Jaarboek Monumentenzorg 1999. Instandhouding
(1999)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |
W. Haakma Wagenaar
| |
Het gewelf bekeken, beschreven, en verder nietDavid van der Kellen ging naar Warmenhuizen om namens het Oudheidkundig Genootschap de schilderingen vanaf de steiger te bekijken.Ga naar eind2. In Warmenhuizen werd hem verteld dat het aan westzijde aansluitende gewelfveld ook schilderingen had bevat. Delen daarvan meende hij als secundair verwerkt materiaal in de gehavende voorstellingen te kunnen herkennen. Van de aanwezige voorstellingen kon hij de ontmoeting van Abraham en Melchisedek, aan de zuidzijde, niet thuisbrengen maar de overige wel. In de vijf vakken van de koorsluiting herkende hij Het Laatste Oordeel, in het aan noordzijde aansluitende vak de Mannaregen, daarnaast de Dans om het Gouden Kalf en daartegenover aan zuidzijde de Doortocht door de Rode Zee. Op grond van een in 1776 gepubliceerde overlevering leek vast te staan dat de vier taferelen uit het Oude testament in 1525 door Jan van Scorel waren geschilderd. Van der Kellen besloot zijn verslag met het gevraagde advies: ‘Wat nu [...] het herstel dier schilderstukken betreft, ik geloof niet, dat daartoe eenige mogelijkheid bestaat. Ware hier alleen het verlies van enkele planken, dit zoude mogelijk te verhelpen zijn, doch [...] wij hebben niet alleen dit verlies te betreuren; maar vooral het gesletene, het ineenloopen der waterverw veroorzaakt door lekken en inwateren, het bij herstellingen en schoonmaken gevolgde uitwisschen der kleuren en der omtrekken, ontzeggen ons mijns inziens hier aan eene restauratie te denken. Het is niet dan met groot leedwezen, dat ik alzoo moet aanraden, alles te laten zooals het is. Thans is er ten minste in den eersten tijd geene vrees voor ongelukken, de planken zijn weder genoeg bevestigd en de ontbrekende met nieuwe [...] aangevuld. Dat men dus slechts goede zorg drage dat alles in den tegenwoordigen staat bewaard blijve en niet door verwaarlozing, onhandige restauratie of onvoorzichtig schoonmaken worde in gevaar gebragt’. Een weloverwogen raad bij een verslag in mineur. Al in zijn inleiding had Van der Kellen de lezer voorspeld ‘dat over weinige jaren het geheele schilderwerk zal verloren zijn’. Het is verbazingwekkend en treurig dat deze visie geen aanleiding is geweest de schilderingen fotografisch vast te leggen. | |
Uit het monument naar de collectie van het RijksmuseumDe eerste foto's van de schilderingen werden pas in 1891 gemaakt nadat het beschot was gemonteerd in zijn nieuwe behuizing bij het Rijksmuseum in Amsterdam. Er was toen al allerlei aan vertimmerd | |
[pagina 215]
| |
en bijgewerkt.Ga naar eind3. De verplaatsing naar Amsterdam was geregisseerd door Victor de Stuers en uitgevoerd onder directie van architect P.J.H. Cuypers. De Teekennormaalschool, in 1890 op het terrein van het Rijksmuseum gebouwd, had Cuypers voorzien van een kapelachtige dwarsvleugel waarin het gewelf uit Warmenhuizen zou moeten passen. Tegen de verhuizing maakte E.W. Moes per ingezonden stuk bezwaar.Ga naar eind4. Hij vond het principieel onjuist dat een dergelijk bestanddeel uit een monument werd losgemaakt om het aan de collectie van het Rijksmuseum toe te voegen. Hij vreesde bovendien dat het gehavende schilderwerk daar drastisch zou worden bijgewerkt voordat het toonbaar werd geacht. De hiermee ingezette polemiek zou drie jaar worden volgehouden.Ga naar eind5. Doordat de restauratie na de eerste kritiek achter gesloten deuren plaatsvond en De Stuers in zijn verdediging slechts laster toevoegde aan zijn ontkenning van de door Moes, en vervolgens door Weissman, Bredius en DerKinderen aangevoerde feiten, was de discussie weinig verheffend. Uit de stukken is op te maken hoe DerKinderen bij het werk betrokken raakte en, zonder aan de restauratie zelf te zijn toegekomen, vertrok na niet voor chantage door Cuypers te zijn gezwicht. Vazallen van Cuypers voerden de restauratie uit en deden wat de critici hadden gevreesd. Toen de schilderingen als catalogusnummer 2193 eindelijk door het publiek konden worden bekeken, waren daarin niet alleen de ontbrekende partijen aangevuld maar ook het koloriet en de plasticiteit in bruine overschildering verdoezeld. De historische betekenis van de schilderingen was door de restauratie aangetast en leek nog verder te vervagen met het op losse schroeven zetten van de toeschrijving aan Van Scorel door N. Beets jr.Ga naar eind6. Hoewel Hoogewerff in 1937 had aangegeven in welke hoek de makers en de ontwerper te zoeken waren, stootte het museum nummer 2193 af zodra het over het hele schoolgebouw kon beschikken.Ga naar eind7. | |
Uit de collectie terug naar WarmenhuizenIn 1964 gingen de gewelfschilderingen retour afzender. Een restauratie van het kerkgebouw was toen bijna voltooid en het schoolgebouw herbestemd voor het inrichten van restauratie-ateliers. Deze keer ontlokte de verhuizing geen enkel protest. Maar teruggeplaatst en bijgewerkt in Warmenhuizen, leek het gewelf al snel weer tekenen van verval te vertonen. Om de toestand nader te kunnen onderzoeken werd in 1988 een steiger opgericht met een werkvloer boven de trekbalken. Kurvers en Mehra togen aan het werk en stelden hun bevindingen op schrift met het advies één gewelfvak als proef te laten restaureren. Hun keuze viel daarbij op het vak met de Hel, onderdeel van Het Laatste Oordeel in de koorsluiting.Ga naar eind8. Op verzoek van de kerkvoogdij en in overleg met dit college, architectenbureau Schagen en vertegenwoordigers van de Rijksdienst is door mij een groep restaurateurs geformeerd voor het uitvoeren van de beoogde proefrestauratie.Ga naar eind9. | |
Nader onderzoek; documentatie en demontageHet beschot was in 1964 herbevestigd met gesmede spijkers waarvan de koppen inmiddels door een krans van roest waren omgeven. Inzetstukken zaten met kleine roestende draadnagels in de kapconstructie of aan achterzijde geplaatste klampen gespijkerd. Zeer storend waren de inzetstukken die de messing en groefnaden doorbraken, het afzichtelijkst de met kit gevulde wijde kieren en gaten. Vele van deze reparaties waren een direct gevolg van de twee verplaatsingen. De meeste reparaties waren echter duidelijk afgedwongen door de al in 1861 gemelde verzwakte staat van het beschot. Om de toestand van het hout precies te kunnen beoordelen en daarna constructief herstel uit te voeren en de bevestiging te verbeteren zou het beschot opnieuw uit de kap moeten worden losgemaakt. Omdat het in 1891 kennelijk moeite had gekost de planken in de nieuwe kap te passen en terugplaatsing in 1964 evenmin feilloos was verlopen, moest de bestaande situatie eerst exact worden vastgelegd. Na consolidatie van het beschot kon dan op papier worden bepaald hoe correcties in de plaatsing en het door reparaties verstoorde plankenpatroon waren aan te brengen. Het opmeten en tekenen verliep aldus: Onder op het gewelf werd een horizontale krijtlijn op het gewelf aangebracht, op de steigervloer de middelloodlijn op deze lijn. Boven deze middelloodlijn werd een schietlood in de nok opgehangen. Een op dezelfde lijn geplaatst puntlicht wierp een scherpe schaduwlijn van het schietlood over het gewelfvlak. In krijt nagetrokken, leverde deze projectie de gewenste middelloodlijn over het gewelfvak op. Met tussenafstanden van een meter kwamen vervolgens de horizontale krijtlijnen haaks op de geprojecteerde verticaal. Dezelfde lijnen werden op een vel polyester tekenfolie getekend, met vijfmaal kleinere tussenafstanden. Het beschot kon hierna worden opgemeten en 1 op 5 getekend. Eerst werden de omtrekken van de planken aangegeven en vervolgens de oorspronkelijke kraslijnen voor de spijkers, de gaten van de oorspronkelijke spijkers, de spijkers uit 1964, de spijkergaten die correspondeerden met de Cuypers-kap in Amsterdam, de kleine spijkertjes in en rondom de ingezette stukken, de barsten en breuken en de met | |
[pagina 216]
| |
1 Klampen, in 1891 gezaagd uit beschilderd gewelfbeschot uit Alkmaar. Foto E.v.d. Brink.
2 Plank, uit O.Z.O. vak van de koorsluiting, door schimmel en houtworm verzwakt en dwars gebroken. Foto E.v.d. Brink.
kit gevulde vullingen in kieren en gaten. Nadat de zwakste partijen met katoengaas waren beplakt kon het demonteren beginnen. Omdat het zwakke beschot in 1964 in de kap was bevestigd met spijkers die inmiddels in het eikenhout waren vastgeroest, werden de meeste omboord met een kokerzaag. Alleen waar ruimte tussen beschot en kapconstructie bestond konden de spijkers van onderen af worden doorgezaagd. De aan achterzijde aanwezige klampen werden opgemeten en getekend op een daartoe gemaakte spiegeldruk van de schaaltekening van het beschot, met aanduiding van houtsoort en bijzonderheden. | |
De achterzijde van het beschotEen dikke gebarsten was/harslaag bedekte de achterzijde van de oorspronkelijke planken. Dit materiaal kwam niet voor op de ingezette stukken en de klampen en moet daarom in 1890 meteen na de demontage zijn aangebracht. Voor de reparaties van het gewelf werd tijdens de restauratie-Cuypers oud beschot gebruikt. Uit de wormstekigheid van dit hout was op te maken dat de planken achterstevoren geplaatst en beschilderd werden. Waarom, dat werd bij demontage duidelijk. Het oorspronkelijke front van dit hergebruikte beschot bleek bedekt met decoratief laatgotisch schilderwerk. Ook de onder Cuypers aangebrachte klampen vertoonden hetzelfde soort schilderwerk (afb. 1). De complete verklaring is nu deze: In 1885 werd het gewelfbeschot uit de koorsluiting van de Laurenskerk in Alkmaar verkocht en gedemonteerd vanwege de daarop aanwezige schildering van Het Laatste Oordeel uit 1519. Ook het beschot uit een aantal gewelfvelden in het zuidertransept ging mee. Deze velden waren afgezet met een laatgotische bandversiering en daartegen geplaatst lofwerk. Het Alkmaarse Laatste Oordeel kreeg in 1901 een plaats in de zuidelijke uitbreiding van het Rijksmuseum.Ga naar eind10. Uit de twee gewelfvelden met decoratief werk mocht de timmerman blijkbaar al in 1891 stukken zagen voor het repareren van het gewelf uit Warmenhuizen. Daarom konden deze velden in 1925 niet mee toen het gewelfbeschot weer aan Alkmaar werd teruggeven. Moes en zijn medestanders wisten niet half hoe gelijk zij hadden met hun kritiek op het handelen van De Stuers en Cuypers. Verwijdering van de klampen en de was/harslaag bracht aan het licht hoe sterk het oorspronkelijke hout door schimmel en houtworm was aangetast toen het in 1890 werd gedemonteerd (afb. 2). Van de ongeveer 9 mm dikke planken bleek het hout van sommige tot dicht bij de schildering verdwenen, het hout van andere al zo door schimmel verzwakt dat het haaks op de nerf was gebroken. | |
[pagina 217]
| |
Uit de klampen die naast een schenkel in de Amsterdamse kap bevestigd hebben gezeten bleken stukken weggezaagd ter breedte van het spoor of de schenkel die zij bij herplaatsing in de Warmenhuizense kap ontmoetten. De door die klampen verbonden delen werden in 1964 dus als één geheel uitgenomen, naar Warmenhuizen vervoerd en daar gezamenlijk in de kap gespijkerd na het verzagen van de klampen. Gewaagd. De tekening van het vak met de Hel maakte duidelijk dat in het bovenste deel enige planken ten opzichte van elkaar horizontaal verschoven waren herplaatst waardoor de Helse architectuur in de voorstelling was vervormd. Om een correctie van deze fout te kunnen beoordelen is besloten ook de voorstelling op schaal in tekening te brengen. Een afdruk van het tekenwerk werd op karton geplakt en langs de naden tussen de planken tot legkaart versneden. Door met de stukken van de legkaart te schuiven kon worden vastgesteld hoe de positie van de planken zou kunnen worden gecorrigeerd zonder iets van het oorspronkelijke beschot te verliezen. | |
RestauratieplanNa bestudering en documentatie van het uitgenomen gewelfvak werd een restauratieplan opgesteld en met Pol Bruys uitgewerkt. Het verzwakte en door reparaties verstoorde beschot zou weer tot een betrouwbare drager van het schilderwerk moeten worden gemaakt, het plankenpatroon zoveel mogelijk hersteld. Dat hield in dat het vroeger ingevoegde hout niet langer op klampen aan de achterzijde bevestigd bleef maar constructief aan het oorspronkelijke werk werd verbonden. Het door de vroegere ingrepen verwarde plankenpatroon zou dan kunnen worden hersteld door de ingevoegde stukken te delen en de stukken in de boven elkaar gelegen planken op te nemen (afb. 3 en 4, zie ook pag. 203). Geprobeerd zou worden de door het gebruik van was ontstane glans van de schildering te verminderen en de plaatselijke overschildering, zoals aanwezig langs vrijwel alle messing- en groefverbindingen, te verwijderen. De in de 19de eeuw gereconstrueerde figuren zouden integraal worden bewaard. Eerst moest het aangetaste hout door injectie met een verdunde acrylhars worden versterkt. Daarna kon het tot de oorspronkelijke dikte worden opgevuld en worden afgedekt en verstevigd met een opgeplakt polyesterweefsel. Voor het opvullen kwamen zaagselplamuur, balsahout en met glasbolletjes verdikte epoxyhars in aanmerking. Om de verschillende onderdelen tot zelfdragende plank te verbinden was een extra steun in de rug nodig. Gezien de geringe
3 Doortocht door de Rode Zee: deel van de tekening, gemaakt voorafgaande aan de demontage in 1996. De magistrale compositie wordt verstoord door de aanvulling op planken die niet stroken met het plankenpatroon t.p.v. gezicht en stok van Mozes en gecompleteerde man met knapzak. Tekening Harriët HW-Vriesendorp, auteur.
dikte die aan de 9 mm toegevoegd zou kunnen worden, hoogstens 4 mm, werd gezocht naar een materiaal dat licht en sterk is, eenvoudig aan te brengen en het beschot in de kap tegen stof en vocht beschermt. De fa. Hexcel bleek een eenzijdig gelamineerde honingraatmat met een dikte van 3 mm te kunnen maken die aan de gestelde eisen voldeed. Voor de bevestiging van de honingraatmat op de met polyesterdoek beplakte achterzijde van de planken werd een epoxyhars met vulstof verdikt opdat deze, dun gestreken, de cellen in de honingraat niet zou vullen. Zodoende bleef de honingraat ook enigszins een thermische isolatie. Om te voorkomen dat doorgewaaid stof en water zich verzamelen in de naden tussen de planken is aan onderzijde van de planken een overlappende strook hardweefsel op de honingraatmat gelijmd. Bij de onderste elf planken is de overlapping 1,5 cm. Daarboven neemt de overlapping in drie sprongen toe tot 3 cm. De aldus aan achterzijde beschermde en verstevigde planken zouden natuurlijk niet weer met spijkers in de kap worden bevestigd. | |
[pagina 218]
| |
5 De consolidatie van het beschot: 1. Oorspronkelijk aangetast hout met acrylhars verstevigd. 2. Aanvulling in eikenhout, verbonden aan het oude materiaal met bamboe-pen(nen). 4. Opvulling tot oorspronkelijke dikte met balsahout. 5. Polyester weefsel. 6. Honingraat afdekking. 7. Overlappende afdekking van hardweefsel. 8. Montageprop, gedraaid uit hardweefsel, aangebracht in met hout gevuld gat van de kokerzaag. 9. De nieuwe bevestiging: roestvaste inbus-bout, montageprop en nylon plug in de kap. Tekening auteur.
Er is gekozen voor een toepassing van roestvaste bouten in nylon pluggen. Daarmee is een eventuele demontage ter wille van inspectie of onderhoud gemakkelijk en zonder gevaar van beschadiging uit te voeren. Met het oog op de fragiele staat van het beschot werden montage-proppen in het hout bevestigd voor het plaatsen van de bouten. Deze uit kunststof gemaakte montage-proppen werden aangebracht op of in het verlengde van de lijnen die bij de plaatsing in de 16de eeuw in het beschot waren gekrast. Bij het vastlijmen van de proppen werd de honingraat ter plaatse verwijderd zodat de achterkant van de prop aan het laminaat van de mat verbonden kon worden (afb. 5). De complexiteit van het op de steiger begonnen werk leidde tot het besluit het constructieve herstel in een daartoe geschikt atelier voort te zetten. Zo kwamen de delen van de uitgenomen Hel als eerste opnieuw naar Amsterdam.Ga naar eind11. | |
Nadere observaties en verfijning van uitvoering tijdens de voortgang van het werkDe in 1993 voltooide restauratie van het vak met de Hel vormde de basis voor het vervolg van het werk. In 1995 is begonnen met het opmeten en tekenen van de overige vier vakken uit de koorsluiting die meteen daarna zijn gedemonteerd en voor behandeling naar het atelier in Amsterdam overgebracht. De tekeningen lieten opnieuw uitkomen dat er tijdens de restauratie-Cuypers bij het verplaatsen van het gewelf allerlei is spaak gelopen. Het markantste voorbeeld is het vak, links van het midden, met Petrus als portier voor de Hemel en Maria als voorspreekster op de wolken daarboven (afb. 6). De dubbele rijen 19de-eeuwse spijkergaten verraden dat de onderste helft van dit vak na plaatsing in de Cuypers-kap weer werd losgemaakt en 10 cm naar rechts werd verschoven. Deze verschoven positie bleef in 1964 gehandhaafd, zoals te zien is aan de plaats van de oorspronkelijke spijkers op de kraslijn rechts van de toen
6 Laatste Oordeel. De toegang tot de Hemel met Petrus als portier. Fragment van de tekening, gemaakt voorafgaande aan de demontage in 1995: Dubbele rijen spijkergaten ten gevolge van de verschuiving naar rechts van het benedengedeelte in 1891, gehandhaafd in 1964. Tekening E.v.d. Brink, R. Bremer.
| |
[pagina 219]
| |
7 Laatste Oordeel. Getekend overzicht van de middelste vakken, gemaakt door Antoon der Kinderen naar foto's van het gewelf zoals het in 1891 aanvankelijk in de te krappe kap van Cuypers was geforceerd. Foto Rijksmuseum Amsterdam.
ingeslagen spijkers. Op de tekening van DerKinderen, overgetrokken van de fotoserie uit 1891, is het vak met Petrus in de eerste positie weergegeven (afb. 7). De groep gelukzaligen in het midden bevindt zich vlak onder de rokken van Maria, dus te hoog. De planken konden pas in deze positie worden gemonteerd nadat er links en rechts stukken van waren afgezaagd. Na ontdekking van de vergissing moest de onderste helft weer worden losgewrikt en kwamen er twee nieuwe planken onder Maria bij. Daarna werd de onderste helft van de voorstelling tegen de rechter gewelfrib aan bevestigd en de open ruimte links met nieuw gezaagde stukken opgevuld. Zo ging de groep gelukzaligen met Petrus in 1891 eerst een plank omhoog om vervolgens weer twee planken te dalen en 10 cm naar rechts verschoven te worden vastgespijkerd. De oorzaak van deze verwarring school in de kap van Cuypers. Die blijkt midden in het betreffende vak 12 cm smaller dan in Warmenhuizen. Door de oude spijkergaten in de kap op te zoeken en hun onderlinge afstanden op te meten en deze gegevens te vergelijken met het op de tekening vastgelegde spijkerpatroon in het beschot, kon in 1996 alsnog de exacte afstand tussen het bovenste en het benedenste deel van de voorstelling en hun positie in de kap worden teruggevonden. Op dezelfde wijze werd de oorspronkelijke positie teruggevonden van de twee ‘zwevende’ helften van de tegenhanger van dit vak; het vak rechts van het midden met Johannes de Doper als voorspreker. De reparaties in hout en kunststof werden bijgekleurd met acrylverf in staande arcering. Sleetse plekken en de in 1964 nadrukkelijk in het zicht gepoetste spiegels in het eikenhout werden op dezelfde manier geretoucheerd.
Tijdens de voortgang van de restauratie zijn zowel in de werkwijze, als in de toegepaste constructies en de materiaalkeuze wijzigingen geïntroduceerd die het werk ten goede kwamen. In deze ontwikkeling had Edwin van den Brink een belangrijk aandeel.Ga naar eind12. Anders dan bij het vak met de Hel, werden in de volgende vakken de aan elkaar te koppelen stukken direct met dunne bamboe-pennen verbonden. Als de dikte van de stukken het toeliet werd daarin een gat geboord waarin de pen werd vastgelijmd, anders kwam de pen als verzonken spalk in de achterzijde te | |
[pagina 220]
| |
liggen. Op de sterk aangevreten stukken werden de bamboe-pennen als wapening onder de daarna aan te brengen vulling aangebracht. Het vullen van de grillige diepten in de achterzijde gebeurde niet langer met een plamuur van acryl-emulsie en zaagsel maar met een epoxyhars, versneden met minuscule glasbolletjes. De in het vak met de Hel geplaatste montage-proppen waren uit staven nylon geboord en gezaagd. Voor de andere vakken werden de proppen uit staven hardweefsel gemaakt omdat het gezaagde oppervlak daarvan beter bij het omgevende hout past en gemakkelijker te retoucheren is. Bij de vier grote vakken is de cilindrische prop verruild voor een kleinere met de vorm van een afgeknotte kegel. Dit hing samen met het gebruik van een dunnere bout met conisch verzonken kop in plaats van de bout met cilindrische kop. De correcties in de plaatsing van de planken werden niet alleen met de legkaart-tekening bepaald maar daarna nog op ware grootte gepreciseerd en aangegeven op het papier waarop het geconsolideerde beschot in het atelier werd uitgelegd.
De verfijning in de uitvoering van het werk en de extra inspanning om van alle onderdelen de oorspronkelijke positie in de kap te achterhalen hebben ertoe bijgedragen dat het herstelde gewelf weer een architectonisch geheel is waarin de vijf vakken met Het Laatste Oordeel een eenheid vormen. De buitengewone kwaliteit van de levendige en tegelijk monumentaal ontworpen taferelen kan nu niemand meer ontgaan. |
|