Jaarboek Monumentenzorg 1999. Instandhouding
(1999)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
P. Nijhof en E. Schulte
| |
In de bollenDe teelt van bloembollen begon eeuwen geleden rond Haarlem. Vooral tulpen raakten het eerst in zwang, later gevolgd door hyacinten. De geestgronden achter de duinen bleken de beste voedingsbodem voor de bollenteelt te zijn. Gaandeweg ontwikkelde het gebied tussen Heemstede in het noorden en Voorhout in het zuiden zich tot De Bollenstreek van Nederland.Ga naar eind1. Hillegom, Lisse en Sassenheim werden de belangrijkste centra, tot op de dag van vandaag. De bollenschuur is hèt bedrijfsgebouw van de bollencultuur. In den beginne werden bloembollen te drogen gelegd op zolders van bollenkwekers en in omgebouwde landbouwschuren. In de loop van de 19de eeuw ontwikkelde de bollenschuur zich tot een zelfstandig gebouwtype, volgestouwd met houten drooghekken. In aanvang waren zij van hout, later van steen; eerst bescheiden van afmetingen met een of twee bouwlagen, gaandeweg steeds groter en met meer bouwlagen. Ook de dakvorm veranderde: van puntdak via mansardedak naar het platte dak in de vroege 20ste eeuw. Aanvankelijk waren bollenschuren gebouwen met veel vensters en deuren ten behoeve van optimale ventilatie. Met de intrede van de mechanische droog- en ventilatiesystemen werden de bollenschuren in de loop van deze eeuw steeds meer gesloten. Bollenschuren zijn overal in de Bollenstreek te vinden: als solitaire gebouwen in het open land, naast trotse kwekerswoningen of verscholen in de veel voorkomende lintbebouwing (afb. 1). De bollencultuur beleefde een hoogtepunt in de eerste decennia van de 20ste eeuw. De schuren werden steeds groter en net als de woningen van de rijk geworden bollenkwekers, architectonisch steeds verzorgder. Karakteristiek zijn vooral de opschriften met de kwekersnaam in de bovengevels. | |
Project Bestemmingswijziging oude bollenschurenZo zijn er in de loop der tijden vele honderden bollenschuren gebouwd, die het beeld van de streek mede bepalen. Tot nu toe althans, want ook de bollenkwekerstechniek schrijdt onverminderd voort. Hierdoor verliezen steeds meer traditionele bollenschuren hun oorspronkelijke functie. Gevolgd door leegstand, sloop en soms ook benutting voor andere doeleinden. Als er niets wordt gedaan, zal de karakteristieke bollenschuur in de naaste toekomst geruisloos verdwijnen. Vandaar dat De Zwarte Tulp, het streekmuseum voor de Bollenstreek te Lisse, in 1997 het project ‘Bestemmingswijziging oude bollenschuren’ is gestart. Met financiële steun van onder meer het Ministerie van Landbouw en de Provincie Zuid-Holland wordt vanaf begin 1998 langs vele sporen gewerkt aan behoud door herbestemming. Het Coördinatiepunt Industrieel Erfgoed van de RDMZ is van begin af aan nauw bij dit project betrokken. Als eerste wapenfeit is in 1998 een fraai fotoboek | |
[pagina 145]
| |
1 Voorhout, het prestigieuze complex van kantoor met bollenschuur van C. Colijn & Sons Bulbmerchants (1902), nog in gebruik.
2 Sassenheim, een van de grootste bollenschuren (1925) in verval door langdurige leegstand en stagnerende herbestemming.
gepresenteerd, dat in de Bollenstreek het draagvlak voor behoud van bollenschuren moet vergroten.Ga naar eind2. Tijdens de presentatie ervan op een studieconferentie werd ook verslag uitgebracht door een vijftal werkgroepen, die zich op uiteenlopende aspecten van herbestemming hebben gericht. Zo is er een werkgroep cultuurhistorie die alle resterende schuren zo volledig mogelijk inventariseert en documenteert. Andere werkgroepen hebben de agrarische, juridische en planologische randvoorwaarden voor herbestemming in kaart gebracht. Daarnaast zijn de bouwtechnische mogelijkheden om bollenschuren op verantwoorde wijze aan te passen aan andere bestemmingen geanalyseerd.Ga naar eind3. Het project loopt meerdere jaren door. Zo zal er een database van bollenschuren worden aangelegd en zullen toeristische routes langs bollenschuren worden uitgezet. Ook wordt er een prijsvraag voorbereid om creatieve ontwerpen voor nieuwe bollenschuren uit te lokken. Het accent zal de komende tijd liggen op overleg met gemeenten en eigenaren over concrete herbestemmingsmogelijkheden. Daartoe is een multidisciplinaire Adviesgroep Bollenschuren geformeerd, die de resultaten van onderzoek en analyse in praktische adviezen voor concrete herbestemmingsproblemen gaat vertalen. | |
Een onderzoeksmodelBollenschuren zijn bouwkundig en functioneel betrekkelijk eenvoudige gebouwen, maar vanwege gebruik, ligging en eigendom ontstaat een complex- | |
[pagina 146]
| |
3 Grafische weergave van het Onderzoeksmodel Herbestemming Gebouwen (OHG-model) dat in 1987 aan de TU Eindhoven ontwikkeld is.
iteit die een multidisciplinaire aanpak van het herbestemmingsprobleem vereist. De initiatiefnemers hebben dit in een vroeg stadium onderkend. Door de organisatie op te splitsen in disciplinaire werkgroepen leidt deze aanpak niet tot spraakverwarring tijden de (deel)onderzoeken en worden er (deel)oplossingen aangedragen die afzonderlijk beschouwd en daar waar nodig uitgewerkt of toegepast kunnen worden. Om de operationaliteit van deze werkwijze te onderbouwen is deze getoetst aan het indertijd op de TU Eindhoven ontwikkelde onderzoeksmodel voor herbestemming, het zogenaamde OHG-model. Modelvorming - een schematisering van de werkelijkheid met een operationeel karakter - biedt de mogelijkheid om per geval te bepalen welke de specifieke knelpunten zijn en hoe operationeel onderzoek ingericht moet worden. Voordeel daarvan is dat bepaald kan worden welke financiële en personele middelen ingezet moeten worden om goede aanbevelingen te kunnen doen. Het mooiste voorbeeld daarvan is nog steeds het proces dat zich heeft afgespeeld rondom gebouw Mercurius aan de Zaan in Wormer.Ga naar eind4. Tien jaar na het eerste onderzoekGa naar eind5. blijkt het vervolg precies volgens de theorie verlopen te zijn. Hieronder zal aan de hand van een grafische weergave worden aangegeven wat de essentie van deze modelvorming inhoudt (zie afb. 3). Het model onderscheidt drie invalshoeken waarlangs het probleem/object wordt benaderd. Deze drie deelvelden richten zich achtereenvolgens op: 1. het gebouw als fysiek gegeven, 2. de beheerders (het bouwproces) en 3. de markt van vraag en aanbod. Op deze deelvelden kan afzonderlijk onderzoek verricht worden. | |
FunctiemobiliteitHet eerste deelonderzoek betreft de analyse waarbij bepaald wordt welke nieuwe functies in een bestaand gebouw passen. Als deeldoelstelling is geformuleerd: modellen ontwikkelen voor het bepalen van de mate van functiemobiliteit. Daartoe zijn alle aspecten die het gebouw betreffen in een matrix geordend, de gegevens zijn grotendeels af te lezen van het gebouw en zijn omgeving. Voor aspecten die niet visueel waarneembaar zijn wordt een overzicht gehanteerd | |
[pagina 147]
| |
4 Weergave van het bouwproces als cyclisch model.
dat aangeeft welk type informatie bij andere bronnen te vinden is. Bij de gekozen aanpak staat de ruimtelijke functionaliteit centraal, het gaat immers om het genereren van nieuwe mogelijkheden daarvoor. Ervaring met het model heeft geleerd dat twee gezichtspunten belangrijk zijn, ook in deze volgorde: de functionaliteit gezien in de stedenbouwkundige context (veranderende bestemmingen, bestemmingsplan, mogelijkheden tot aanpassing) en de functionaliteit gezien vanuit de bepalende/beperkende (moeilijk veranderbare) kenmerken van het gebouw. Waar het stedenbouwkundige kader vol dynamiek zit, is de bouwkundige context vaker statisch. De mogelijkheden voor veranderbaarheid of de noodzaak ertoe kan op onderdelen getoetst worden aan het Bouwbesluit. | |
ProcesbeschrijvingHet tweede deelonderzoek betreft het onderzoek waarbij de processen geanalyseerd worden, zowel het (oorspronkelijke) bouwproces - in het model bouwgeschiedenis genoemd -, als de gebruiksperiode(n). Als deeldoelstelling is geformuleerd: modellen ontwikkelen voor het beheersen van het herbestemmingsproces. De bouwgeschiedenis levert inzicht in de oorspronkelijke toestand en de overwegingen die hebben meegespeeld bij de oprichting van het gebouw. Het nagaan van de gebruiksperioden geeft informatie over veranderingen aan het gebouw die geleid hebben tot de huidige toestand. Dit levert de kennis om de aangetroffen kwaliteiten en de oorzaken van leegstand te kunnen beoordelen. Vaak zijn tegengestelde belangen van participanten in het herontwikkelingsproces de oorzaak van het stagneren van dit proces. Afhankelijk van de status van het gebouw (wel of geen beschermd monument) of de wens van de participanten
5 Het bouwproces uitgebreid met het herbestemmingsproces.
bij de handhaving van historische kwaliteiten kan een relatie gelegd worden naar de functiemobiliteit. Bij hergebruik (dezelfde functie dus) gaat het er om de verouderde functionaliteit op te waarderen, maar bij herbestemming moet het (bouw)proces opnieuw geïnitieerd worden. Het ontwikkelde model levert de strategie die gevolgd moet worden bij het ontwikkelen van nieuw gebruik. In het voorgestelde proces ontbreekt echter nog één participant: de nieuwe gebruiker. | |
VoorraadbeheerHet derde deelonderzoek betreft het onderzoek waarbij wordt nagegaan hoe vraag en aanbod op de markt bij elkaar gebracht kunnen worden. Pogingen om het aanbod van gebouwen, die in onbruik geraken of geraakt zijn, structureel zichtbaar te maken zijn tot mislukken gedoemd gebleken. Leegstand, anders dan bij (sociale) woningbouw, wordt nergens geregistreerd. Pogingen om via gemeentebesturen deze informatie te achterhalen zijn ook niet mogelijk gebleken. De enige bron waar sluitende informatie over leegstand uit geput kan worden, zijn de bestanden van de gemeentelijke Onroerend Goed Belasting (tegenwoordig OZB). Wanneer immers de eigenarenbelasting wel en de gebruikersbelasting niet betaald wordt is sprake van leegstand, maar het is niet toegestaan deze bestanden daarvoor te raadplegen. Indien we ons richten op een categorie gebouwen die wél in een bestand voorkomen, kan dit probleem opgelost worden. Sinds in 1987 het MIP van start is gegaan zijn nagenoeg alle historisch waardevolle gebouwen uit de periode 1850-1940 geïnventariseerd. Voorstellen voor bescherming zijn te vinden in de MSP-bestanden. Langs deze weg is te achterhalen waar en hoe (dreigende) leegstand het monumentenbeleid doorkruist (afb. 2). | |
[pagina 148]
| |
6 De aspectenmatrix zoals die voor het ‘Bollenproject’ is ingericht.
Het beleid bij toekomstige bescherming legt de nadruk op ‘economisch verantwoord hergebruik’. Alle reden om de aandacht - naast het beschermen - te richten op het aktief ontwikkelen van herbestemmingsmogelijkheden voor deze categorie gebouwen. | |
ProcesvolgordeInitiatieven tot (ver)bouwen kennen een vast gedragspatroon: het bouwproces. In de naoorlogse periode is voor de nieuwbouwsector verwetenschappelijking opgetreden in de benadering ervan. Met name de aandacht voor het gebouw nà de oplevering heeft de laatste decennia tot veranderingen geleid. De belangrijkste ervan is de wijziging van het bouwproces van lineair model tot cyclisch model, waarbij het moment van heroverweging van het gebruik specifieke aandacht krijgt (zie afb. 6).Ga naar eind6. Deze heroverweging omvat de mogelijkheid tot hergebruik, sloop dan wel herbestemming. In die gevallen waar het gaat om gebouwen met een zeer specifieke functie die bovendien overbodig geworden is, zal herbestemming de enige optie zijn. Dat dit veelal voorkomt bij industrieel erfgoed zal duidelijk zijn, immers in de 19de eeuw zijn juist typen gebouwen ontstaan met een zeer specifieke functie. Lag het accent bij het gebruik van gebouwen voorheen op het verblijven van personen (enige categorieën zoals vestingwerken uitgezonderd), sinds de industriële revolutie ontstonden veel nieuwe functies als ‘omhulling’ van een (productie) proces, soms als bouwkundige omhulling van een machine. Door het aanwezig zijn van een gebouw met dergelijke specifieke kenmerken zal bij herbestemming gericht onderzoek gedaan moeten worden naar deze bepalende randvoorwaarden bij het herbestemmen. Dit vraagt om een herinrichting van het bouwprocesmodel. Immers bij de genoemde heroverweging zal de kennis van de specifieke kenmerken betrokken moeten worden. Alleen op basis van een dergelijke heroverweging kunnen aanbevelingen gedaan worden voor nieuwe functies. Zo krijgt het onderzoek naar de functiemobiliteit een eigen plaats binnen het nieuwe bouwprocesmodel. Op grond van de nieuw ontwikkelde gebruiksmogelijkheden kan (op de markt van vraag en aanbod) naar passende gebruikers gezocht worden. Daarmee is de cirkel rond en kan de herontwikkeling naar economisch verantwoord behoud ontstaan (zie afb. 5). In dit licht bezien is het Bollenonderzoek een schoolvoorbeeld van deze gedachte gebleken. De inrichting van de werkgroepen met onderzoekstaken op het gebied van cultuurhistorie, bouwkundige aspecten en de markt (van vraag en aanbod), agrarische en juridische aspecten biedt de mogelijkheid de knelpunten afzonderlijk te onderzoeken, waarbij de participerende belangen(groepen) hun eigen visie naar voren kunnen brengen. Zo zijn belangen van eigenaren, de agrarische sector, cultuurhistorische organisaties, verschillende overheden, natuurwaarden en de recreant behartigd aan de hand van inhoudelijke aspecten. Belangrijke knelpunten daarbij kunnen zijn op gemeentelijk niveau: (veranderbaarheid van) bestemmingsplannen en milieuvoorschriften. Op provinciaal niveau vormen beperkte woningbouwcontingenten een knelpunt en in algemene zin eigendomsverhoudingen (verkoopbaarheid en opbrengst). De juridische werkgroep heeft een modelovereenkomst tussen gemeente en eigenaar ontworpen waarin rechten en plichten worden vastgelegd. Een van de belangrijke aspecten is dat de meerwaarde die ontstaat door de toestemming van functiewijziging ten bate van de realisering van het project komt. De agrarische inventarisatie geeft aan welke bollenschuren voor onttrekking aan de bedrijfstak geschikt zijn en onder welke voorwaarden. In de marktanalyse zijn voorspellende uitspraken gedaan over de inte- | |
[pagina 149]
| |
resse voor de diverse soorten functies. Het cultuurhistorisch onderzoek heeft tot een tweetal registers geleid, waarvan het A-register een representatief beeld van de collectie bollenschuren omvat, waarvoor (rijks)bescherming aanbevolen wordt. Bij voortgaand gebruik of herbestemming van objecten uit deze categorie zal zeer zorgvuldig met de cultuurhistorische kenmerken moeten worden omgegaan. Hoewel de B- categorie niet tot de top behoort is deze waardevol genoeg om in stand te houden, waarbij wellicht bij herbestemming grotere ingrepen acceptabel zijn om nieuwe functies te kunnen adopteren. | |
Bepaling FunctiemobiliteitIn het rapport Bouwkundig OnderzoekGa naar eind7. is de handleiding voor het bepalen van de functiemobiliteit integraal opgenomen. Deze handleiding maakt het mogelijk om aan de hand van de afbeeldingen indicaties te bepalen voor de in de onderzochte bollenschuur onder te brengen functies. Noodzakelijke aanpassingen om aan formele eisen (isolatiewaarde etc.) tegemoet te komen zijn daarin ook af te lezen. De organisatie van het bollenschurenproject heeft het mogelijk gemaakt dit deel van het onderzoek te beperken tot de bouwkundige kenmerken/knelpunten. Verwijzend naar het eerder genoemde OHG-model zijn dit de aspecten uit de linkerkolom van dat model. Voordeel daarbij is dat zelfs de bovenste matrix van de kenmerken tot het domein van de andere werkgroepen behoort. De hoofdaccenten komen daardoor te liggen op de (steden)bouwkundige en bouwtechnische aspecten, zodat de slogan ‘gebouw zoekt functie’ hier volledig opgaat, immers in alle van ‘buiten’ opgelegde randvoorwaarden
8 Inspiratie voor de oplossingen met betrekking tot de stellingen in de bollenschuur van P. van Reisen (1925) te Voorhout.
- milieu-eisen, agrarische belangen - wordt elders voorzien. Daarbij kunnen dan de mogelijkheden voor functieverandering (functiemobiliteit) die het gebouw zelf te bieden heeft worden meegewogen. Deze werkwijze maakt mogelijk op grond van de kenmerken/knelpunten van de bollenschuur een relatie te leggen naar de functiegroepen waar het gebouw geschikt voor (te maken) is. Dit alles in samenhang
7 Een voorbeeldpagina van de ‘Handleiding voor het bepalen van de funktiemobiliteit van bollenschuren’.
| |
[pagina 150]
| |
9 Varianten voor ingreepmogelijkheden aan de stellingen.
met de toelaatbaarheid van de daarbij behorende ingrepen op basis van de cultuurhistorische waarden van het gebouw. Op deze wijze kan ook de omvang van de ingreep worden gerelateerd aan het feit of een bollenschuur in het A- of B-register is ondergebracht. De resultaten van het deelonderzoek zijn zo ingericht dat niet voor iedere bollenschuur opnieuw onderzoek gedaan moet worden naar het betreffende gebouw. De handleiding geeft voldoende informatie om de functiemobiliteit vast te stellen om nader overleg te voeren wat uiteindelijk leidt tot het ondertekenen van de model-overeenkomst met als doel de herontwikkeling. De handleiding valt uiteen in twee delen, waarbij het eerste deel op de (steden)bouwkundige aspecten en het tweede op de bouwtechnische aspecten in gaat. Immers los van de functiekeuze zullen bouwtechnische aanpassingen gewenst of noodzakelijk zijn. Met name de eenvoudige houten bollenschuren voldoen bij voorbeeld aan geen enkele eis met betrekking tot het verblijf van personen. Bij de uitwerking van het model voor deze specifieke groep gebouwen is ingezoomd op de functiebepalende kenmerken van de bollenschuren. Op grond daarvan is een matrix samengesteld met die kenmerken die aan functiegroepen zijn gerelateerd (zie afb. 6). Deze matrix kan als ‘verzamelstaat’ worden gehanteerd bij het doornemen van de handleiding. Het is mogelijk dat niet direct specifiek deskundigen deze invuloefening uitvoeren, doordat gekozen is voor een grafische weergave van de onderscheiden kenmerken met varianten gerelateerd aan functiegroepen (zie afb. 7). In het bouwkundig onderzoek naar de herbestemmingsmogelijkheden van bollenschuren is er naar gestreefd om de (on)mogelijkheden van herbestemming te relateren aan de diverse typen bollenschuren. Qua functiemobiliteit vormen de bollenschuren in algemene zin geen problematische categorie, maar er is wel één groot knelpunt geconstateerd: de stellingen. Omdat deze ook een constructieve functie hebben, beperken zij in fysieke zin de mogelijkheden van herbestemming. Dit geldt weliswaar alleen voor de bollenschuren met een houten dak, maar dit probleem is niettemin evident aanwezig. Tijdens het veldwerk zijn echter al creatieve oplossingen van bollenkwekers waargenomen, waar de gepresenteerde voorstellen voor ingrepen van afgeleid zijn (zie afb. 8). Het in stappen ‘afbouwen’ van deze stellingen of vervangen door andere constructieve oplossingen voor het dak biedt voldoende uitwegen voor | |
[pagina 151]
| |
herbestemming met behoud van deze karakteristiek van de bollenschuur kan interpreteren (zie afb. 9). Naarmate een schuur hoger scoort in de registers van waardevolle bollenschuren zal de zorgvuldigheid van de ingreep groter moeten zijn. | |
ConclusiesIn het project ‘Bestemmingswijziging oude bollenschuren’ is een multi-disciplinaire reeks onderzoekingen uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in alle denkbare facetten van het geven van nieuwe functies aan oude bollenschuren. In het Bouwkundig Onderzoek zijn de randvoorwaarden geanalyseerd voor de functiemobiliteit van bollenschuren. Belangrijkste bevinding is dat bollenschuren zich goed lenen voor herbestemming; alleen de houten stellingen kunnen voor complicaties zorgen. In een handleiding zijn oplossingen aangegeven voor bouwtechnische aanpassingen, die qua materiaalgebruik zoveel mogelijk aansluiten bij het oorspronkelijke karakter. Met deze handleiding kunnen herbestemmingsmogelijkheden gegenereerd worden, die zowel aansluiten bij de cultuurhistorische waarden als de belangen van de diverse betrokken personen en instanties. Daarmee is een belangrijk instrument ontwikkeld om te komen tot duurzame economische herbestemming - en daarmee behoud - van bollenschuren als het meest streekeigen bedrijfsmonument van de Bollenstreek. |
|