Jaarboek Monumentenzorg 2001. Interieurs belicht
(2001)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Het Tuschinski-theater
| |
[pagina 19]
| |
Amsterdam, theater Tuschinski, Cabaret ‘La Gaîte’, omstreeks 1925. Ingekleurde foto, afkomstig uit programma theater Tuschinski.
ingenieur D.C. Klaphaak en de namen van de belangrijkste kunstenaars die be bioscoop decoreerden: Chris Bartels die de smeedijzeren lampen en hekwerken ontwierp, alsmede de amorf gemodelleerde, groen geglazuurde tegelbekleding van de hoog oprijzende, symmetrische voorgevel met de twee zijtorens, de sierkunstenaars J. Kromhout, Dirk Jan van der Laan en - vooral - Jaap Gidding (1887-1955) en Pieter den Besten (1894-1973). Met name de laatste twee drukten een duidelijk stempel op het totaalbeeld van het interieur.Ga naar eind2 Evenals Klaphaak en Van der Laan waren beiden afkomstig uit Rotterdam, waar zowel de vader van Gidding als van Den Besten een schildersbedrijf had. Den Besten decoreerde alle bioscooptheaters van Tuschinski. In Amsterdam schilderde hij de wanddecoraties in de wandelgang op de begane grond, de Japanse kamer, het cabaret ‘La Gaîté’ (met glas-in-loodramen van Joep Nicolas) en in het souterrain de toiletruimten en de kindercrèche. Van Gidding zijn onder andere de gestileerde pauwendecoraties in de hal, alsmede het reusachtige tapijt met de geabstraheerde Poolse adelaar, symbolische verwijzingen naar Tuschinski's bijna koninklijke status binnen de bioscoopwereld en zijn land van herkomst. Ook ontwierp Gidding de koepel in de hal met het steeds van kleur wisselende licht en - naar alle waarschijnlijkheid - eveneens de lichtkoepel in de wandelgang van de eerste verdieping. Ruimtelijker dan de hal en de foyers, maar niet minder indrukwekkend, | |
[pagina 20]
| |
Amsterdam, theater Tuschinski, Cabaret ‘La Gaîte’, omstreeks 1925. Ingekleurde foto, afkomstig uit programma theater Tuschinski.
| |
[pagina 21]
| |
was de decoratie van de grote zaal door J. Kromhout. Forse patronen sierden daar op een architectonische wijze en in een eindeloos ritme de wanden en de borstweringen van de balkons, de achterwanden van de zaal en het plafond rondom de grote spinachtige plafondlamp naar ontwerp van Den Besten. Ook decoreerde Kromhout de hal in het souterrain. Van der Laan beschilderde de wandelgang op de eerste verdieping met een zich herhalend vogelmotief. Figuren of repeterende patronen werden geschilderd of door middel van de sjabloontechniek op pericementen of met linnen bespannen wanden aangebracht.
In de jaren zeventig was de ‘Tuschinskistijl’ kortstondig mode. De industrie vertaalde de decoratieve patronen uit het theater naar zijn producten voor het huiskamerinterieur; bioscoopeigenaren richtten hun filmtheatertjes in naar voorbeeld van het Tuschinski-theater, zoals in geval van het nog bestaande bioscooptheater The Movies te Amsterdam. Toen het publiek eind jaren twintig genoeg begon te krijgen van het bonte interieur, besloot Tuschinski in 1931 tot een rigoureuze versobering: de grote zaal werd rood geschilderd, de stoelen kregen een gedekte bekleding en wit glas verving de beschilderde lampen. In de wandelgangen verschenen wandspiegels met lampen in verchroomde armaturen. Maar ook liet hij in dat jaar ter ere van het tienjarig bestaan van het theater op de zaalwand een rij elegante vrouwenfiguren aanbrengen, geheel in de trant van de toenmalige mode. Ze zijn op linnen geschilderd hoogstwaarschijnlijk door Pieter den Besten en tijdens de restauratie van 2001 blootgelegd. In de jaren zeventig werd het Tuschinski-theater uitgebreid met vijf kleine bioscoopzalen en kreeg het theater de status van rijks monument vanwege zijn nagenoeg complete Art Deco-interieur (1974). In 2001 startte een omvangrijke restauratie en reconstructie van het interieur waarbij hoofdzakelijk de decoraties uit de jaren 1921 en 1931 als uitgangspunt dienden. Het Tuschinski-theater ontrolt zich voor de bezoeker als een muziekstuk met verschillende stemmingen: het kent felle, heftige momenten, zoals de abstract-expressionistische omgevingen van de hal, de wandelgangen en de voormalige cabaretruimte, oriëntaalse sferen (de Japanse en Moorse kamer) of natuurgetrouwe elementen, in geval van de vlindermeisjes, en de onlangs ontdekte elegante vrouwenfiguren, herten, vogels, sprookjesfiguren of dansende clowns. Het interieur is vol kleur, decoratie, irreëel en illusionistisch. Een paleis voor het volk, zoals Tuschinski het graag wilde, of - zoals een bewonderaar het ooit uitdrukte - ‘Een Oosterse droom van licht en veeltintig geschitter. (...) de grot van de geheimzinnige magiër.’Ga naar eind3 |
|