Jaarboek Monumentenzorg 2001. Interieurs belicht
(2001)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Boereninterieurs
| |
[pagina 123]
| |
Typerende indeling voor een boederij op de Utrechtse Heuvelrug. Tekening RDMZ, A. Reinstra, 1999.
ondergeschikt maar komen wel steeds meer in de belangstelling.Ga naar eind2 Een goed voorbeeld hiervan is het artikel van G.W.J. Rooijakkers over de traditionele bewoning in een boerderij te Nieuw-Ginneken.Ga naar eind3 A.J. Schuurman heeft eind jaren tachtig baanbrekend werk verricht met zijn onderzoek naar de materiële cultuur op het platteland.Ga naar eind4 Voor deze bijdrage over de boerenwooncultuur op de Heuvelrug zijn in het Streekarchivariaat Kromme Rijngebied-Utrechtse Heuvelrug te Wijk bij Duurstede boedelinventarissen geraadpleegd, waaruit zowel de omvang en indeling van de boerderij valt op te maken, alsmede de voorwerpen waarmee men zich per vertrek omringde. Het is niet meer dan een momentopname uit de eerste helft van de 19de eeuw die wél een verhelderend kijkje biedt in het interieur van gemiddelde boerengezinnen in de tijd vóór de industrialisatie. Uit de geraadpleegde stukken komt naar voren dat vier van de vijf inventarissen aan landbouwers in Doorn en Darthuizen behoorden die in redelijk tot goede doen waren en over een behoorlijk boedel beschikten. Zij hadden tussen de vijftien en twintig koeien van diverse soort, gemiddeld vier paarden, een paar varkens en een tiental kippen. Twee landbouwers bezaten ieder een honderdtal schapen. Uit de vijfde boedel, die van de dagloner Arie Nellestijn te Driebergen, valt op te maken dat zijn veestapel aanmerkelijk kleiner was. Hij had de beschikking over één koe, één varken en zeven kippen. Daarnaast hield hij bijen. Drie van de vier boerderijen van bovenvermelde landbouwers zijn met name bekend. Het betreffen de hofstede de Catwinkel onder DarthuizenGa naar eind5, boerderij BlankensteinGa naar eind6 en de hofstede SpreeuwensteinGa naar eind7 beide te Doorn. De (grote) Catwinkel brandde in 1906 af en is een jaar later herbouwd.Ga naar eind8 Boerderij Blankenstein aan de Sandenburgerlaan te Doorn zou in 1869 zijn vervangen door het huidige complexGa naar eind9 en Spreeuwenstein aan de Buurtweg 9 te Doorn is in 1909 vernieuwd.Ga naar eind10 De vierde hofstede zonder naam was kleiner dan de voorgaande, lag ook binnen de gemeente Doorn en droeg het nummer 26.Ga naar eind11 Het daglonershuisje met stal stond binnen Driebergen en droeg het nummer 51.Ga naar eind12 De plaatsen van de laatste twee gebouwen konden niet getraceerd worden. De betreffende boedelinventarissen zijn opgemaakt op verzoek van de erfgenamen na het overlijden van een of beide ouders. De plaatselijke notaris H.J. van Bennekom uit Doorn, vergezeld van twee ‘taxateurs’, landbouwers uit hetzelfde of het naburige dorp, stelde per vertrek lijsten samen en bepaalde de waarde van de stukken. De hofsteden Blankenstein, Spreeuwenstein en de Catwinkel hadden dezelfde traditionele indeling. Zowel het voorhuis als het bedrijfsgedeelte hadden de driebeukige indeling die kenmerkend is voor de boerderijbouw in dit deel van Nederland en die middenlangsdeelboerderij wordt genoemd. Het voorhuis, het gedeelte vóór de stal, bestond uit een groot middenvertrek waar zich de schouw bevond, een kamer daarnaast zijvertrek of ‘inkamer’ genoemd, een onderkelderde opkamer aan de andere zijde en de geut of goot (spoelkeuken en de plaats waar de kaas werd bereid) achter de onderkelderde opkamer. Deze vertrekken waren door een brandmuur gescheiden van de deel. Op het erf stond het bakhuis, een of meer schuren en diverse mijten of bergen waarin | |
[pagina 124]
| |
Johannes Bosboom, Boerendeel bij Hilversum (aquarel), omstreeks 1865. Collectie Singer Museum te Laren.
de oogst lag opgeslagen. De naamloze boerderij was wat kleiner, maar had dezelfde driebeukige indeling. Deze bestond uit een voorvertrek, een onderkelderde opkamer daarnaast en een geut in het voorhuis met daarachter weer de deel. Het huis van dagloner Arie Nellestijn bestond uit een voorvertrek, een zijvertrek en een kelder alsmede een achterhuis waar zijn ene koe en al het gereedschap was ondergebracht. Een geut ontbrak in dit huisje. Het ‘agterhuis’ had bij hem die functie overgenomen. | |
De voorkamer of voorvertrekHet belangrijkste vertrek van de boerderij was de voorkamer. Hier werd gewoond, gekookt en geslapen. Het waren grote kamers met een of twee ramen met ‘glasgordijnen’ (óók bij de dagloner) die uitzicht boden op het erf (bij Spreeuwenstein op de boomgaard). Het was het enige vertrek in de boerderij dat van een stookplaats was voorzien. Opvallend in alle gevallen was de overvloedige meubilering met bedden, kasten, tafels en vele stoelen. Tegen de scheidingsmuur met het bedrijfsgedeelte stond over de hele breedte de grote schouw of haard. Een haard op zich wordt in de boedels niet met name genoemd, maar zijn bestaan kan worden opgemaakt uit de aanwezigheid van de specifieke haardattributen. De schouwwanden waren altijd betegeld, hetzij met witte tegels, hetzij met figuratieve. In het begin van de 19de eeuw ziet men vaak een paard en een koe of een hond en een kat aan weerszijden van de vuurplaats afgebeeld. De roetbaan achter het vuur was doorgaans van donkerbruine schildpadtegels voorzien. In geen van de inboedels worden de tegelwanden expliciet vermeld. In de haard werden open vuren met turf en hout gestookt. De hout- en turfkisten, het gereedschap om het vuur te onderhouden als een ijzeren rooster, een blaaspijp, vuurtang, asschop, halen om de ketels aan te hangen en haardhaken stonden of lagen in de haard, een doofpot op een niet nader aangeduide plaats in de kamer. Van | |
[pagina 125]
| |
kachels is op geen van de boerderijen sprake. Die worden in deze tijd alleen in de burgerhuizen aangetroffen. Komforen en stoven fungeerden als warmtebronnen voor de koffie- en theeketels en de voeten. De verlichting van de voorkamer bestond uit kaarsverlichting en (olie)lampverlichting. In één geval is er sprake van lampen én een lantaarn (Blankenstein). Bij de lantaarn is de aard van de brandstof niet aangegeven. Dat kan dus zowel kaarslicht als olielicht geweest zijn. De kaarsen stonden in koperen en tinnen kandelaars en blakers. De olielampen waren van koper of blik. De lampenolie werd in kannen bewaard in de kelder. Zuinig met verlichting was men niet in het voorvertrek. De bewoners van de Catwinkel hadden daar vijf lampen en drie kandelaars staan. Op Spreeuwenstein werden zelfs tien blikken lampen, een koperen exemplaar en een kandelaar geteld. De dagloner daarentegen had maar twee lampen, die, opmerkelijk genoeg, zeer hoog getaxeerd zijn in vergelijking met die in de andere boerderijen. Bij de meeste boerderijen van oudere datum in dit gebied was in of direct naast de schouwruimte de plaats van een bedstede. In ieder geval was dat bij onze boerderijen het geval. In alle voorvertrekken was ‘een bed met zijn toebehoren’ zoals een peluw, kussens, dekens en bedgordijnen aanwezig. De dagloner had zelfs twee bedden met toebehoren en bedgordijnen in zijn voorvertrek. De schouw was ook de voor de hand liggende bewaarplaats voor het gerookte spek, gerookt vlees en de worsten. Daar ging heel wat in. Bij Spreeuwenstein wordt expliciet vermeld: ‘In de schoorsteen het gerookte spek van vier varkens’ en ‘eenig gerookt vleesch en worst’. In de schouw van Blankenstein was tijdens de opname in februari 1838 ‘drie honderd vijf en zeventig (!) Nederlandsche ponden spek vleesch en worst’ aangetroffen. ‘De slagt van twee varkens’ bevond zich in de schoorsteen van de Catwinkel,
ook in de maand februari. De dagloner bewaarde zijn spek niet in de schouw maar in een nevenvertrek. Die combinatie van koken, voedselbewaarplaats en slapen in en rond de haard gold al eeuwen voor gebruikelijk. Hygiënische bedenkingen speelden geen enkele rol. Alle voorkamers waren, zoals gezegd, ruim gemeubileerd. Gewoonlijk stonden er zeker drie kasten (twee bij de dagloner) in deze kamer om kleren, linnen en vaatwerk in op te bergen. Van de meubelen behoorden de mahoniehouten en notenhouten kabinetten tot de kostbaarste stukken. Het notenhouten kabinet op Spreeuwenstein werd zelfs op f 28,- getaxeerd. Iedereen, bemiddeld of
Driebergen, boerderij Dennenburg. Zicht in rookkanaal met bewaarplaats voor vlees. Foto RDMZ, IJ.Th. Heins, 1999.
gemiddeld, bezat een hangklok. Ook deze hoorden tot de duurdere inventarisstukken. De staartklokken in Catwinkel, Blankenstein en Spreeuwenstein waren f 20,- tot f 25,- waard. De naamloze boerderij en de daglonerswoning hadden een eenvoudiger uurwerk in de voorkamer hangen, namelijk een Friese hangklok die aanmerkelijk goedkoper was, te weten f 5,-. Boven op de kasten en waarschijnlijk ook op de schoorsteenmantel gezien de grote aantallen die hiervan zijn aangetroffen stonden kaststellen. Gemiddeld zestien of achttien (!) niet nader aangeduide stoelen (alleen bij de dagloner wordt een ‘fautuel’ vermeld) en vier grote en kleine tafels (latafels, opklaptafels, geschilderde tafels) vormden de rest van het meubilair. Aan de muur hingen een spiegel, schilderijen (twee en twintig in de naamloze boerderij en met lijst en glas op Spreeuwenstein) en de lepel- en bordenrekken, hoewel de laatste ook voorkwamen in de geut. Grote lezers waren de Utrechtse landbouwers niet. Afgezien van de bijbel op een lessenaar kwamen boeken bijna niet voor in de boedels. Op Spreeuwenstein werden vier oude boeken geteld, op Blankenstein werden alleen op zolder enige oude boeken aangetroffen en daar hield het mee op. Er werd een pijp gerookt die | |
[pagina 126]
| |
werd aangestoken aan de gloeiende kooltjes in het tabakscomfoortje en het thee- en koffiedrinken vond uiteraard in dit vertrek plaats. In de kasten en aan ‘Thee rekjes’ waren kopjes, schoteltjes, kommen van aardewerk (‘Delfsch’) of (blauw) porselein, melkkannen, trekpotten, ‘koffij ketels en kannen’ te vinden. | |
Het zijvertrekBij alle boerderijen had het (onverwarmde) zijvertrek een meervoudige functie. Ten eerste sliep men er en ten tweede diende het als opslag voor voedselvoorraden (vlees, bonen, meel en boter), vaatwerk en schoonmaakartikelen. Het hing van de status van een boerderij af of de ‘verblijfsfunctie’ dan wel de ‘opslagfunctie’ prevaleerde. Bij Spreeuwenstein is de zijkamer niet alleen met twee bedden, maar ook met twee kasten met serviesgoed, drie tafels, een voetstoof en een spiegel gestoffeerd. Stoelen worden niet met name genoemd. Voedselvoorraden zijn hier niet aanwezig. Hier kan de zijkamer voor ouderbewoning zijn benut, hoewel het ontbreken van verwarming nauwelijks comfortabel lijkt. | |
De opkamerOok de opkamer was in gebruik als slaapplaats. Wegens de geringe ruimte onder het schuine dak kon daar naast het bed niet veel meer bij dan een stoel en in één geval ‘een vriesche klok’. Alleen bij de naamloze boerderij in Doorn was de opkamer forser van afmetingen. Hier bewaarde landbouwer Willem Verkerk naast de twee bedden zijn kazen, zeventien in getal en nog wat meubels. | |
De kelderDe kelder was de plaats voor de voorraden, de ton met kool, de potten met bonen, de roompotten, de oliekannen, aardappelen, eieren, melk en roggebroden en ‘eenige rommelarij’ zoals koekenpannen en emmers. | |
De geutNaast de voorkamer is de geut of goot het belangrijkste vertrek in het woongedeelte van de boerderij. De geut was als spoelkeuken in gebruik. Hier was de plaats van de pomp. Bovendien werd hier het voedsel voorbereid (niet gekookt, dat geschiedde in de voorkamer of het bakhuis) en werd er gegeten. Vandaar de aanwezigheid van ketels, kookpotten, emmers, serviesgoed, hakmessen, lepels (van tin, nooit van zilver) en vorken, tafels en stoelen of banken. Vanaf de geut was doorgaans een directe toegang naar de kelder, naar de etensvoorraden.
Driebergen, boerderij Dennenburg. Geut met toegangsluik tot de kelder. Foto RDMZ, IJ.Th. Heins, 1999.
Alle landbouwers hadden bovendien hun melkkarn met bijbehorende zaken als botervloten, botertonnen en melkstoppen in de geut staan. In de geut bevond zich tevens de toegang naar buiten, naar het erf waar direct aanpalend het bakhuis stond en waar niet alleen gebakken maar ook geslacht werd. | |
De zolder boven het voorhuisBij grote gezinnen zoals op Spreeuwenstein - de overledene had zeker twaalf kinderen - werd de zolder boven het voorhuis als slaapruimte gebruikt. Verder was deze ruimte onder de onbeschoten kap bij uitstek geschikt voor opslag van spullen als kisten, gereedschap, oude meubelen en gewassen als spurrie, boekweit en erwten die men eerder in het achterhuis zou verwachten. | |
Ten slotteUit de vijf boedels komt duidelijk naar voren dat de woningen van de boeren op de Heuvelrug goed voorzien waren van meubels, stoffering en voorwerpen. Vooral in het voorvertrek - met de geut het sociale centrum van de boerderij - is een grote differentiatie aan meubelen te zien die praktisch zijn, maar ook, getuige sommige toevoegingen, enige sierwaarde hebben. Opmerkelijk is het ontbreken van zilveren voorwerpen. Alleen de sloten aan de bijbel, schoengespen en beugeltassen kunnen uit | |
[pagina 127]
| |
zilver vervaardigd zijn. Zilveren kandelaars, vorken en lepels zijn nergens, ook niet bij de rijkere boeren, aangetroffen. Geslapen wordt er in bedsteden of getimmerde koetsen die tot de onroerende zaken van een boedel gerekend werden en derhalve nooit in een inventaris zijn opgenomen. Nergens is een ledikant vermeld. Met de vermelding ‘bed met toebehoren’ in de verschillende vertrekken wordt een matras bedoeld. Lakens en dekens (‘wolle’ en ‘catoene’), peluws en kussen worden apart vermeld. In alle vertrekken, behalve de kelder en de geut, zijn bedden aangetroffen. Dat is niet verwonderlijk, gezien het grote aantal gezinsleden dat een gemiddelde boerenfamilie telde. Opmerkelijk is ten slotte het kleine verschil in boedels tussen de grotere boeren en de dagloner Van Nellestijn in Driebergen. Zijn huis en veestapel zijn kleiner, maar de inrichting van zijn huis doet in kwaliteit nauwelijks onder voor die van de anderen.
Amerongen, boerderij Rodenstein. Negentiende-eeuws tegeltableau naast schouw. Foto RDMZ, 2000.
|
|