| |
| |
| |
De Ridderhofstad Gunterstein en het fideï-commis
Herman Quarles van Ufford
Het zogenoemde fideï-commis van Gunterstein is vervat in het testament van 1697 van de (bouw-) Vrouwe van het derde Gunterstein, Magdalena Poulle. De ruim drie eeuwen lange continuïteit - aanvankelijk als het ware ‘opgelegd’ door het strenge wettelijke regime van het fideï-commis en vervolgens na formele beëindiging daarvan het fideï-commis in 1811 ‘volgehouden’ in de respectievelijke testamenten - heeft ten slotte weer, en nu in de Statuten van de in 1952 opgerichte Stichting Ridderhofstad Gunterstein, een formele status gekregen. Een belangrijker onderwerp dan het fideïcommis laat zich vanuit de Guntersteinse optiek nauwelijks indenken. Immers, het van generatie op generatie in ‘ongeschonden’ staat overdragen van de Ridderhofstad Gunterstein vindt zijn fundament in deze testamentaire bepaling. Het ‘aardige’ in het geheel is misschien wel juist de periode 1811-1952, die niet beheerst werd door een formeel kader maar waarin erflaters/erfgenamen zich gedroegen als ware het fideï-commis nog immer van kracht! Kwestie van genen?
| |
Het fideï-commis
Een testamentaire bepaling waarbij een erfgenaam niet vrij is te kiezen aan wie hij of zij het geërfde zal nalaten, noemt men juridisch een fideï-commis. Het fideï-commis kreeg vorm in het Romeinse recht, waarin het verschillende manieren van toepassing kende. Na inburgering van het Romeinse recht in West-Europa vond in het bijzonder het familie-fideï-commis toepassing. Het heeft twee facetten:
- | het vaststellen van de opvolging of successie |
- | het verbod tot vervreemding, hetzij bij overlijden (uiterste wilsbeschikking) dan wel bij leven (verkoop, schenking). |
| |
Magdalena Poulle
De Amsterdamse koopmansweduwe Magdalena Poulle, geboren te Calais (1632), kocht in 1680 de ruïne van het tweede Gunterstein (1518-1673) en de ambachtsheerlijkheid van Tienhoven uit de boedel van de in het begin van dat jaar overleden Engelbert Ploos van Amstel, Heer van het tweede Gunterstein. Vanaf 1680/81 liet zij op het kleine, door de oude slotgracht omgeven terrein het huidige Gunterstein bouwen in Hollands-classicistische stijl. Zoals een Engelse auteur het kernachtig uitdrukte ‘a new house cramped upon an old medieval site.’
Behalve de bouwval van Gunterstein kocht Magdalena ook bij het kasteel behorend onroerend goed. Daaronder bevond zich zeven morgen (ongeveer 5½ ha) grond, dat het uit de 14de eeuw daterende ‘heart land’, het oude Hollandse leen, vormde. Daar stond het eerste Gunterstein (van ca 1340).
De naam is ontleend aan het Stichtse geslacht Gunter. In 1511 werd het eerste Gunterstein door ‘zij die van Utrecht kwamen neergenomen steen voor steen’.
Het tweede Gunterstein werd in 1673 door de zich terugtrekkende Fransen in brand gestoken.
| |
Het fideï-commis van Gunterstein
In het testament van 12 februari 1697 bepaalde Magdalena Poulle ten aanzien van Gunterstein als volgt: ‘...dogh was haer testatrices expresse wille en begeren, dat haer E. Riddermatige Huys te Guntersteyn met de meubelen in het selve vast sijnde en spetiálijk ook de Conterfeytsels so van haer, vrouwe testatrice als die van haer E. Broeder... met de landerijen aen het selve Huys behoorende alsmede de Ambaghts Heerlijkheyt van Tienhoven nu ende ten eeuwigen Dage sal moeten sijn ende blijven als een stamhuys aen 't geslagt en den Bloede van haer vrouwe testatrice van haer vaders sijde haer E. bestaende en derselver
| |
| |
Breukelen, kasteel Gunterstein. Schoorsteenstuk met portret van Magdalena Poulle en haar op jonge leeftijd overleden lievelingsneef Pieter Poulle. Foto RDMZ, P. van Galen, 1997.
Decendenten... sonder dat iets van alle het selve oijt sal mogen versterven... noghte sal ook niemand... vermogen alle het bovengenoemde ofte iets het geringste daer van te vercopen, transporteeren, veralieneeren... Zullende onder de bovengenoemde conditien en begeerte van haer vrouwe testatrice daer van Possesseurs zijn, eerst haer voorn. Broeder de Hr. Benjamin Poulle, Heer van Berkenrode ...’
Zij bepaalde voorts dat, indien haar broer Benjamin zonder afstammelingen zou komen te overlijden, haar naaste bloedverwant van haar vaderszijde haar zou opvolgen. Uiteindelijk gaf zij Benjamin de vrije keuze wie na zijn dood zou opvolgen (zij het uiteraard binnen het bloedverwantschap van haar vader).
De elementen onvervreemdbaarheid (‘nu ende ten eeuwigen Dage als een stamhuys aan 't geslagt’ en dat niemand zelfs het geringste zou
| |
| |
mogen verkopen enz.) alsmede de vaststelling van de opvolging (‘den Bloede van haer vrouwe testatrice van haer vader sijde’) zijn karakteristiek voor het familie-fideï-commis. Magadela Poulle overleed op 10 juni 1699. Ingevolge haar bovengenoemd testament werd zij opgevolgd door haar broer Benjamin, als Heer van Gunterstein en Ambachtsheer van Tienhoven, onder last voor het fideïcommis uit de naaste familie van vaderszijde een opvolger te zoeken en de bezitting voor deze opvolger te bewaren.
| |
Benjamin Poulle
Heer van Berkenrode, Gunterstein en Tienhoven, geboren te Amsterdam in 1646.
In zijn testament van 10 mei 1709, na herhaling van hetgeen Magdalena Poulle in haar testament van 1697 over haar wil ten aanzien van het fideïcommis heeft geschreven, wijst Benjamin Poulle zijn nicht Maria de Bordes, huisvrouw van Ferdinand van Collen aan als opvolger en voor het geval zij zou overlijden vóór hem, haar oudste zoon Ferdinand de Jonge. Benjamin overleed op 19 december 1711. Krachtens zijn aanwijzing ging het fideï-commis dus over op Maria de Bordes.
| |
Maria de Bordes
Vrouwe van Gunterstein en Tienhoven, geboren in 1649, overleed op 17 juli 1719. Zij was gehuwd met Ferdinand van Collen (I) (1651-1735). Deze Van Collen was de eerste in een rij van vijf Ferdinands.
In een wederzijds testament van Maria en Ferdinand van 5 november 1689 wezen zij hun beide kinderen Ferdinand de Jonge (II) en Bauduin als hun universele erfgenamen aan, maar tevens bepaalden zij dat de langstlevende ouder het vruchtgebruik zou mogen genieten. Veiligheidshalve voegde Maria de Bordes daaraan toe dat in dat geval haar man de onvervreemdbaarheid en het goede onderhoud van de goederen in acht dient te nemen.
‘Uytgenomen het Riddermaetigh huys te Guntersteyn cum annexis, het welk bij mijn dood alleen op mynen outsten soon Ferdinand van Collen en naar syn affsterven, op synen outsten soone zal overgaan. Alles ingevolghe van de Testamentaire dispositie van Vrouwe Maghdalena Poulle dat niemant van alle de possesseuren, dese voorschreve Goederen, of het geringste van dien sal moghen verkoopen, often veralieneren. Ik praelegatere derhaelve aen myne voorsz soon Ferdinand van Collen, alle de meubelen en Huysraet 't welcke op myn Overleyden op 't huys te Guntersteyn zullen bevonden worden.’
| |
Ferdinand van Collen de Jonge (II)
Heer van Gunterstein en Tienhoven, geboren 11 april 1681, overleed 16 maart 1764. Hij huwde Anna Catharina Graafland (1682-1758). Op 6 december 1752 liet hij samen met zijn vrouw een testament opmaken. De fideï-commissaire opvolging werd als volgt bepaald: ‘... eerst Ferdinands zoon en eventuele nakomelingen ‘... en sal so het Riddermatige huys te Guntersteyn met c.a. moeten blijven tot een stamhuys... en sal ook niemand iets het geringhste... mogen verkoopen.’
Op 9 januari 1755 verduidelijkte Ferdinand (II) de gewenste opvolging: bij vóóroverlijden van zijn oudste zoon Ferdinand van Collen Ferdinandsz. (III), zou diens zoon, Ferdinand van Collen jr (IV), de opvolger zijn. Aan zijn zoon Ferdinand (III) en bij vóóroverlijden diens zoon Ferdinand legateerde Ferdinand (II) derhalve ‘alle de meubelen,... benevens het geweer,... op het huis te Gunterstein zal bevonden worden daar onder mede begrepen het tapijt in de grote kamer, hetgeen hij... aldaar heeft doen brengen.’
| |
Ferdinand van Collen Ferdinandsz. (III)
Heer van Gunterstein en Tienhoven, geboren 5 oktober 1708, overleed 22 maart 1789. Hij huwde Juliana Helena Muyssaert.
In zijn testament van 1765 benoemt hij tot zijn enige en universele erfgenaam zijn zoon en enig kind Ferdinand van Collen jr (IV).
| |
Ferdinand van Collen jr (IV)
Heer van Gunterstein en Tienhoven, geboren 20 maart 1733, overleed 29 februari 1808. Uit zijn derde huwelijk met Johanna Maria Elisabeth Strick van Linschoten (1737-1803) werd zijn zoon Ferdinand Ferdinandsz. (V) geboren. Op verzoek van Ferdinand (IV) werd een boerderij te Tienhoven met toestemming van het Wetgevende Lichaam van de Bataafse Republiek op 21 april 1803 uit de band van het fideï-commis ontslagen, met de voorwaarde dat hij de opbrengst zou beleggen in 3% rentedragende nationale schuldbrieven.
In zijn testament van 19 mei 1789 werd het fideï-commis niet genoemd. De overgang hiervan op de zoon Ferdinand van Collen Ferdinandsz. (V) werd blijkbaar vanzelfsprekend geacht, gefundeerd op het testament van Ferdinand van Collen de Jonge (II).
| |
Ferdinand van Collen Ferdinandsz. (V)
Heer van Gunterstein en Tienhoven, geboren 12 januari 1781, overleed 28 september 1835. Bij notariële akte van 14 oktober 1808 werden wegens
| |
| |
het ontbreken van een leenbrief de Heerlijkheid Gunterstein en Tienhoven door hem overgenomen.
Deze Ferdinand (V) was namelijk de eerste eigenaar, die - tengevolge van de Bataafse Omwenteling - geen leenbrieven meer ontving. Hij huwde 16 september 1807 Margaretha Elisabeth van Lennep (1782-1838). Per 13 juli 1810 werd Nederland door Napoleon bij Frankrijk ingelijfd en het Franse recht werd hier van kracht. Per 1 maart 1811 kwam daardoor het instituut van het eeuwigdurende fideïcommis te vervallen. De bewoners van Gunterstein hielden daarna de wilsbeschikking van Magdalena Poulle vast door testamentaire bepalingen. In zijn testament van 12 mei 1812, vermeldt Ferdinand (V) zijn echtgenote als universele erfgename. Ingevolge de wet en de geboorte nadien van twee dochters, Margaretha Juliana Helena Ferdinanda en Johanna Maria Elisabeth, werden zij in de eerste plaats en vervolgens zijn echtgenote zijn erfgename(n).
| |
Margaretha J.H.F. van Collen
Vrouwe van Gunterstein en Tienhoven, geboren 7 september 1819, overleed 11 maart 1837.
| |
Johanna M.E. van Collen
Vrouwe van Gunterstein en Tienhoven, geboren 30 september 1820, zuster van Margaretha, overleed 16 maart 1853. Zij huwde Daniël Willink op 1 mei 1844. Hij was geboren op 24 augustus 1808 en stierf in 1871. Bij Koninklijk Besluit van 10 juni 1845 werd toestemming verleend aan Daniël om zijn achternaam te veranderen in Willink van Collen. Deze wijziging was verzocht ten einde de band tussen Gunterstein en de naam Van Collen te laten voortbestaan.
Johanna liet bij haar testament van 3 september 1847 haar echtgenoot het recht en keus om Gunterstein en de ambachtsheerlijkheid Tienhoven in bezit te nemen. Van deze mogelijkheid maakte Daniël gebruik. Voor de eerste maal in de geschiedenis vererfde Gunterstein buiten het geslacht van Magdalena Poulle en derhalve in strijd met haar testament.
Gelet op de jeugdige leeftijd van haar kinderen en het voornemen van Daniël de bezitting op zijn nakomelingen te laten overgaan is Johanna's keuze te begrijpen en uit beleidsoogpunt te billijken. En wel zozeer, dat de keuze van echtgenoot of weduwnaar c.q. weduwe voor benoeming tot voorzitter (Heer of Vrouwe van Gunterstein en Tienhoven) of lid van het College van Regenten in de vigerende Statuten van de Stichting Ridderhofstad Gunterstein uitdrukkelijk is erkend.
| |
Daniël Willink van Collen
Heer van Gunterstein en Tienhoven bepaalde in zijn testament van 1 mei 1871 dat hij begeerde, dat de Ridderhofstad c.a. ‘zo mogelijk bijeen werd gehouden en deze schoone bezittingen, waaraan door de onvergetelijke familie Van Collen zozeer gehecht werd, in goeden staat bleven, ...’. Aan zijn oudste zoon Wilhem Ferdinand liet hij als eerste de keuze en indien deze afviel, dan was de keus aan zijn jongste zoon Herman Daniël onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat, wie ook van zijn kinderen eigenaar of eigenares mocht worden, hij of zij geheel noch gedeeltelijk mocht verkopen zonder vooraf in dezelfde volgorde de overige kinderen op legale wijze het ter verkoop gebodene te hebben aangeboden.
Daarna liet de oudste zoon weten van dat recht geen gebruik te willen maken. Daarop trad de jongste zoon Herman Daniël in dat recht.
| |
Herman Daniël Willink van Collen
Heer van Gunterstein en Tienhoven, geboren 17 januari 1849, overleed 28 februari 1913. Bij de akte van scheiding der nalatenschap van zijn vader Daniël van 15 juli 1872 werd hem de Ridderhofstad c.a. en de ambachtsheerlijkheid Tienhoven toebedeeld. Zijn oudste broer Wilhem Ferdinand kreeg toch nog enkele belangrijke delen uit de nalatenschap, hetgeen niet echt in de geest van het oude fideï-commis was.
In zijn testament van 13 februari 1913 verklaarde Herman Daniël: ‘aangezien het zijn bepaalde en innigste wensch is, dat de Ridderhofstad, als familiegoed, zoo mogelijk in bezit bijeen blijve, aan zijne tweelingzuster Johanna Maria Elisabeth Willink van Collen, te legateren gemelde Ridderhofstad c.a. mitsgaders: in bovenbedoelde gebouwen voorhanden inboedel, als: meubelen, rijtuigen, werktuigen, planten, ornamenten op schoorsteenen en kabinetten, en in het bijzonder de familieportretten, familiewapenborden en familiepapieren op voorwaarde dat zij noch geheel noch gedeeltelijk mogen vervreemden,... zonder vooraf aan zijne hierna te noemen erfgenamen te hebben aangeboden. Mocht zijne genoemde tweelingzuster het voormelde legaat niet aannemen, dan ging gemelde legaat op dezelfde voorwaarden aan zijne zuster Margaretha Elisabeth zoo deze het ook niet mocht aannemen aan zijne jongste zuster Albertina Margaretha Catharina, douairière van Jonkheer Louis Corneille Quarles van Ufford.’
| |
| |
Breukelen, kasteel Gunterstein. Schouwpartij en schoorsteenstuk in de grote zaal met het portret van de bouwvrouwe en testatrice met haar neef. Foto RDMZ, P. van Galen, 1997.
| |
| |
| |
Johanna M.E. Willink van Collen
Vrouwe van Gunterstein en Tienhoven, geboren 17 januari 1849, tweelingzuster van Herman Daniël, overleed 19 maart 1935. Zij legateerde aan haar neef Jhr Louis Henri Quarles van Ufford, zoon van haar jongste zuster.
In het testament van 20 mei 1932 verklaarde zij: ‘... daar het haar bepaalde en innige wensch is dat de Ridderhofstad c.a. als familiegoed in bezit bijeenblijve, aan haren erfgenaam te verzoeken dat dit goed niet vervreemd wordt, doch als familiegoed blijft voortbestaan en een waardige bestemming krijgt.’
| |
Jhr Louis Henri Quarles van Ufford
Heer van Gunterstein en Tienhoven, geboren 10 augustus 1883, overleed 25 juli 1950. Hij huwde Everarda Jacoba Baronesse van Lynden (9 maart 1888).
In zijn testament van 3 november 1947 stond de bepaling: ‘het is mijn uitdrukkelijke wens dat de Ridderhofstad c.a. als familiegoed blijft voortbestaan’. Teneinde recht te doen aan deze bepaling kwamen zijn oudste zoon Louis Albert en zijn jongste Wilhem Herman Daniël overeen samen de verantwoordelijkheid te nemen voor de instandhouding van Gunterstein.
Het bovengenoemde testament zou het laatste particuliere testament zijn dat voor Gunterstein heeft gegolden.
De broers gingen met hun moeder Everarda Jacoba Quarles van Uffordvan Lynden, op 31 december 1952 namelijk over tot oprichting van de Stichting Ridderhofstad Gunterstein. De statuten zouden voortaan de rechtsbasis verschaffen voor de opvolging - ‘op het Huis’ - en voor het bestuursregime van de stichting. Doelstelling van de stichting is:
- | het in eigendom verkrijgen van Riddermatig Huis Gunterstein c.a.... als omschreven door Vrouwe Magdalena Poulle in haar testament; |
- | het tot in lengte van dagen en ongeschonden in standhouden van het Huis, het landgoed enz. |
Voor de verkiesbaarheid tot voorzitter of lid van het college van regenten geldt wel de eis van afstamming maar niet van een bepaalde graad van bloedverwantschap. Als eerste voorzitter zou optreden Jhr Mr Louis Albert Quarles van Ufford (1954-1991). Op 1 november 1991 werd hij opgevolgd door zijn jongste broer Jhr Mr Wilhem Herman Daniël. Op 3 december 1953 verkochten de beide broers aan de stichting: Gunterstein c.a., de ambachtsheerlijkheid Tienhoven enz. Formeel handelden zij in strijd met het testament van Magdalena Poulle van 1697. Materieel hebben zij door middel van de statuten van de stichting Guntersteins heden en toekomst veilig verankerd, als ware de Ridderhofstad c.a. nog immer door een fideï-commis beschikking beheerst.
De gevolgen van het fideï-commis voor het onroerend goed zijn manifest: huis en landerijen bleven - op een enkele uitzondering na - bijeen. Magdalena Poulle kocht ongeveer 40 morgen (32 ha) uit de boedel van Engelbert Ploos van Amstel. Daarbuiten nogmaals ongeveer 30 ha en 13 ha. Onder het fideï-commis vielen in totaal 76 ha. Het grondbezit van de stichting telt ± 115 ha.
Wat het roerend goed betreft, dat meer betreft dan het interieur, moeten wij het met heel wat minder informatie doen. Groot manco is dat er geen oude boedelbeschrijvingen bekend zijn die inzicht zouden kunnen geven in ‘wie, wat en wanneer’ inbracht, dan wel bij huwelijken meekreeg. Meubilair uit de 17de, 18de en 19de eeuw moet derhalve zijn eigen verhaal vertellen. Wat het interieur - ‘en al hetgeen vast is’ - betreft zal bouw- en kunsthistorisch onderzoek heel wat gegevens kunnen opleveren.
De rode lijn die door de geschiedenis van opvolging en ‘ongeschonden’ overdracht leidt, geeft aan dat ‘haer testatrices expresse wille’ (1697 Magdalena Poulle) door opvolgende geslachten niet alleen is gerespecteerd maar menselijkerwijs ook voor de toekomst is gewaarborgd.
|
|