomen. Het zou bijna tien jaar duren voordat het gebouw met de zeer grote zaal gereed was voor gebruik. Vooral de voltooiing van het zaalinterieur kostte veel hoofdbrekens. Dat had te maken met akoestische problemen die het gevolg waren van de architectonische opzet van de zaal met zijn gewelfde houten plafond en hoge gepleisterde wanden en raampartijen. De grote vergaderzaal van de Staten van Holland neemt ongeveer tweederde van de ruimte van de eerste verdieping van het vergadergebouw in beslag. De zaal beslaat de volle breedte van het gebouw en vijf van de zeven traveeën van de lange zijde. Het vloeroppervlak meet ongeveer 44⅓ bij 66⅔ voet Rijnlandse maat (ongeveer 14 bij 21 meter, een mooie 2:3-verhouding). In de hoogte overstijgt de zaal de verdiepingshoogte; de gewelfde zoldering reikt tot in de kap. De Kruinhoogte van het houtengewelf is 37 voet (ongeveer 12 meter; ongeveer 5/6 van de breedte) boven de zaalvloer. Daarmee voldoen de proporties van de zaal goed aan classicistische architectuurvoorschriften. De gepleisterde wanden zijn geleed met lisenen, geplaatst tegen brede pijlers met muurbogen boven een cordonlijst. De wanden hebben hierdoor een indeling in vijf en drie vakken voor respectievelijk de lange en korte wand. Een zware ‘kroonlijst-architraaf’ sluit de wand af bij de overgang naar het plafond. Ter plaatse van de lisenen is dit gereduceerd hoofdgestel gekornist. De banden die het houten gewelf in drie maal vijf vakken verdelen, sluiten architectonisch aan op de lisenen, waarmee een samenhangende ordening van wandgeleding en plafond is verkregen. De middenvakken van de korte zijden worden in beslag genomen door de monumentale schoorsteenpartijen naar ontwerp van Post. Beide schoorstenen hebben een rechthoekige mantel met daarboven twee Korintische halfzuilen en een gebogen fronton. Op dit sobere stramien is een bijzonder rijk ornament aanwezig van vergulde bloemen, vruchten en bladeren, een cartouche met het jaartal 1655 in het fries boven de halfzuilen en in het fronton het wapen van Holland. De schoorsteenboezems dragen elk een schoorsteenstuk, in het oosten ‘de Oorlog’ van Jan
Plattegrond van de begane grond en de hoofdverdieping van het gebouw van de Staten van Holland, toestand in 1655 en huidige toestand. Tekening K.C. van den Ende 1994.
Lievens uit 1664 en aan de overzijde ‘de Vrede’ van Adriaan Hanneman uit datzelfde jaar. Met de plaatsing van deze schilderstukken was de afwerking pas definitief voltooid. De ruwbouw was al negen jaar eerder gereed gekomen. Een van de eerste zaken die in 1655 - het jaar van oplevering van de ruwbouw - speelde, was de vergaderopstelling met het bankenplan. De verdeling van de zitplaatsen in de nieuwe zaal vormde een gevoelig punt in politiek-hiërarchische zin: niet alle stemhebbenden konden ‘vooraan’ zitten. Op 18 december vond daarom een proefvergadering plaats met provisorisch opgesteld meubilair. Tot discussie over de opstelling kwam het niet eens, want de zaal bleek akoestisch... onbruikbaar, volstrekt onbespreekbaar. Men stelde vast ‘dat het gehoor in deselve camer door seeckeren weergalm van't geluijt, seer wert verhindert’. De architect moest hiervoor een oplossing zoeken en men suggereerde hier een wand- | |||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||
bekleding. Pas twee jaar later werd de definitieve opstelling bepaald, waarbij de banken dichter bij elkaar werden geplaatst, vermoedelijk ook omwille van de onderlinge verstaanbaarheid. Een provisorische wandbespanning had de ergste problemen opgelost en men besloot om wandtapijten te bestellen. Uiteindelijk werden zij in 1662 door het atelier van Maximiliaan van der Gucht te Delft geleverd; het ontwerp voor de tapijten was hoogstwaarschijnlijk van Pieter Post.Ga naar eind2 De opmerkelijke akoestische problemen leidden er dus toe dat alle muurvlakken met tapijten werden behangen. De tapijten tegen de grote rechthoekige velden tussen de lisenen verbeeldden samen één doorlopend landschap met antieke ruïnes. De tapijten in de boogopeningen hierboven suggereerden een balustrade met toeschouwers daarachter, als was er buiten de zaal een omgaande galerij. De tapijtbekleding op de pijlers en lisenen was decoratief, aansluitend op hun architectonische ‘dragende’ functie. In 1663 verrees in de grote zaal een grote houten steiger voor de beschildering van het gewelf. De stelling zal ook gebruikt zijn om de kort daarvoor geleverde tapijten aan de wand te bevestigen. In ieder geval moesten de schilders Andries de Haen en Nicolaes Wielingh bij de beschildering van het plafond in de jaren 1664-1665 hun kleurstelling toonzetten naar de tapijten om de eenheid in de zaal te waarborgen. De vijftien gewelfvakken werden voorzien van decoratieve en illusionistische voorstellingen. De acht rechthoekige velden boven de kroonlijst hebben cartouches met doorkijkjes vanwaaruit volkeren uit alle windstreken de zaal in kijken. Het centrale cartouche toont zes kinderen die naar beneden kijken. In zijn onderzoeksrapport ter voorbereiding van de schildering-restauratie toont W. Haakma Wagenaar aan dat hier de eigen Hollandse bevolking is uitgebeeld als ‘kinderen van staat’. Na voltooiing van de gewelfschildering kon in 1665 eindelijk de definitieve vergaderopstelling worden gekozen en het meubilair worden besteld inclusief de sierlijke houten balustrade rond de vergaderruimte. In 1666 werd de grote vergaderzaal in gebruik genomen. De Staten van Holland beschikten nu over een van de meest monumentale en representatieve zalen in de Republiek, een zaal die, met de Burgerzaal in het Amsterdamse stadhuis en de Oranjezaal in Huis Ten Bosch, tot de interieurtopstukken van de 17de eeuw zou behoren. Bijna anderhalve eeuw bleef de zaal in zijn oorspronkelijke weelderige uitmonstering als vergaderzaal van Holland in gebruik. In het begin van de 19de eeuw werd de zaal echter door Koning Lodewijk Napoleon opgeëist voor het Ministerie van Oorlog. Tijdens de Franse bezetting was de zaal keuringslokaal voor rekruten. Kort daarvoor moet de vergadertuin zijn uitgebroken. De kostelijke wandtapijten werden afgenomen en naar Parijs afgevoerd en daar vermoedelijk versneden en verkocht; ondanks latere speurtochten zijn zij nooit meer opgedoken. Met dit noodlottig demasqué was van de oorspronkelijke eenheid van wanden en plafond niets meer over en in de latere 19de-eeuwse en 20ste-eeuwse interieurschema's is dat zo gebleven. Na de Franse tijd kwam de zaal in 1814 in gebruik bij de Ridderschap van het zuiderkwartier van Holland, vanaf 1840 bij de provincie Zuid-Holland. Bij de grondwetswijziging van 1848 werd de inmiddels zwaar uitgewoonde ruimte bestemd tot vergaderzaal voor de Eerste Kamer der Staten-Generaal. In 1849 werden daarvoor aanpassingen uitgevoerd. De vensters werden vernieuwd, er werd geschilderd en gestoffeerd en in de halfronde bogen tussen de pijlers werden acht schilderstukken geplaatst met portretten van vroegere raadspensionarissen. Het landswapen kreeg een ereplaats in de middelste boog, boven het grote portret van Koning Willem II. De wettelijk vereiste openbaarheid van vergadering maakte dat er zitplaatsen voor publiek nodig waren. In 1870 werden deze gelijkvloerse zitplaatsen vervangen door verhoogde tribunes op ijzeren kolommen tegen de korte wanden van de zaal. In 1881 zijn deze tribunes vervangen door de bestaande balkons over de volle breedte van de zaal. Vanaf hun ontstaan hebben velen zich gestoord aan de onbarmhartige coupure, die de balkons in de 17de-eeuwse architectuur aanbrengen. Er is - zonder vrucht - gezocht naar alternatieven voor deze noodzakelijke voorziening. De verloren samenhang van wanden en plafond, het ‘uitgeklede’ aspect van de tapijtloze wanden en de onvermijdelijke balkons vormden, met het gegeven dat portretten van raadspensionarissen en koning een vanzelfsprekende rol in het interieur moesten blijven spelen, de belangrijkste zetstukken van de interieuropgave. | |||||||||||||||
Zetstukken voor de restauratieDat pas elf jaar na oplevering van de ruwbouw de eerste officiële vergadering van de Staten in de zaal plaatsvond, zal voor een belangrijk deel het gevolg zijn geweest van de enorme tegenvaller die zich in 1655 voordeed. Tijdens | |||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||
Gravure naar tekening van Terwesten en Van Giessen van het interieur van de grote vergaderzaal van de Staten Van Holland en Westfriesland, gezien naar het zuiden, omstreeks 1730.
de proefvergadering bleek de zaal, zoals gezegd, door de ‘weergalm van 't geluyt’ voor debatteren ongeschikt. De ruimtelijke en constructieve opzet van de zaal met zijn concave eikenhouten plafond - werkend als een reflector - en de hoge gepleisterde wanden en raampartijen maakten een slechte spraakverstaanbaarheid volgens huidige inzichten eigenlijk volledig voorspelbaar. Toch was men ook toen al goed op de hoogte van de barrière voor geluid die bijvoorbeeld gestoffeerde wanden opleverden. Toen architect Post opdracht kreeg het akoestisch probleem op te lossen, gaf men een beproefde oplossingsrichting aan: stoffering met wandtapijten. De provisorische bespanning die men aanbracht leerde dat stoffering een redelijke verbetering van de verstaanbaarheid in de zaal opleverde, maar dat voor een goed resultaat volledige stoffering van de wanden nodig was, dus van pijlers, lisenen, muurvelden, boogvelden en boogzwikken. Deze uitzonderlijke, integrale stoffering wordt in ieder geval beschreven door de Zweedse hof-architect Nicodemus Tessin jr., die in 1687 tijdens een studiereis door Europa een bezoek aan de zaal brengt. In zijn reisverslag maakt Tessin expliciet melding van ‘die grossen pfeiler mit halben pfeilern daran’ (lisenen en muurpijlers) die waren behangen met ‘grottesken tapeten’ (wandkleden met grotesquemotieven). Zelfs de boognissen waren bekleed met ‘Tapeten mit arcaden vorgestellt, unter welchem allerhand volck zu sehen war, dass sich gegen ballustraden appuijrte’. Tessins beschrijving klopt nauwkeurig met de gravure van Terwesten en Van Giessen uit omstreeks 1730, die de merkwaardige ‘kamerbrede’ bekleding met wandtapijten goed weergeeft. Hoewel de wandarchitectuur niet ontworpen was op een dergelijke volledige stoffering, zag Post kans om het decoratieprogramma aan te passen. Dat er extra tijd en geld nodig was om de kostbare en door hun afwijkende vorm bewerkelijke weefsels voor de zaal gereed te krijgen, kon de architect niet verhelpen. Zoals de gravure duidelijk toont, gingen achter de wandtapijten ook de deuren naar de aangrenzende ruimten schuil; bij frequent gebruik | |||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||
van een doorgang, werd, om de doorloop te vergemakkelijken, het tapijt tijdelijk opgenomen op een haak of knop, een in rijke 17de-eeuwse interieurs algemeen gebruikelijke wijze van opnemen van wandtapijten. Men voorkwam zo dat de uitermate kostbare tapijten ‘versneden’ moesten worden en bovendien leverde het voor de doorgangen en zelfs stookplaatsen hangende tapijt een goede barrière tegen tocht en kou. De grote tapijten met voorstellingen van klassieke ruïnelandschappen heeft men tussen de lisenen, onder de geprojecteerde cordonlijst afgehangen. De ophanging aan de bovenrand van de tapijten zal, gezien maat en gewicht van de textiel, zwaar en omvangrijk zijn geweest. Die bevestiging - met een groot aantal forse spijkers - mocht in het zaalinterieur niet zichtbaar zijn en om de ophangrand van de grote wandtapijten af te dekken, bracht men er een smalle geornamenteerde strook tapijt overheen aan. Deze smalle strook weefsel, die blijkens de gravure van Terwesten over de lisenen doorliep, was kennelijk bevestigd op het onderste vlakje van de cordonlijst. Het onderzoek toonde immers aan dat dit onderste vlak als enig onderdeel van de lijst de 17de-eeuwse afschildering mist. Het illustreert ook mooi, dat het op deze wijze stofferen van de zaal niet in het ontwerp was voorzien: de onderste ‘fascia’ van de cordonlijst hoort volgens de 17de-eeuwse vormleer wel degelijk in het zicht te blijven. De tapijten voor de wandbekleding werden in 1662 geleverd en in 1663 in de zaal bevestigd. In dat jaar en in 1664 waren de schilders Wielingh en De Haen op een grote steiger bezig met het aanbrengen van de door Post ontworpen schildering op het gewelfde plafond. Het schilderwerk sloot in kleurstelling en zelfs ook in schilderwijze aan op de aard en toonzetting van de luxe wandtapijten. Eenheid en samenhang tussen wanden en plafond was daarbij het uitgangspunt. Het inmiddels van verbruinde vernislagen bevrijde plafond demonstreert in zijn oorspronkelijke kleurenrijkdom, met veel in omber getemperde bruinen en grijzen en met uitzonderlijk veel bladgoud, goed de afstemming op de toon en textuur van de wandtapijten. Nadat in de Franse tijd de wandtapijten waren uitgenomen en sedertdien onvindbaar bleven, miste het zaalinterieur zijn betekenis als architectonisch ensemble. De restauratie ging, ook omwille van de zaalakoestiek, nu uit van herstel van de lang ontbeerde eenheid door herstoffering met speciaal ontworpen weefsels. Maar niet alleen de verdwenen ‘hangings’ bepaalden de opgave, de later in de zaal geïntroduceerde elementen leverden nog een extra moeilijkheidsfactor. Toen in 1849-1850, bij ingebruikname van de zaal door de Eerste Kamer, in de boognissen boven de cordonlijst schilderijen op doek van acht raadspensionarissen en het rijkswapen werden geplaatst, liet de schilder - B.J. van Hove - de voorstelling in ornamentiek en kleurstelling aansluiten bij de dan al zeer vervuilde en verbruinde plafondschildering. De schilderijen van Van Hove, die het eerste gebruik voor een belangrijke nieuwe politieke functie markeren, zouden vanzelfsprekend na restauratie terugkeren op hun oude plek. Het probleem dat zij met hun ‘bruinige’ toon somber zouden afsteken bij het schoongemaakte en gerestaureerde plafond, moest nu op een overtuigende manier worden ondervangen. Wat ook om een oplossing vroeg, was de architectonische misstand die in 1881 was ontstaan met de komst van de grote balkons, die de monumentale schoorsteenpartijen met schilderstukken op wrede wijze doorsnijden. Ten slotte vormde natuurlijk ook de feitelijke aanleiding voor de zaalrenovatie - aanpak van de falende technische functionaliteit - een wezenlijk deel van de opgave. | |||||||||||||||
Restauratie-uitgangspuntenAanpak van het interieurbeeld was het hoofdbeginsel: de verloren eenheid moest terugkeren. Het oorspronkelijke zaalinterieur vormde een ensemble zonder weerga. Opmerkelijk daarbij was dat de veelheid en weelderigheid van ornament en kleur juist rust en architectonische orde brachten. Hoe de eenheid ook hersteld zou worden, het respecteren van het oorspronkelijke 17de-eeuwse werk, tot op afwerkingsniveau, zou het enig passende uitgangspunt zijn. Het plafond was praktisch gaaf, maar vervuild bewaard gebleven. Gezien de ‘toonzettende’ betekenis ervan voor het zaalinterieur, was een vakkundige restauratie van het plafond dringend gewenst. Ook de grote kroonlijst, de schouwen en de cordonlijsten waren bijna volledig intact. Het oorspronkelijke schilderwerk kon onder meerdere overschilderingen volledig worden gedocumenteerd en geanalyseerd; de verguldingen waren voor een flink deel zelfs nog 17de-eeuws. Niet reconstructie, maar her-uitmonstering in de geest van het oorspronkelijk concept, achtte het projectteam verder de enig juiste koers. Want ook al zou het mogelijk zijn geweest de oorspronkelijke wandtapijten te herkrijgen, hetgeen niet het geval is, dan zouden daarmee de te respecteren elementen en aanpassingen | |||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||
Overzicht van de zaal vóór restauratie. Foto auteur, 1994.
uit latere gebruiksfasen, inclusief de vergaderbanken en vloerbedekking uit recente tijd, niet op een vanzelfsprekende wijze in het totaal kunnen worden opgenomen. Een volgend uitgangspunt was het streven om de balkons letterlijk en figuurlijk wat minder ‘aanwezig’ te laten zijn. Bij een gedeeltelijke ontmanteling van de houten leuning was de opmerkelijke constructie ervan gebleken: in de leuning, die men in 1881 een bij de zaalarchitectuur passende verschijningsvorm had proberen te geven, ging bij elk van de twee balkons een enorme smeedijzeren ‘vollewandligger’ schuil die de overbrugging tussen de noord- en de zuidmuur verzorgde. Ter plaatse van de schilderijen in de schoorsteenboezem was een raveelbalk in de balkonvloeren om te voorkomen, dat balkoplegging de belangrijke doeken zouden offeren. De schoorsteenbetimmering zelf was daarvoor wel plaatselijk gesloopt. Deze bevindingen leverden de richting voor de manier waarop de aanwezigheid van de balkons kon worden ‘verzacht’. Van vervanging van de balkonrand door een ijlere, opener constructie kon geen sprake zijn: de zeer hecht in het muurwerk verankerde ijzeren liggers moesten om constructieve en budgettaire redenen op hun plaats blijven. Aan de muurzijde bood de relatief lichte, houten constructie van de balkonvloer wel mogelijkheden om meer respect jegens de schouwpartijen en de schilderstukken van ‘Oorlog’ en ‘Vrede’ te tonen.Ga naar eind3 | |||||||||||||||
RestauratieDe restauratie kende de volgende hoofdelementen:
| |||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||
Opname van de middelste cartouche van de zuidflank van het plafond. Gedeeltelijke reiniging laat het verschil tussen vóór en na behandeling zien. Foto auteur, 1994.
| |||||||||||||||
PlafondIn 1884 was zwam gesignaleerd in de kapconstructie. Om deze aantasting te kunnen bestrijden en om constructief herstel mogelijk te maken, is toen een deel van het beschilderde gewelfbeschot verwijderd. Nadat in 1888 het technisch herstel gereed was gekomen en het gewelfbeschot met nieuwe spijkers was herplaatst, restaureerde men het plafond op bescheiden wijze. De oude spijkergaten werden gestopt en de ergste scheuren werden gerepareerd door inschieten van kleine stukjes nieuw beschot. De reparaties werden bijgeschilderd, zodanig dat zij zich netjes voegden bij het oude, maar inmiddels door verbruinde vernislagen vervuilde 17de-eeuwse schilderwerk.Ga naar eind4 Bij de huidige plafondrestauratie, manifesteerden alle retouches uit 1888 zich als niet te reinigen en dus bij te tonen donkere plekken. In het kort omvatte het restauratiewerk verder: afnemen van vuil en vernislagen; verwijderen van kleine 19de-eeuwse stopsels; stoppen van oude spijkergaten en scheuren en voorretoucheren daarvan; aanbrengen van tussenrestauratievernis om herbehandeling ooit mogelijk te maken; retouche en completering ontbrekende partijen; aanbrengen hoogglans restauratievernis; aanbrengen matte eindvernis. De samenstelling van de verschillende bij reiniging en aanheling toegepaste materialen werd zodanig afgestemd op de eigenschappen van het 17de-eeuwse schilderwerk, dat de ingrepen van nu volledig reversibel zijn.Ga naar eind5 Het verwijderen van de verbruinde, vuile, oude vernislagen resulteerde in een fantastische opheldering van de oorspronkelijke schildering. | |||||||||||||||
Schilderwerk betimmeringenHet afwerkingsonderzoek had uitgewezen dat de zware omberkleur, zoals die als achtergrond in de gewelfschildering aanwezig is, ook als eerste afwerking aanwezig is op alle overige betimmeringsdelen uit de bouwtijd. Op de schoorstenen hadden alleen de | |||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||
obelisken een iets lichtere omberkleur. Net als bij de plafondschildering, was de verf schraal en met duidelijk zichtbare kwastvoering opgebracht. De authentieke hoeveelheid en verdeling van bladvergulding was, zij het sleets, nog geheel intact en in beeld. Duidelijk werd daarmee, dat het goud een belangrijke bindende factor in het zaalinterieur vormt. Herstel van het 17de-eeuwse aspect betekende herstel van de omber-schildering op de betimmeringen. Gezien de betrekkelijke eenvoud van de beschildering, de gedeeltelijke beschadiging door latere herstellingen en de volledige informatie over receptuur en schilderwijze, is ervoor gekozen om het houtwerk volgens oud recept nieuw te schilderen. De factoren tijd en geld speelden in die keuze een secundaire, maar wel meegewogen rol. Bij de kroonlijst en cordonlijst is óver de oude lagen gewerkt; het pakket historische verflagen is hier als document bewaard. Omdat de schoorsteenpartijen van dichtbij worden gezien en ook veel beschadigingen toonden, zijn deze tot op het hout van hun verflagen ontdaan. Hier is het goud echter gespaard. Vervolgens is de 17de-eeuwse afwerking gereconstrueerd. Het ruim aanwezige goud is voorzichtig schoongemaakt, op bescheiden schaal bijgewerkt en door licht vernissen tot glans gebracht. | |||||||||||||||
HerstofferingSlechts door herstoffering was de onvolledigheid van het interieur in te vullen. Integrale herstoffering in de geest van de oorspronkelijke afwerking had het voordeel, dat storende elementen als luidsprekers en installatieleidingen, maar ook deurpartijen - oorspronkelijke en latere - en muurkasten ‘achter het behang’ konden verdwijnen. Bovendien zou de zaalakoestiek weer ‘als vanouds’ worden. Samen met de betrokken stofferingsadviseur zijn daarop de technische en financiële kanten van een speciaal te ontwerpen en samen te stellen stoffering onderzocht. Een kleine proefproductie van de stoffering vormde onderdeel van het onderzoek. Dankzij de zeer geavanceerde computertechniek van de Franse weverij, bleek het mogelijk om in korte tijd en tegen redelijke prijs, weefsels te vervaardigen naar de op ware grootte aangeleverde ontwerptekeningen en volgens opgegeven kleuren, garensamenstellingen en weefseltexturen. Het ontwerp is een interpretatie van de 17de-eeuwse stoffering. Daarbij is gestreefd naar tijdloosheid en is vermeden modieus te zijn. Door voor de verschillende patronen en kleuren in de weefsels uit te gaan van het gerestaureerde plafond, werd net als in 1663 de toonzetting van wanden en plafond onderling afgestemd. Destijds gebeurde dat door de schildering op de eerder aangeleverde tapijten af te stemmen, nu ging het precies andersom! In architectonisch opzicht is het stofferingsontwerp gelijk aan het oorspronkelijke. De stoffering maakt duidelijk onderscheid tussen de geledingen en de velden van de wandarchitectuur. De geledingen zijn in omber en grijs uitgevoerd, de velden en de rondgaande strook stof is ‘warmer’ van toon. De lisenen hebben onder een kandelaberachtig ornament op horizontaal gearceerde ondergrond. Het ornament is ontleend aan de decoratie op de horizontale banden in het plafond. De hoeken van de lisenen hebben bladornament in goud en omber zoals de gewelfbanden erboven. De pijlers en boogzwikken waartegen zich de lisenen bevinden, hebben een tamelijk donker gearceerde stoffering als overgang naar de relatief donkere schilderijen van de raadspensionarissen. De boogzwikken zijn door opgestikte driehoekige rozetten architectonisch gecompleteerd.
Proef-‘uitdraai’ van het speciaal ontworpen Jacquardweefsel; enkele van de in de zaal toegepaste patronen zijn te zien. Foto auteur, 1994.
| |||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||
Gezicht door de in de balkonvloer gespaarde vide op een van schoorsteenboezems. De architectonische betimmering is hersteld en het schouwstuk - ‘De Vrede’ van Hanneman - gerestaureerd; van dichtbij is de hele stookplaats weer te overzien. Foto auteur, 1995.
Voor de grote velden onder de bogen, waar ooit suggestieve vergezichten met ruïnes prijkten, moest een decoratie worden ontworpen waarmee een zekere illusie van ‘verte’ werd verkregen die in het totaalbeeld een vanzelfsprekende rol zou spelen. Het grote risico bestond dat de patroonrepetitie afleesbaar zou worden. Een te groot motief zou dat manco evident vertonen; een te klein motief zou al gauw als ‘bloemetjesbehang’ overkomen. Het ontworpen bladrankenornament vertoont geen van beide manco's en bezit de juiste schaal en dieptewerking. Door een kloppend ‘rapport’ loopt het ornament door over de naden in de stof. Afhangend van het onderste vlak van de cordonlijsten is - als reprise van de strook die in oorsprong de ophangconstructie van de grote tapijten maskeerde - een smalle, rondgaande strook stof aanwezig met arabesken en festoenen in vol goud-geel. Basis voor de ongeveer zeshonderd meter ‘tapijt’ in de zaal is een weefsel, op de ketting voorbedrukt met grote bladmotieven in kleuren, overeenkomstig die in de krachtig getinte delen van het gewelf. Op deze basis is door middel van verschillende technieken in één enkele machinegang de per patroon wisselend ontworpen arcering en het ornamentiek geweven. De arcering is bedoeld om de stof het aspect, de structuur en de ‘hang’ van tapisserieën te geven. De integrale stoffering neemt op vanzelfsprekende wijze de schilderijen van de raadspensionarissen, van het landswapen en het grote portret van koning Willem II op. De deuren gaan schuil achter de - nu meedraaiende! - stof. Verder verhult de stoffering alle nuttige, maar niet om zichtbaarheid vragende nieuwe techniek.Ga naar eind6 | |||||||||||||||
BalkonsWat niet ‘achter het behang’ kon, waren de balkons. Het was zelfs ongewenst dat het aantal op de balkons aanwezige zitplaatsen zou verminderen. Toch is bij beide balkons een klein deel van het vloeroppervlak geofferd voor een ingreep die wel de minste genoegdoening betekende jegens het oorspronkelijke werk: ter plaatse van de schoorstenen is in de balkons een vide aangebracht waardoor de architectuur van de schoorsteenboezem weer compleet kon worden gemaakt en de schilderijen van Lievens en Hanneman zich weer veilig en in volle gedaante kunnen laten bekijken. Van dichtbij is nu weer een volledige indruk te krijgen van de monumentale schouwpartijen in de zaal. De door ontmanteling vrijgelegde ijzeren liggers van de balkons boden alle gelegenheid om letterlijke en overdrachtelijke afslanking van de balkonfronten te bewerkstelligen. Om de op zich interessante ijzerconstructie enigermate haar verhaal te laten vertellen en vooral om de balkons ‘los’ te houden van de rest van de zaal, is gekozen voor een tamelijk abstracte omspanning van de leuningliggers met stof. Deze omkleding laat de uiteinden en de bovenrand van de liggers vrij en ‘onthecht’ zodoende de constructie ervan. De stof is van een onmiskenbaar ander karakter dan de zaalstoffering. De ijzeren liggers zijn in een genuanceerde roestkleur afgewerkt. Met deze | |||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||
Eén van de beide ijzeren balkonliggers die bij de heruitmonstering van de zaal gedeeltelijk met effen stof zijn omkleed; rand en uiteinden blijven vrij als overdrachtelijke loskoppeling van de rest van het interieur. Ingenieurstechniek uit de 19de eeuw bij evocatie van 17de-eeuwse uitmonstering. Foto auteur, 1995.
| |||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||
Overzicht van de zaal naar het oosten na restauratie. Let op het teruggekeerde strookje stof onder de cordonlijst. Foto Oerlemans, 1995.
ingreep is 17de-eeuwse architectuur en 19de-eeuwse ingenieurskunst recht gedaan. De decoratieve omhulling uit de 20ste eeuw heeft daarvoor moeten wijken, een bewust gekozen offer. | |||||||||||||||
Restauratie schilderijenDe bedoeking uit 1884-1888 van de twee grote schoorsteenstukken uit 1664 - ‘Oorlog’ door Lievens en ‘Vrede’ door Hanneman - bleek nog te voldoen. Wel bedierven ernstige vervuiling en verbruinde vernislagen het zicht op de voorstelling. Verder waren er beschadigingen aan het oppervlak ontstaan, doordat de vloer van de balkons letterlijk tot tegen de schilderijen liep. Na vernisafname, reiniging en licht herstel kon afwerking met een slotvernis volstaan. Het schoonmaken zorgde ook hier voor een frappante opheldering en versterkte dieptesuggestie. De acht portretten van raadspensionarissen en het landswapen met schildhoudende leeuwen werden eveneens schoongemaakt. Hoewel ook hier sprake was van enige opheldering, moest de bruinige hoofdtoon als blijvend worden geaccepteerd. Schilder Van Hove had ze destijds immers in kleur zorgvuldig afgestemd op de toen al sterk vervuilde plafondschildering! Het grote koningsportret van Kruseman behoefde geen behandeling. | |||||||||||||||
Aanpassing van blijvende inrichtingsstukkenIn 1956 was de zaal geschikt gemaakt voor het nieuwe grondwettelijke ledental van 75 (hetgeen tot dan 50 bedroeg). Er kwam een compleet nieuwe vloer met oplopende podia waarover een paarsrode vloerbedekking met als repeterend motief de Nederlandse leeuw. Met gebruikmaking van de zijwangen van de bestaande banken werden nieuwe, weer groen gestoffeerde tweezitsbanken gemaakt. Het rostrum voor het presidium, de ministers- en stenografentafel werden alle vernieuwd. Dit inrichtingsbeeld uit 1956 is grotendeels gehandhaafd. Niet alleen omdat de technische staat ervan nog | |||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||
prima was, maar ook omdat daarmee het vertrouwde aspect van de ‘arena’ van de Kamer behouden zou blijven. Die continuïteit is wat de vergaderbanken betreft overigens van bijzondere dimensie: in 1673 werd voor de bekleding van de vergadertafels en -stoelen van de Heren Staten groene stof aangeschaft; het bestaansrecht van het groen in de vergaderzaal stoelt daarmee op meer dan drie eeuwen traditie. Ook de vloerbedekking is bij de jongste restauratie gebleven, maar rondom is het rode tapijt ‘losgesneden’ van de wanden. Door middel van een brede rand van ruige, houtkleurige ‘matting’ is benadrukt, dat tapijt en banken een recente invulling vormen in een zaal waarin de 17de eeuw met zijn eigen, stoere kleurengamma de maat slaat. | |||||||||||||||
Literatuur
|
|