Jaarboek Monumentenzorg 1999. Instandhouding
(1999)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
M.G. Polman
| |
InleidingNa een lange voorgeschiedenis realiseerden architecten Jan Duiker (1890-1935) en Bernard Bijvoet (1889-1979) een nazorgkolonie voor tuberculosepatiënten op de Hilversumse Heide: Sanatorium Zonnestraal (1926-1931) (afb. 1). Het complex bestond uit een centraal gelegen hoofdgebouw met aan weerszijden twee patiëntenpaviljoens en bijgebouwen waaronder een dienstbodenhuis (de Koepel) en vier werkplaatsen. Typerend voor het hoofdgebouw en de paviljoens zijn de, in samenwerking met ingenieur J.G. Wiebenga ontworpen, ranke draagconstructies met een relatief licht betonskelet op een moduulmaat van 1,50 m de puien met dunne stalen kozijnen met glas en borstweringen en de uitkragende dak- en vloeroverstekken, waardoor de constructiehoogte beperkt kon worden en dunne vloeren konden worden toegepast. In 1926-1928 werden het hoofdgebouw, het Ter Meulenpaviljoen en het betonskelet van het Dresselhuyspaviljoen gerealiseerd. In 1931 volgden de afbouw van het Dresselhuyspaviljoen en de bouw van het dienstbodenhuis de Koepel. Ook de latere geschiedenis van de gebouwen is gedifferentieerd. Van meet af aan bestond de verwachting dat de sanatoriumfunctie overbodig zou worden omdat eens tuberculose succesvol genezen of zelfs voorkomen kon worden. In de jaren '50 was dit zover. Zonnestraal werd herbestemd tot algemeen streekziekenhuis van Hilversum. Het Ter Meulenpaviljoen werd in 1955-58 ingrijpend gewijzigd. Het hoofdgebouw werd in 1951-53, 1967 en 1978 gedeeltelijk verbouwd en uitgebreid, maar hier zijn nog wel enige originele delen bewaard gebleven. Het Dresselhuyspaviljoen en de Koepel zijn sinds die tijd niet meer direct in gebruik geweest. Het complex laat daarmee in feite ook een restauratiegeschiedenis zien. De keuzes die in het verleden gemaakt zijn vormen in het kader van het kleur- en materiaal onderzoek een belangrijk en interessant aspect van die geschiedenis. Het Zonnestraal-complex is uitvoerig vastgelegd op zwart-wit foto's, in bouwtekeningen, bestekken en artikelen. Toch is dat niet voldoende om een volledig beeld van de originele kleuren en de materialisatie van de gebouwen te krijgen. Het Dresselhuyspaviljoen, hoewel langdurig verwaarloosd, bevat nog de meeste aanknopingspunten voor het oorspronkelijke kleur- en materiaalgebruik van het eigenlijke sanatorium, net zoals het geval was met het dienstbodenhuis: de Koepel werd in 1995 gerestaureerd, waarvoor uitvoerig kleuronderzoek werd verricht.Ga naar eind2. In 1998 volgde nog meer onderzoek aan de hoofdonderdelen van het complex in het kader van de lang verbeide restauratie.Ga naar eind3. Dit artikel gaat in op de oorspronkelijke kleurstellingen van de gebouwen. Het is een bijdrage over de kleuren van de oorspronkelijke afwerklagen, ter aanvulling van de kennis die in de loop der jaren over het complex en zijn geschiedenis is opgedaan. In de uitgebreide reeks publicaties die inmiddels over Zonnestraal is verschenenGa naar eind4. is dit aspect nog weinig aan de orde gekomen. Duidelijk werd dat Zonnestraal meer kleur heeft gehad dan alleen zwart, wit en blauw en dat het huidige donkergroen op de kozijnen van het hoofdgebouw en het Ter Meulenpaviljoen van veel later dateert. | |
[pagina 192]
| |
1 Zonnestraal complex. Foto KLM Aerocarto, 1931.
| |
HoofdgebouwIn het hoofdgebouw waren oorspronkelijk op de begane grond de ondersteunende functies als het baden ketelhuis, de keukens, de administratie, apotheek en behandelkamers en de afdeling voor ernstige zieken ondergebracht en op de verdieping de gemeenschappelijke eet- en recreatiezaal. Het gebouw heeft nog lange tijd als ziekenhuis dienst gedaan maar is buiten functie geraakt toen de afdeling in 1991 elders werd ondergebracht. In 1978 waren bijna alle kozijnen al vervangen door (aan binnen- en buitenzijde) donkergroene aluminium kozijnen met een veel breder profiel, waardoor de rankheid van het ontwerp, waarvan de stalen kozijnen zo'n belangrijk onderdeel vormden, verloren ging. Het gebouw was als ziekenhuis in de loop der tijd flink uitgebreid met paviljoens en een grotere machinekamer, waarbij de beeldbepalende schoorsteen werd vervangen, maar toch is hier het oorspronkelijke gebouw nog terug te lezen. Beperkt kleuronderzoek was mogelijk. Het hoofdgebouw had hagelwitgekalkte gepleisterde buitengevels. Er was blauw door de kalk gemengd om het wit extra helder te maken (hetzelfde principe als blauwsel bij de witte was). De op enkele plaatsen gespaard gebleven stalen ramen en kozijnen laten zien dat deze lichtblauw waren afgewerkt en aanvankelijk werden opgeleverd in de lichtblauwe overgrondering en vervolgens tegelijkertijd met het Dresselhuyspaviljoen werden afgeschilderd in een helder lichtblauw. De stalen ramen en kozijnen waren ook van binnen lichtblauw afgewerkt. De houten paneeldeuren waren wit geverfd en op de (enig overgebleven) originele wanden van de voormalige röntgenafdeling was een lichtgele lambrisering terug te vinden, zonder lichtblauwe bies, en witte muurvlakken en plafonds. In de kalklagen op de wanden was geen blauw toegevoegd (afb. 2, pag. 193). Ofschoon de typografie van de teksten ‘streng verboden toegang’ op de deur van de machinekamer en ‘urinoir’ op een losse deur authentiek lijken, moet op basis van pigmentonderzoek worden geconcludeerd dat de teksten van na de Tweede Wereldoorlog dateren. Het bestek schrijft evenwel voor dat de deuren van teksten moesten worden voorzien. | |
Prof. Henri Ter MeulenpaviljoenBeide paviljoens bestonden uit twee op de zon georiënteerde vleugels met twee bouwlagen, gekoppeld door een conversatieruimte met theekeuken. De patiëntenkamers waren gesitueerd op het zuiden, | |
[pagina 193]
| |
De kleuren van sanatorium Zonnestraal te Hilversum.
2 Hoofdgebouw. Kleurimpressie. Foto 1930, collectie Jelles; kleurmanipulatie RDMZ, Paul van Galen.
6 Het gerestaureerde dienstbodenhuis in de originele kleurstelling. Foto Mariël Polman, 1999.
| |
[pagina 194]
| |
Bestendig beheer.
7 Grafische weergave van het actieprogramma uit de Beheervisie Naarden. Tekening CH&P. | |
[pagina 195]
| |
1 Vesting Naarden tijdens de jaarlijkse foto-manifestatie: functionele en culturele diversiteit maakt de historische stad tot levendige optelling van verhalen, gebeurtenissen en geschiedenissen. Foto R. Koek.
5 De vesting is een cultuurhistorisch object van internationaal belang; het door vele generaties telkens opnieuw functioneel gemaakte defensie-object bepaalt de kern van de waarde van het stedelijklandschappelijk ensemble. Foto R. Koek.
| |
[pagina 196]
| |
Instandhouding en bouwfysica.
8 Oranjezaal van Paleis Huis ten Bosch, Den Haag (1645, Pieter Post). Diverse bouwkundige, klimaattechnische en bouwfysische voorzieningen worden momenteel rond de zaal getroffen, onder andere ten behoeve van de conservering van de gerestaureerde schilderijen en schilderingen op hout. De stabiliteit van het binnenklimaat vormt een belangrijk uitgangspunt. Foto RDMZ, 1998. | |
[pagina 197]
| |
Renovatie van innovatie.
8 Rotterdam, Isola I-complex van J.M. van Hardeveld na Jaap Franso's renovatie, waarbij onder meer buitenisolatie zijn aangebracht en de originele kleuren zijn hersteld; situatie 1997. Foto Marieke Kuipers. | |
[pagina 198]
| |
Het Snouck van Loosenhuis te Enkhuizen.
4 Tuinontwerp door F.J. Moerkoert jr. Foto RDMZ, 1999. | |
[pagina 199]
| |
5 Eetkamer met de uit het afgebroken achterhuis afkomstige schouwpartij en goudleren behangsel. Foto RDMZ, 1999.
| |
[pagina 200]
| |
Instandhouding: ondanks of dankzij natuurwetenschappelijk onderzoek.
6 Resultaten petrografisch onderzoek (lit. 16). Door gebruik te maken van ‘lichteffecten’ kunnen verschillende gegevens uit de beelden worden verkregen (vgl. a met b en d met e). In dit geval wordt aan de hand van de kleur van het bindmiddel geconcludeerd dat mortel y (d, e en f) zodanig is verdicht dat vochttransport wordt belemmerd (zie ook afb. 5). | |
[pagina 201]
| |
Tekens aan de wand.
2 Een bonte verscheidenheid aan gevelreclame rond de eeuwwisseling aan de Amstelstraat, Amsterdam.
7 Sloop van een woonhuis nabij station Arnhem met geschilderde muurreclames (mei 1999).
| |
[pagina 202]
| |
Verouderde strategie, begrensde denkbeelden.
1 Plattegrond Nieuwe Hollandse Waterlinie. | |
[pagina 203]
| |
Het herstel van de gevelschilderingen van Warmenhuizen.
4 Doortocht door de Rode Zee: fragment met Mozes, en zijn volk, toestand 1999, met gecorrigeerd plankenpatroon. Foto RDMZ. | |
[pagina 204]
| |
Trippenhuis Amsterdam.
3 Laagopbouw van de oorspronkelijke verflaag op het hout (opname genomen bij 250× vergroting).
4 Laagopbouw van het pakket aan overschilderingen (opname genomen bij 250× vergroting).
| |
[pagina 205]
| |
Trippenhuis Amsterdam.
6 Een proefstrook over de breedte van de deur na vrijleggen (ongeretoucheerd). | |
[pagina 206]
| |
Een leemstucplafond uit 1652 in de Berckepoort te Dordrecht.
1 Plattegrond overzicht stucplafond met in grijs aangegeven de delen die zijn aangevuld met nieuw werk. Tekening dr. Chr. Hellbrügge. | |
[pagina 207]
| |
2 Plattegrond overzicht stucplafond met in blauw aangegeven de ornamenten die zijn vrijgelegd en in rood de nieuwe bijgemaakte ornamenten en met een pijl de gedeeltelijk aangevulde ornamenten. Tekening dr. Chr. Hellbrügge.
| |
[pagina 208]
| |
4 Stratigrafisch onderzoek van de stalen binnenpui in het dienstbodenhuis lijkt één lichtblauwe verflaag op de rode menielaag te geven, gevolgd door gele en witte verflagen. Foto Mariël Polman, 1995.
De kleuren van sanatorium Zonnestraal te Hilversum.
5 Een verfdwarsdoorsnede in opvallend gepolariseerd licht van dezelfde plaats laat zien dat er niet één, maar drie lichtblauwe verflagen aanwezig zijn, van onder naar boven: een lichtblauwe grondering en een lichtblauwe aflaklaag (de originele afwerking) met daarop een derde lichtblauwe laag, een overschildering. Foto M. de Keijzer, ICN, Afdeling Conserveringsonderzoek. | |
[pagina 209]
| |
3 Kamer Ter Meulenpaviljoen. De afwerking lijkt grotendeels overeen te komen met het Dresselhuyspaviljoen. Foto Jan Duiker, collectie Jelles.
aan de noordzijde waren de gangen en voorzieningen ondergebracht. Het Ter Meulenpaviljoen was bestemd voor de patiënten die weer enige uren per dag konden werken. Thans is dit het enige gebouw dat volledig functioneert in de (para-) medische sector. Daarentegen zijn de architectonische details dermate veranderd dat van het oorspronkelijke concept weinig meer is overgebleven dan de ligging van het gebouw. Het is niet meer mogelijk om nog iets van de oorspronkelijke afwerklagen terug te vinden. Alleen de vele zwart-wit foto's en bouwtekeningen geven ons een (zwart-wit) beeld van hoe het oorspronkelijk geweest zal zijn (afb. 3). Die beelden komen grotendeels overeen met wat er in het Dresselhuyspaviljoen is teruggevonden. Momenteel is het gebouw spierwit geverfd en zijn de dunne stalen kozijnen aan de buitenzijde donkergroen- en aan de binnenzijde wit geschilderd. Landelijk groen en klinisch wit, medisch verantwoord, maar historisch twijfelachtig. | |
Mr. H.C. DresselhuyspaviljoenHet betonskelet van het Dresselhuyspaviljoen werd in 1931 afgebouwd met enige wijzigingen ten opzichte van het originele plan (zoals de beddenliften en extra trappen), omdat hier de bedlegerige patiënten kwamen te liggen. Het paviljoen is sinds enkele decennia niet meer in gebruik geweest en lijkt van alle gebouwen nog het meest in slechte toestand. Toch was juist in dit gebouw kleuronderzoek nog geheel mogelijk, en kon de opgedane kennis worden teruggekoppeld naar materiaalonderzoek van het hoofdgebouw, waar onderzoek beperkt was. Het kleuronderzoek van het Dresselhuypaviljoen heeft een duidelijk beeld opgeleverd van de toegepaste afwerkmaterialen. De gepleisterde buitengevels waren net zoals het hoofdgebouw hagelwit (met blauwe toeslag) geverfd. De stalen ramen, deuren en kozijnen waren helder lichtblauw geschilderd. De stalen railingen waren waarschijnlijk aluminium geverfd. De ramen en deuren waren ook aan de binnenzijde lichtblauw geverfd, net zoals het tochtportaal en de voorruimten van de toiletten. Het fenomeen om ramen en kozijnen één en dezelfde kleur te geven zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde lijkt pas op te komen in de 20ste eeuw. Daarvoor werd differentiatie in kleur op ramen, kozijnen, respectievelijk aan buiten- en binnenzijde aangebracht, een gewoonte die weer is terug te vinden in de huidige uitmonstering van het Ter Meulenpaviljoen. Het zwarte hang- en sluitwerk werd direct of later lichtblauw geverfd. De vlakke houten deuren en stalen kozijnen van de kamers waren echter aan beide zijden wit. Er werd dus een subtiel verschil gemaakt in de overgang naar een privé-vertrek. Ook de vertrekken als toiletten, keukens, douches en bergingen hadden witte houten deuren en witte stalen kozijnen. De kamers hadden eveneens hagelwitGa naar eind5. gekalkte muren en plafonds en lichtgele lambriseringen, voorzien van een lichtblauwe bies. Deze afwerking komt overeen met de kamers in het dienstbodenhuis. De patiënten hadden bij de wasbak een wit fortoliet (beton-emaille) muurvlak. De blauwe deuren open- | |
[pagina 210]
| |
den naar het terras op het balkon waar de patiënt met bed en al naar buiten kon worden gereden. Vloerafwerking, inclusief plinten, bestaat thans uit beige/wit granito.Ga naar eind6. Ook de gangen waren wit gestuct en voorzien van een lichtgele lambrisering (tot 1,80 m hoog of tot de smalle bovenraamstroken) en beige/wit granito vloeren en plinten, de entree is geel (gespikkeld) betegeld met een zwarte tegelplint. De radiatoren waren aluminium geverfd, alsook de traptreden en waarschijnlijk de trapleuning (hoe onlogisch dat ook lijkt). De lage borstweringen in de verbindingsgang naar de gemeenschappelijke ruimte waren van een fijne gipslaag voorzien, afgewerkt met een witte verflaag, evenals de trapbomen, trapspil en lambrisering onder de trap. Onder de witte rand waren de muren geel gesausd en voorzien van houten, zwart geverfde plinten. De keukens hadden witte fortoliet lambriseringen, grijs/witte granitobladen met daartussenin een witte wasbak stonden op aluminium geverfde stalen (buisprofielen) poten. De vloeren in keukens hebben dezelfde gele vloer- en zwarte plinttegels. | |
Dienstbodenhuis ‘De Koepel’De Koepel kwam in 1931 gereed als verblijf- en woongebouw voor de dienstmeisjes. Ook dit gebouw verloor zijn functie nadat het sanatorium gesloten werd. In 1995 werd het verwaarloosde gebouw op initiatief van de Delftse bouwkunde studievereniging Stylos na een lange periode van leegstand gerestaureerd.Ga naar eind7. Gezocht werd naar een nieuwe functie waarbij het oorspronkelijke concept zoveel mogelijk intact kon blijven. Dat was niet meer de oorspronkelijke functie maar die van een expositiegebouwtje, refererend aan het besef dat Zonnestraal zou worden hersteld als monument van het Nieuwe Bouwen en sociale geschiedenis. Behoud van de ijle stalen puien was een belangrijk uitgangspunt, alsmede het concept van de ruimtelijke indeling. Kleuronderzoek vormde een intergraal onderdeel van het project met als doel reconstructie van de oorspronkelijke kleuren en documentatie van materiaal dat verloren zou gaan (om de stalen puien te conserveren was het nodig alle verflagen te verwijderen). Het kleuronderzoek van het dienstbodenhuis leverde een klaar beeld met zachte kleuren. Het kleine, twaalfhoekige bouwwerk had een geheel stalen gevel met op de begane grond donkergrijs - en op de verdieping lichtgrijs geschilderde staalplaten. Hetzelfde lichtgrijs kwam op de betonnen dakrand voor. Doordat de kleuren van de borstwering van de beide verdiepingen verschilden kreeg elke bouwlaag een eigen karakter ofschoon de detaillering nagenoeg identiek was. De donkergrijze borstwering vormde een ‘stevig basement’, terwijl het lichtblauw van de stalen puien en ramen een speels lijnenspel vormde, wat terugkwam in het interieur (afb. 6, pag. 193). De kamers zijn vrijwel hetzelfde afgewerkt als de patiëntenkamers van het Dresselhuyspaviljoen: lichtgele lambriseringen (hier ook bij de wastafels) met lichtblauwe bies, witte muren en plafonds, witte deuren. De stalen borstweringen waren wit geschilderd, pui en ramen lichtblauw. Dit alles is nu gereconstrueerd. | |
Werking van de kleurenDe witte, gepleisterde buitenmuren van hoofdgebouw en paviljoens werden niet voorzien van een donkere plint, zoals later wel bij de Koepel gebeurde. Dit versterkt de indruk dat de gebouwen als ‘schepen op de heide’ liggen, zoals in de volksmond over Zonnestraal werd gesproken en wat past in het beeld van de machine-architectuur dat Duiker zo fascineerde. De onderzoeken van de verschillende gebouwen laten eenzelfde beeld zien. Het materiaalgebruik was over de hele lijn sober en beknopt. Alle plafonds en muurvlakken waren gestuct en wit gekalkt, de lambriseringen waren van fortoliet daar waar het vochtig was en geel geverfd in de kamers, gangen en bergruimten. De stalen ramen, glasdeuren, tussenpuien en voorportalen waren lichtblauw, de houten deuren wit. Duiker gebruikte voor de open, stalen buitenpuien, tochtpuien en voorportalen lichtblauw aan binnen- en buitenzijde. Ruimten, waar men zich terug kon trekken waren voorzien van houten witte deuren. De lambriseringen (1,80 m. hoog) zijn enerzijds om praktische redenen aangebracht, omdat dit onderste deel van de muur het meest te lijden heeft. Anderzijds werkten zij ruimtelijk als een scherm, waarboven de witte wandvlakken doorliepen in het witte plafond. De hoogte van de kamers werd daardoor niet benadrukt, waardoor de lage kamers groter leken. Met de grote glasvlakken openden de kamers zich naar buiten. (Visueel werden de kamers in de paviljoens pas afgesloten bij de tuinmuurtjes en de balustrade, een principe dat later terug is te vinden in architectuur van Rietveld.) Zelfs op de vrijstaande kolommen was de lambrisering doorgezet. De betonconstructie werd wel benadrukt door de detaillering en plaatsing van de wanden, maar niet extra geaccentueerd door de afwerklagen. Het lichte geel van de lambriseringen, het wit van de muurvlakken en plafonds, de lichtblauwe bies en -ramen gaven de | |
[pagina 211]
| |
ruimten een zachte, warme sfeer, die eveneens als ‘hygiënisch’ kan worden bestempeld. Er werd geen onderscheid gemaakt tussen de ruimten voor patiënten en personeel en voor beide waren er gemeenschappelijke- en privé-vertrekken aanwezig. De gebouwen van Zonnestraal hadden een kleurpalet van wit of grijstonen, lichtblauw en aluminium voor het exterieur en wit, lichtblauw, lichtgeel, zwart, grijs en aluminium voor het interieur. Het is duidelijk verwant aan de kleuren van andere gebouwen van Duiker uit die periode zoals de Derde Ambachtsschool te Scheveningen (1929) en de Cineac te Amsterdam (1933) maar was licht en zonnig van karakter, wat te maken zal hebben gehad met de functie van sanatorium. In het blauw van de kozijnen liet Duiker nog even de kleur van de Nederlandse lucht terugkomen. Uit de kleuronderzoeken van de Derde Ambachtsschool en de Cineac kan worden geconcludeerd dat het lichtblauw specifiek voor dit sanatoriumcomplex is gekozen. Het lichtblauw werd bij onderhoudschilderwerk van het complex toegepast tot kort na de Tweede Wereldoorlog, parallel aan de functie van sanatorium. Wel veranderde de kleur blauw enigszins: aanvankelijk werd een lichtblauw toegepast, later werd het een minder licht- naar grijzer blauw. Pas omstreeks de jaren '70 werden de kozijnen eerst middengroen en later donkergroen geschilderd, waarbij bij de laatste schilderbeurten onderscheid werd gemaakt tussen interieur en exterieur: naast het donkergroen op de buitenzijde is wit op de binnenzijde van ramen en kozijnen toegepast. Het donkergroen is tot op heden aanwezig op de kozijnen van het Ter Meulenpaviljoen en de nieuwe aluminium kozijnen van het hoofdgebouw. | |
SoberheidDe ranke, lege architectuur nodigt uit tot wijzigen. Het oorspronkelijke interieur was in onze ogen zeer sober en zou nu voor Spartaans doorgaan. De bezuinigingen zullen hebben bijgedragen aan de eenvoud van de afwerking, maar Duiker was heel duidelijk in zijn ideeën over een sobere inrichting en zijn verzet tegen het volle ‘gezellige’ interieur.Ga naar eind8. Ten onrechte is er het misverstand ontstaan dat de leer van de Modernen gepaard ging met zwart/wit/grijze interieurs. De soberheid of ‘spirituele economie’ van Duiker geeft rust en de kleuren geven warmte en ondersteunen de helderheid van de architectuur, kortom die aspecten die steeds worden genoemd als zijnde kenmerkend voor het Nieuwe Bouwen en van belang voor het ontwerp van Zonnestraal. Juist om deze soberheid in al zijn aspecten vast te leggen was zeer nauwkeurig onderzoek geboden. | |
OnderzoeksmethodenOnderzoek RDMZMeestal beperkt het kleuronderzoek door de RDMZ zich tot het doen van stratigrafisch onderzoek, op basis waarvan advies wordt gegeven. Mocht dat te weinig houvast geven, dan wordt aangeraden om een volledig specialistisch kleuronderzoek uit te laten voeren. In het geval van Zonnestraal werd het belang van het kleuraspect zo groot geacht, dat een volledig en diepgaand onderzoek werd uitgevoerd door de dienst zelf en er opdracht werd gegeven aan het Instituut Collectie Nederland (ICN) voor het verrichten van aanvullend materiaaltechnisch onderzoek. Het materiaaltechnisch onderzoek is ontleend aan de restauratiemethoden van schilderijen en beschilderde objecten. Allereerst is er stratigrafisch onderzoek gedaan. Dit geeft een goede kijk op de verflaagopbouw, maar voor een zorgvuldige onderbouwing is laboratoriumonderzoek nodig. Uit het onderzoek van Matthijs de Keijzer van het ICN kwam relevante informatie naar voren zoals over het blauwe pigment dat door de witkalk was gemengd en over het pigment van de verschillende blauwen op de stalen ramen en kozijnen. Soms maakt meer informatie het er niet direct duidelijker op, zoals in het geval van de aluminiumhekjes. Voorts werd er gebruik gemaakt van historisch fotomateriaal en bouwtekeningen en bestekken. Het uitvoerig historisch onderzoek van architect Wessel de JongeGa naar eind9. was daarbij een rijke informatiebron. Zo ook de vele literatuur die er in de loop der jaren is verschenen. Daarnaast is er getracht om bij wijze van proef met computerapparatuur de kleuren van de blootgelegde verflagen vast te leggen en onderling te vergelijken. Hierbij konden inderdaad overeenkomsten tussen bepaalde kleurvlakken worden vastgelegd, al is zo'n eerste proef nog niet voldoende voor definitieve uitspraken. | |
Stratigrafisch onderzoekMet behulp van een vlijmscherp scalpelmes worden laag voor laag de verflagen in een chronologische reeks blootgelegd in een zogenaamde ‘kleurentrap’: het stratigrafisch (afb. 4, pag. 208) onderzoek. Dit vindt plaats op alle plafonds, wanden, ramen, deuren etcetera van het gebouw en op meerdere plaatsen per onderdeel. Pas als een bepaalde laag op verschillende plaatsen terugkomt, kan worden geconcludeerd dat deze ook daadwerkelijk is toegepast. Immers, er kan net een proefstuk zijn blootgelegd van een kleur die uiteindelijk nooit is gekozen, of treft men een plek aan waar grondig is geschuurd en waar de gezochte | |
[pagina 212]
| |
laag ontbreekt. Bovendien is het belangrijk om onbevooroordeeld te werk te gaan en geen enkel onderdeel uit te sluiten om zo dicht mogelijk bij het complete authentieke beeld terug te kunnen komen en bij de beelden van de perioden daarna. Bij oudere gebouwen is het evident dat alle afwerkstadia, waaraan de verschillende stijlperioden en bewoningsgeschiedenis gekoppeld kunnen worden onderdeel vormen van het onderzoek. Bij monumenten van het Nieuwe Bouwen lijkt alleen de creatie van de architect van belang maar telt de geschiedenis wel degelijk, al is voor ons meestal de waarde van latere kleurstellingen secondair. De trappetjes worden beschreven en gefotografeerd. De optisch waar te nemen kleuren worden vastgelegd door ze te vergelijken met standaard kleurenwaaiers, ze na te mengen in bijvoorbeeld gouache documenten of, zoals nu is gebeurd, ze digitaal te registreren met behulp van computerapparatuur. De resultaten worden naast elkaar gezet en de eerste conclusies kunnen worden getrokken (het zogenaamde onderzoek in situ, oftewel ter plaatse). | |
LaboratoriumonderzoekNa onderzoek in situ kan er laboratoriumonderzoek (microscopisch en microchemisch) worden toegepast, waarvoor een verfmonster van het gehele verfpakket (vanaf de ondergrond tot en met de toplaag) ter grootte van enkele millimeters met een scalpel wordt genomen. Van de verfmonsters worden dwarsdoorsneden gemaakt door deze in te bedden in kunsthars en haaks op de verflagen te slijpen. De verflaagopbouw kan daarna onder een microscoop worden bestudeerd (afb. 5, pag. 208). Zo wordt bijvoorbeeld duidelijk hoe de verflaagopbouw is. Ook pigmenten en bindmiddelen kunnen worden geanalyseerd (en gedateerd) en verkleuringen kunnen aan het licht komen, maar de kleur van de verflaag zoals die met het blote oog waar te nemen is, is niet vast te leggen onder een microscoop. Bij stratigrafisch onderzoek kan dit wel. Soms is er onvoldoende verfmateriaal aanwezig om een kleurentrap te kunnen maken en is monsteronderzoek de enige mogelijkheid om de oorspronkelijke verflagen op te sporen. Het analyseren van de gebruikte pigmenten en bindmiddelen wordt met diverse instrumentele analysetechnieken uitgevoerd. De bevindingen van de hierboven genoemde onderzoeken worden aan elkaar gekoppeld en bepalen de uitkomst van het materiaaltechnisch onderzoek. | |
LiteratuuronderzoekBehalve het technische onderzoek wordt er ook onderzoek gedaan aan de hand van oude bestekken, rekeningen, bouwtekeningen, correspondentie, foto's, schilderijen, publicaties en vakbladen, om zo alle informatiebronnen met elkaar in verband te kunnen brengen en aan elkaar te toetsen. | |
Digitale kleurmetingGa naar eind10.De Stichting Kleurkaart Nederland verrichtte in opdracht van de RDMZ een onderzoek naar de mogelijkheid van digitaal kleuronderzoek met als doel de objectiviteit en eenduidigheid van de tot nu toe gebruikelijke vastlegging van kleuren te onderzoeken en zo nodig te verbeteren, te weten fotografische vastlegging in foto en dia, zelf vervaardigde kleurstalen (gouache, pastel, acrylverf) en standaardkleurstalen van fabrikanten. Dergelijke methoden blijken in de praktijk veel oncontroleerbare factoren in zich te dragen, waardoor van objectieve kleurregistratie geen sprake kan zijn. Onderzocht werd in hoeverre kleurmeten de kwaliteit van de gebruikelijke kleuronderzoek kan verbeteren, wat het kan betekenen voor de communicatie over kleur en welke apparatuur ervoor nodig is, met welke financiële consequenties. Kleurmeting wordt in de industrie al ruim gebezigd in productieprocessen en ingezet voor analytische en diagnostische doeleinden. Communicatie met de verfleverancier is mogelijk: de kleur kan exact worden gedefinieerd en het product zo gecontroleerd dat de geleverde kleur werkelijk de gevraagde kleur is. Variabelen als glans, textuur en vocht kunnen in de meting worden gecorrigeerd. Echter factoren als de patina, vervuiling, veroudering, beschadiging en laagopbouw, factoren die van belang zijn bij kleuronderzoek van historische gebouwen en dus van invloed zijn op de kleurreconstructie, kunnen (nog) niet worden vastgelegd. Deze eerste onderzoeksaanzet zal een vervolg krijgen, ook in verband met de wens om op de RDMZ een zo'n objectief mogelijk databestand te kunnen maken over de kleuren van de monumenten. | |
ConclusieZonnestraal moet behouden blijven omdat het een topmonument is van het Nieuwe Bouwen en symbool van de arbeidersbeweging. Hierin waren licht, lucht en ruimte evenzogoed belangrijk als collectiviteit en privacy en ging technisch vernuft samen met een aangenaam verblijf. Al deze aspecten komen subtiel terug in het kleurgebruik. Het oer-kleurbeeld is essentieel bij de instandhouding van de architectonische en de sociale zeggingskracht. Kleuronderzoek (in situ, laboratorium en documentatair-vergelijkend) levert de mogelijkheid om deze | |
[pagina 213]
| |
essentiële factor van het monumentenbehoud te realiseren, niet alleen voor middeleeuwse plafondschilderingen, maar ook voor de monumenten van de Modernen. |
|