Jaarboek Monumentenzorg 1999. Instandhouding
(1999)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| ||||||||
E.F. Koldeweij
| ||||||||
Het legaat en de verbouwingOp 30 oktober 1885 overleed Maria Margaretha Snouck van Loosen (1807-1885), de laatste telg van een rijk Enkhuizer regentengeslacht. Deze ongetrouwde en kinderloze dame had via haar olografisch testament al haar bezittingen nagelaten aan de heren W. Lakenman en G. Wendelaar, haar bankier en haar commissionair. In het testament had zij wel diverse bepalingen betreffende het beheer van haar vermogen opgenomen, waarvan er enkele het familiehuis op de Dijk betreffen: ‘Ik begeer, dat het door mij en mijne zusters bewoonde huis op den dijk, benevens stal en koetshuis aldaar, zullen gesteld worden onder administratie van de Heer W. Lakenman met de verplichting om na zijn overlijden iemand in zijn plaats aan te stellen. Ik verlang, mede overeenkomstig de begeerte mijner zuster, dat dit huis zal worden ingericht ter bewooning voor zes of acht ongehuwde vrouwen of weduwen, uit den fatsoenlijke stand, geene kinderen ten hare laste hebbende. Dat zij bij het betrekken dier woning, duizend gulden aan den Heer Lakenman overhandigen zullen,.... Verdere bepalingen en beschikkingen laat ik aan den Heer Lakenman over.... Het koetshuis en de stal verlang ik ingericht te zullen worden tot eene of twee geschikte arbeiderswooningen.’ De heren Lakenman en Wendelaar namen de hen opgelegde taak serieus en richtten op 6 juni 1890 het Snouck van Loosenfonds en de Snouck van Loosen Stichting op, waarbij het beheer van alle bezittingen formeel werd geregeld. Het grote en zeer rijk gedecoreerde huis op de Dijk was in de jaren 1735-1737 gebouwd in opdracht van Dirck Semeyns van Loosen (1696-1757), betovergrootvader van Maria Margaretha Snouck van Loosen. Twee generaties later, in de jaren 1791-1792, is het pand door diens neef Dirk Elias van Loosen (1737-1812) vergroot door het buurhuis aan de linkerzijde (afb. 1) en een tweetal percelen aan de tuinzijde erbij te betrekken. Het was in deze vorm dat het huis in bezit kwam van de legatrice. Om het huis geschikt te maken voor de permanente huisvesting van zes of acht dames was een verbouwing noodzakelijk, waarvoor de beheerders van de Snouck van Loosen Stichting de jonge Amsterdamse architect C.P. Posthumus Meijes sr. (1858-1922) hebben ingeschakeld. Nadat op 8 juni 1890 een jarenlange juridische strijd over de rechtsgeldigheid van het testament door de arrondisements-rechtbank was beslecht, kon de gewenste verbouwing in de jaren 1891-1892 worden uitgevoerd. Deze verbouwing, die na openbare inschrijving aan de Utrechtse aannemer Van den Berg werd aanbesteed, is uitzonderlijk goed gedocumenteerd doordat in het archief van het Snouck van Loosenfonds naast het bestek en een groot aantal bouwtekeningen ook het nauwgezet bijgehouden dagboek van de bouw bewaard is gebleven. Posthumus Meijes heeft hierbij het vroeg 18de-eeuwse trappenhuis en achterhuis vervangen door een grote nieuwe aanbouw van twee verdiepingen hoog met een groot nieuw trappenhuis (afb. 2-3). Op de bel-etage en de eerste verdieping zijn hierin een achttal tweekamer-appartementen en de vertrekken van de directrice gecreëerd. In het functioneel ingedeelde souterrain en de enorme zolder zijn de benodigde dienstvertrekken aangebracht, waaronder de verwarmingskelders, een was- en droogkamer en enkele dienstbodenkamertjes. Ook het oude 18de-eeuwse voorhuis is bij deze renovatie aan een grondige restauratie onderworpen. Hierbij leek geen inspanning te groot: alle betimmeringen, plafonds en behangsels werden afgenomen, al het houtwerk werd minutieus schoongemaakt. Het oude werd hierbij geëerd maar gelijktijdig ook aan de | ||||||||
[pagina 153]
| ||||||||
smaak en eisen van de tijd aangepast. Dit betekende dat het gehele huis, zowel het oude als nieuwe gedeelte, van alle beschikbare moderne gemakken en installaties is voorzien zoals gaslicht, een elektrisch bellen-systeem, spreekbuizen, centrale verwarming, bliksembeveiliging, een modern ventilatiesysteem, een etenslift en uiteraard stromend water en toiletten. Ook de kleurstelling werd aangepast aan wat op dat moment passend werd geacht. Er werd gekozen voor een donkere getemperde kleurschakering waarbij onder meer in het trappenhuis de grotere kleurvlakken door middel van sjabloonbeschilderingen van ornamenten zijn voorzien. Alle binnendeuren werden door de Amsterdamse houtschilder Beenaard gehout. De ongetwijfeld weelderige vroeg 18de-eeuwse plafondschilderingen met mythologische personages in de voor- en achterkamer rechts van de gang hebben plaats gemaakt voor eigentijdse schilderingen van lieflijke engeltjes in gedempte tonen door de jonge kunstschilders Pieter van Egmond (1864-1908) en Coenraad Mathias Garms (1863-1944). Van alle vertrekken in het voorhuis was de ingreep in de voor- en achterkamer links van de gang, die omstreeks 1790 aan het huis waren toegevoegd, wellicht het grootst. De eind 18de-eeuwse inrichting van deze
1 Snouck van Loosenhuis, Dijk 36, Enkhuizen. Foto RDMZ, 1950.
beide kamers, die op dat moment ongeveer honderd jaar oud was en niet of nauwelijks meer werd gewaardeerd, heeft voor een vroeg 18de-eeuwse inrichting plaats moeten maken. Hiervoor zijn verschillende onderdelen uit een kamer in het afgebroken achterhuis gebruikt: de lambrisering, de majestueuze schoorsteenpartij met een schoorsteenschildering van de belangrijke Haagse schilder Mathias Terwesten (1670-1757) uit 1742 en een goudleren behangsel. Op basis van de plafonds in de beide rechterkamers is een bijpassend plafond gereconstrueerd met daarin eveneens door Van Egmond en Garms gemaakte schilderingen, en, als uitzondering, is tegen de zijwand van de kamer een buffetkast gecreëerd van twee grote laat 18de-eeuwse kastdeuren. Als onderdeel van zijn ontwerp heeft Posthumus Meijes ook een houten tuinpaviljoen in de zogeheten chaletstijl ontworpen. Deze ‘tuintent’ bevindt zich nog altijd in goede staat, hetgeen zowel aan het goede beheer als aan de zorgvuldig gekozen materialen zal liggen. Dat er een continue kwaliteitsbewaking plaatsvond blijkt uit het bouwdagboek. Hierin is met enige regelmaat te lezen dat geleverde materialen werden afgekeurd en teruggestuurd en ook het schilderwerk moest enkele malen opnieuw worden uitgevoerd. | ||||||||
[pagina 154]
| ||||||||
2 Plattegrond van de beletage. Tekening RDMZ. A. Reinstra, 1999.
Wat het Snouck van Loosenhuis zo uitzonderlijk maakt is dat behalve het huis ook de tuin haar aanzien uit 1892 vrijwel geheel behouden heeft (afb. 4, pag. 198). De gehele aanleg met grindpaden, grasen bloemperken, vijver met fontein en rotspartij en enkele andere tuinornamenten is nog geheel als honderd jaar geleden. Zelfs het ‘cement-ijzeren’ tuinprieel dat in oktober 1892 werd geleverd door de Utrechtse rotswerkers-firma F.J. Moerkoert jr. is nog aanwezig. Net zoals in het huis lijkt ook in de tuin de tijd te hebben stilgestaan. | ||||||||
Historische waardeSinds deze grootse verbouwing aan het einde van de 19de eeuw is het Snouck van Loosenhuis nauwelijks veranderd. Aanpassingen aan het elektriciteitssysteem, het laten vervallen van de gasverlichting, een gedeeltelijk vernieuwde verwarmingsinstallatie, een aantal gemoderniseerde sanitaire voorzieningen en een enkele schilderbeurt blijken de belangrijkste en vrijwel enige fysieke wijzigingen te zijn. Met uitzondering van de beide salons en de eetkamer op de bel-etage (afb. 5, pag. 199), is daarbij de kleurstelling in het grootste deel van het huis van een donkere naar een lichte tint gebracht. Hierdoor heeft het huis deels een totaal andere karakter gekregen, maar dit staat enthousiaste en positieve reacties over de hoge historische waarde van dit pand en zijn interieurs geenszins in de weg. Het is evident dat het Snouck van Loosenhuis een uniek complex betreft waarvan de waarde het plaatselijke of regionale belang zonder meer ontstijgt. Het complex behoort dan ook tot de belangrijkste Nederlandse monumenten en er hoeft nauwelijks enige twijfel te bestaan dat het huis zelfs vanuit internationaal oogpunt de nodige waardering zal oproepen. Het is dan ook bijna vanzelfsprekend dat het gehele pand, dus zowel het voor- als achterhuis, met inbegrip van alle opstallen in de tuin, onder de bescherming van de monumentenwet valt. Deze protectie betreft uiteraard zowel de buitenkant en de construc- | ||||||||
[pagina 155]
| ||||||||
3 Ontwerp van C.P. Posthumus Meijes (1858-1922) voor het nieuwe achterhuis, 1890.
tie van het gebouw, als de structuur en de afwerking van de binnenzijde. Juist in dit gebouw bepalen ook de interieurs en de verschillende onderdelen daarvan een belangrijk deel van de monumentale waarde: bijzondere behangsels van velours d'Utrecht en goudleer; enkele zeer unieke schoorsteenmantels, waarvan er een is gemaakt van gepolijst hardsteen met ingelaten stukken wit marmer, Statuario venato, en de ander een combinatie is van het sterk geaderde Arabescato en het veel lichter geaderde Statuario; waardevolle schoorsteenstukken van de Haagse kunstschilder Terwesten en de fraaie koepel. Uiteraard horen hierbij ook de talloze elementen die bij de grote verbouwing van 1892 zijn aangebracht, waaronder de keuken, de werkkeuken (afb. 6) en enkele WC's -met Amerikaanse brillen-, maar ook veel van het hang- en sluitwerk.
Vanuit verschillende gezichtspunten is het huis een van de belangrijkste woonhuizen, zo niet hét belangrijkste woonhuis van Enkhuizen. Het huis is altijd in handen geweest van een van de toonaangevende families van de stad, een familie van reders en kooplieden die verschillende burgemeesters en andere bestuurders heeft geleverd. Het huis is beduidend groter van formaat dan alle andere woonhuizen en ligt op een zeer prominente plaats, schuin tegenover de Dromedaris, in de bocht van de Dijk aan de Oude Haven, de enige haven van Enkhuizen die in zijn oorspronkelijke vorm en omvang bewaard is gebleven. Mede door de hardstenen gevel -naast het 17de-eeuwse stadhuis de enige in de stad - heeft het pand een enorme uitstraling. Al met al is het huis een van de meest tastbare herinneringen aan het rijke verleden van deze oude Zuiderzeestad. Deze symboolwaarde wordt nog eens vergroot doordat Maria Margaretha Snouck van Loosen in 1885 vrijwel haar gehele vermogen heeft nagelaten om het welzijn van de Enkhuizers te verbeteren: ‘Ik geef daarbij uitdrukkelijk mijn wil en begeerte te kennen, dat meergenoemd fonds moet worden aangewend tot weldadige einden...’. Vanuit dit oogpunt is in de periode 1893- | ||||||||
[pagina 156]
| ||||||||
1897 het Snouck van Loosenpark met vijftig arbeiderswoningen gebouwd, is in de jaren 1899-1900 het Snouck van Loosen ziekenhuis in de Vijzelstraat gerealiseerd, en heeft de legatrice nog tijdens haar leven samen met haar zusters de Snouck van Looseninrichting voor Godsdienst Onderwijs gesticht, allemaal voorzieningen die met het familiekapitaal zijn gefinancierd en sindsdien door het Snouck van Loosenfonds zijn ondersteund. | ||||||||
Functie-veranderingThans lijkt de functie van het pand voor de tweede keer te veranderen, dit keer schijnbaar zonder duidelijke aanwijzingen of bepalingen voor de toekomst. Het is onvermijdelijk dat de nieuwe, op dit moment nog onbekende bestemming, een aantal ingrepen en veranderingen met zich mee zal brengen, hoe zeer dit ook door sommigen betreurd zal worden. Het huis en alle opstallen in de tuin zijn bovendien dringend aan een grote onderhoudsbeurt toe. Hierbij zal het noodzakelijk zijn onder meer het buitenschilderwerk aan te pakken, het voegwerk lokaal te herstellen en de zoutuitbloei in en onder de vloeren en wanden van het souterrain te bestrijden. Op diverse plaatsen zullen loszittende elementen moeten worden vastgezet en in de tuin zullen onder andere de tegelpaden langs het huis en het betonnen tuinprieel herstel behoeven. Dit laatste element verkeert op het moment overigens in de meest slechte toestand van alle onderdelen van het gehele complex. In hoeverre echter al het binnenschilderwerk aangepakt zal moeten worden is zeer de vraag. Vanuit de monumentwaarde bezien zal bijvoorbeeld in de beide salons en de eetkamer op de bel-etage lokaal herstel- en retoucheerwerk veruit het beste resultaat opleveren. | ||||||||
Mogelijkheden voor een herbestemmingTheoretisch zijn er diverse mogelijke bestemmingen voor het pand te bedenken, van wooncomplex tot notaris- of advocatenkantoor en van stedelijk museum tot hotel, stadslogement of luxueus restaurant, of wellicht een combinatie van twee of meer van deze bestemmingen. Diverse opties met allemaal verschillende voor- en nadelen. Het is daarom belangrijk dat naast de inventarisatie van de potentiële nieuwe bestemmingen een aantal uitgangspunten wordt geformuleerd waarmee rekening moet worden gehouden. Op de eerste plaats brengt de monumentale waarde van zowel het interieur als het exterieur met zich mee dat grote (bouwkundige) veranderingen in het huis in feite ongewenst zijn zowel op dit moment als in de nabije toekomst. De structuur biedt slechts in beperkte mate plaats voor de wensen of eisen van specifieke gebruikers of bewoners. Het pand leent zich bovendien niet voor forse aantallen gebruikers of bezoekers. Een ander belangrijk uitgangspunt is dat, in tegenstelling tot het verleden, niet langer een beroep kan worden gedaan op het Snouck van Loosenfonds om het huis in stand te kunnen houden. Doordat het vermogen van dit fonds is belegd in het Grootboek van de 2½% Nationale Schuld is de waarde van het kapitaal en van de opbrengst in de loop der jaren dermate ingekrompen dat het onmogelijk is geworden de volledige onderhoudslast hiermee te financieren. In concreto houdt dit in dat het onderhoud zo maar enigszins mogelijk vanuit de huuropbrengst zal moeten worden betaald. Een commerciëler beheer lijkt dus onvermijdelijk. Het is bovendien wenselijk is om ook de komende jaren de traditie voort te zetten om het gebouw op beperkte schaal voor bezoekers toegankelijk te houden.
Welk traject er ook zal worden gekozen, de beheerders van het gebouw zijn in hun beslissing over de toekomst van het huis allereerst gebonden aan het testament van Maria Margaretha Snouck van Loosen. Pas wanneer zal blijken dat het niet meer mogelijk is om ‘zes of acht ongehuwde vrouwen of weduwen, uit den fatsoenlijke stand, geene kinderen ten hare laste hebbende’ in het pand te huisvesten, zal via een rechterlijke uitspraak hiervan kunnen worden afgeweken zonder dat verre familieleden het huis of enige andere bezittingen van het Snouck van Loosenfonds kunnen opeisen. Gelukkig spreekt het testament niet van bejaarde of hoog bejaarde dames, zoals de dames die de laatste jaren in het huis hebben gewoond. Hierdoor lijken er wel diverse mogelijkheden te bestaan om het pand geheel conform het testament een nieuwe toekomst te geven. Het huisvesten van iets minder oude dames past geheel in de lijn en geest van het testament en, doordat de tijden zo sterk zijn veranderd, geldt dit wellicht ook voor het huisvesten van wat oudere echtparen, de groep die tegenwoordig met het begrip senioren wordt aangeduid. Dat de legatrice een bewoning door dames uit de bovenlaag van de bevolking beoogde blijkt uit de in haar testament opgenomen bepaling dat iedere nieuwe bewoonster bij binnenkomst f 1000,- moest inleggen. Een continuering van de woonbestemming lijkt dan ook voor de hand te liggen, zij het met een iets andere groep bewoners en met een pragmatischer beheer dan de laatste jaren het geval was. Het is overigens verstandig om bij het vaststellen van de nieuwe doelgroep en het nieuwe gebruik van het huis al direct rekening te houden met onder meer het Bouwbesluit. Immers bij een bestemming waarbij individuen in afzondering van elkaar in | ||||||||
[pagina 157]
| ||||||||
6 Werkkeuken in het souterrain. Foto RDMZ, 1999.
appartementen wonen gelden veel stringentere regels ten aanzien van brandveiligheid en geluidswering dan wanneer er sprake is van woonruimten voor verschillende personen die een grote gezamenlijke huishouding voeren. Het is echter onvermijdelijk dat voor het continueren van de woonbestemming, in welke vorm ook, er een aantal ingrepen in het huis moeten worden gedaan. Dit staat natuurlijk los van het eerder genoemde groot onderhoud aan het gebouw. Zo zullen onder meer de meeste sanitaire en technische voorzieningen aanpassingen behoeven om aan de hedendaagse wooneisen te kunnen voldoen. Deze aanpassingen zullen met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten worden uitgevoerd. Het huis is immers uiterst kwetsbaar, zowel qua in- als exterieur, zowel in het 18de-eeuwse als 19de-eeuwse gedeelte.
De mogelijkheden en beperkingen van het huis laten zich als volgt schetsen. Het pand is grofweg in een drietal eenheden te verdelen: het voorhuis, het achterhuis en de koepel. Met name het voorhuis en de koepel bevatten de meest waardevolle vertrekken van het complex. Het is evident dat de drie belangrijkste vertrekken op de bel-etage van het voorhuis, de eetkamer en de beide salons, zeer kwetsbaar zijn. Ditzelfde geldt in feite ook voor de keuken in het souterrain en voor de koepel. In deze vertrekken is iedere verandering eigenlijk een verandering te veel. De overige vertrekken van het voorhuis laten veel meer ingrepen toe, zij het dat allerlei elementen daarvan wel ter plekke behouden zouden moeten worden, zoals alle tegel- en parketvloeren, het meeste hangen sluitwerk en in de werkkeuken bijvoorbeeld de ingebouwde kasten, de etenslift en de lange aanrecht met de waterpomp (afb. 6). Het achterhuis biedt daarentegen beduidend meer mogelijkheden. De appartementen op de bel-etage en de eerste verdieping kunnen op een aantal verschillende manieren aan de huidige wooneisen worden aangepast. Dit geldt feitelijk ook voor de vertrekken in het souterrain, die, doordat het vloerniveau hiervan gelijk ligt met dat van de tuin, ook voor bewoning geschikt gemaakt kunnen worden. In eerste instantie lijkt dit ook voor de zolders van het voor- en achterhuis te kunnen, maar er is veel voor te zeggen om deze als zodanig te handhaven. Zolders zijn immers, behalve zeer praktische bergruimtes, bijzonder effectieve klimatologische buffers. De twee logeerkamers op de zolder van het voorhuis en de dienstbodenkamertjes op de zolder van het achterhuis zouden echter wel gehandhaafd moeten blijven. Een gedeelte van het in 1892 voor de kamers van de dames aangeschafte meubilair, waarvan thans het grootste deel op zolder is opgeslagen, zou hier een plaats kunnen krijgen.
Een van de mogelijkheden bij de nieuw in te vullen bestemming is een gedeelde woon- en representatiefunctie. De acht bestaande twee-kamer appartementen en de kamer van de directrice kunnen zonder al te grote ingrepen tot vijf of zes appartementen worden omgevormd. Ook in het souterrain zouden nog twee wooneenheden kunnen worden gecreëerd. Voor de belangrijke vertrekken op de bel-etage en de koepel is een meer representatieve rol weggelegd. Hierbij kan aan een gemeenschappelijk gebruik door de bewoners van het achterhuis worden gedacht, dit in combinatie met een beperkte mate van toegankelijkheid voor geïnteresseerde bezoekers en het gebruik van de koepel door de beheerders van het Snouck van Loosenfonds en de Snouck van Loosen Stichting. Voor een continue bewoning komen deze vertrekken minder in aanmerking, tenzij de betreffende wooneenheid van een dusdanig formaat is dat de druk op de individuele ruimtes niet te groot is. Met name de originele goudleren en de velours d'Utrecht behangsels uit 1742 zijn inmiddels erg kwetsbaar geworden. Een gematigd gebruik van deze kamers is daarentegen wel gewenst, omdat hierdoor de noodzakelijke ventilatie gewaarborgd zal zijn en ook dit gedeelte van het huis blijft ‘leven’. Een beperkt gebruik van deze ruimtes door exclusieve gezelschappen voor vergaderingen of diners behoort eveneens tot de mogelijkheden, maar het zal duidelijk zijn dat de behoefte hieraan in Enkhuizen van beperkte omvang is. Voor deze vertrekken zou ook een kantoorfunctie overwogen kunnen worden, evenals een meer museaal gericht gebruik waarbij de | ||||||||
[pagina 158]
| ||||||||
schilderijen en enkele andere objecten uit eigen bezit getoond kunnen worden, eventueel aangevuld met bruiklenen van derden. Hierbij moet allereerst worden gedacht aan de nog te traceren objecten uit de in 1892 verkochte inboedel. De familieportretten bevinden zich in de Stichting verzameling Semeijns de Vries van Doesburgh en verschillende stukken hiervan sieren al geruime tijd als bruikleen het Enkhuizense stadhuis. Een aantal andere schilderijen, maar ook meubelen, textiel en glaswerk zijn in museaal bezit terechtgekomen, waaronder in het Rijksmuseum te Amsterdam, Museum Boymans van Beuningen te Rotterdam en het Mauritshuis te Den Haag. | ||||||||
ConclusieDe wijze waarop de beheerders het Snouck van Loosenhuis de laatste honderd jaar instand hebben gehouden is prijzenswaardig. Met enorme inzet en grote trouw hebben zij de wensen uit het testament van Maria Margaretha Snouck van Loosen ingevuld en vorm gegeven. Uiteraard hebben zij door de zich continu veranderende maatschappelijke ontwikkelingen op een aantal momenten hun beleid moeten aanpassen. Zo is onder meer in 1954 de Snouck van Loosenboerderij aan het Westeinde te Enkhuizen ten behoeve van een stadsuitbreiding geruild voor een boerderij in de Beemster. Na de bouw van een groot modern streekziekenhuis werd in 1960 het Snouck van Loosen Ziekenhuis afgestoten en inspelend op de overheidsubsidies van het moment en de in snel tempo verslechterende financiële toestand van het Snouck van Loosenfonds zijn in 1977 zowel het Snouck van Loosenpark als een pand in de Breestraat te Leiden van de hand gedaan. Op dit moment vereisen de veranderde omgevingsfactoren een herbezinning over de toekomst van het Snouck van Loosenhuis. De cruciale vraag hierbij is of de laatste wil van de legatrice nog langer instand te houden is, en zo ja, op welke manier. Het is duidelijk dat er bij het zoeken naar een nieuwe bestemming tussen de wetgeving zal moeten worden gelaveerd. Er zal een werkzame module voor een voortzetting van de woonfunctie gevonden moeten worden, al of niet in combinatie met een andere bestemming, en er zal een zorgvuldige conservering moeten plaatsvinden. Dat dit unieke pand, inclusief de interieurs en de tuin met al zijn opstallen, al meer dan honderd jaar met de grootste zorg instand is gehouden conform de wensen uit het testament schept verwachtingen voor de toekomst. | ||||||||
LiteratuurHet huis
| ||||||||
M.M. Snouck van Loosen en haar familie
| ||||||||
De collectie
|
|