Jaarboek Monumentenzorg 1999. Instandhouding
(1999)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
J.C. Bierens de Haan
| |
[pagina 138]
| |
2 Kasteel Ammersoyen te Maasdriel onderging in de jaren 1959-1975 een ingrijpende restauratie en is sindsdien opengesteld. Foto G.Th. Delemarre, 1986.
voor verval en ondergang’. Sinds haar oprichting in april 1940 zet zij zich in voor het behoud en de instandhouding van deze monumenten, inclusief hun inventaris en bijbehorende tuinen en erven. Zij werkt daarbij nauw samen met zusterinstelling Stichting Het Geldersch Landschap die in 1929 werd opgericht. Beide stichtingen vullen elkaar inhoudelijk en organisatorisch aan met gelijkwaardige aandacht voor het behoud en beheer van natuur en cultuur. Geldersche Kasteelen heeft haar functie altijd primair als dat van een vangnet beschouwd. In gevallen waar het voortbestaan van een Gelders kasteel of historisch huis in het geding was, is de stichting in het geweer gekomen. Vooral ten gevolge van oorlogsschadegevallen en economische omstandigheden waarin het voor een particuliere eigenaar niet langer mogelijk was zijn bezit in stand te houden, is het bezit van Geldersche Kasteelen sterk toegenomen. Bovendien bevinden zich op een aantal landgoederen die door Het Geldersch Landschap werden verworven een kasteel of historisch huis, die aan Geldersche Kasteelen in beheer zijn overgedragen. De stichting is geen collectioneur; wanneer een particuliere eigenaar in staat blijft om zijn familiebezit te onderhouden, heeft dat de voorkeur omdat daarmee de oorspronkelijke functie van particuliere bewoning het best wordt gecontinueerd. Dankzij wettelijke maatregelen en een hernieuwde belangstelling voor dit particuliere bezit zijn de mogelijkheden daartoe gedurende de afgelopen jaren aanzienlijk verbeterd. | |
BezitsbeheerSinds de beginjaren is het accent van de instandhoudingsactiviteiten van de stichting geleidelijk verschoven van restaureren naar onderhouden en exploiteren. Tot dusver konden negentien bezittingen worden gerestaureerd. Drie grote restauraties moeten nog worden uitgevoerd: de kastelen Waardenburg en Nederhemert en de kademuren van huis De Voorst. Met elke voltooide restauratie kwam het onderhoudspeil op een hoger niveau te liggen en nam de benodigde aandacht voor de exploitatie en het onderhoud van het gebouwenbezit toe. Het bezit kan naar huidige functie in drie groepen worden verdeeld: de gerestaureerde kastelen die permanent zijn verhuurd (aan een particulier, instelling of bedrijf); de ruïnes en nog niet gerestaureerde kastelen die alleen incidenteel toegankelijk zijn en de groep kastelen die in eigen beheer zijn ingericht en opengesteld voor het publiek. De behoudsprincipes bij deze drie categorieën luiden als volgt. | |
Verhuurde kastelenDe bezittingen die zich er minder toe leenden te worden opengesteld en die meer geschikt waren voor particuliere bewoning of gebruik door een instelling of bedrijf zijn permanent verhuurd.Ga naar eind3. Geldersche Kasteelen is als eigenaresse - of als beheerder namens Het Geldersch Landschap - verantwoordelijk voor de instandhouding en het onderhoud van deze huizen en kastelen. De exploitatielasten liggen uiteraard bij de huurder. Het gebruik dat huurders van deze huizen maken is contractueel vastgelegd. Bovendien geldt het uitgangspunt van Geldersche Kasteelen: gebruikers moeten bereid zijn zich aan te passen aan de kastelen en niet andersom. Het is immers de opdracht voor de stichting deze kastelen ongeschonden te behouden en ze niet aan de (economische) druk van de omstandigheden prijs te geven. Door middel van een goede communicatie met haar huur- | |
[pagina 139]
| |
ders tracht de stichting behoud en beheer van het bezit in gezonde balans te houden. | |
Ruïnes en nog niet gerestaureerde kastelenDe stichting draagt de zorg voor drie ruïnes. De grootste omvang heeft Batenburg, gelegen in het land van Maas en Waal. Sinds 1794, toen Franse troepen het kasteel bij hun vertrek in brand staken, zijn de restanten van de ooit zo fiere burcht van de graven Van Bronckhorst-Batenburg geleidelijk in kwaliteit achteruit gegaan. Dankzij conserverende maatregelen die tussen 1989 en 1992 konden worden genomen, is het verval gestopt. Bij de conservering van het muurwerk waren forse ingrepen met nieuw metselwerk aan de buitenschil onvermijdelijk omdat grote delen van de ringmuur uiteindelijk roemloos in de gracht dreigden te verdwijnen. Er is getracht om het karakter van de ruïne met romantische begroeiing en onregelmatig, afbrokkelend metselwerk zo goed mogelijk te bewaren.Ga naar eind4. ‘Instandhouding door openstelling’ is ook hier van toepassing. De instandhouding is gegrond op de monumentwaarde maar behalve zijn rol als decor aan de rand van het stadje is de enige gebruiksmogelijkheid gelegen in de - bescheiden - publieksfunctie van het complex.Ga naar eind5. Daarom is het monument zeer gebaat bij de onderhoudsbijdrage die het Rijk in het kader van het BROM verleent en die tenminste voor enige inkomsten zorgt, waar verder alleen kosten worden gemaakt. De twee nog te restaureren kastelen Waardenburg en Nederhemert zullen na restauratie een nieuwe gebruiksfunctie krijgen. De plannen zijn reeds geruime tijd gereed en subsidiabel verklaard. | |
Ingerichte kastelenZoals een museum tot taak heeft zijn collectie voor de toekomst te bewaren én voor belangstellenden toegankelijk te maken, zo mag van een instelling als Geldersche Kasteelen worden verwacht dat haar bezit niet alleen wordt veilig gesteld, maar dat ook een publieke toegankelijkheid is gegarandeerd. De opengestelde kastelen zijn (met tussen haakjes het jaar van openstelling door Geldersche Kasteelen): Cannenburch (1952 en na restauratie 1981), Ammersoyen (1976), Verwolde (1982, afb. 3), Zypendaal (1983), Doorwerth (1986) en Rosendael (1990); bovendien is kasteel Hernen ten dele toegankelijk voor bezoek, echter zonder te zijn ingericht. In alle gevallen speelt de omgeving van het kasteel met aanleg van tuin, park of landgoed een elementaire rol bij de presentatie en de instandhouding van het gehele complex.
3 Huis Verwolde te Laren (gem. Lochem), gebouwd in 1776 naar ontwerp van P.W. Schonck, is met de omringende tuin sinds 1982 opengesteld voor publiek. Foto Geldersche Kasteelen, 1990.
Deze opengestelde kastelen zijn ingericht. Wat ziet de bezoeker die door de ‘historische interieurs’ van deze gebouwen wordt geleid? Zijn dat stijlkamers, in bewoonde - of in historische trant ingerichte vertrekken, museale ruimten, gereconstrueerde of historische interieurs? Authenticiteit is hier een fictie. Bovendien zijn interieurs voortdurend aan verandering onderhevig geweest en blijven dat. Om de proef op de som te nemen, hoeven we alleen maar enkele 18de-eeuwse boedelinventarissen te vergelijken met laat 19de-eeuwse foto-opnamen en die weer met een huidige situatie. Wanneer we de hal (het ‘voorhuis’) van bijvoorbeeld Middachten, Duivenvoorde, Amerongen of Twickel binnenstappen, waar de inboedel wel bewaard is gebleven, lijkt het of ‘de tijd heeft stil gestaan’. Maar hoe lang dan al? Een simpele blik op de afbeeldingen van dezelfde ruimten in de overzichtswerken door Moes en Sluyterman of Jongsma en Loosjes leert hoe betrekkelijk deze veronderstelling is. Een beeld van toen kan ook in woorden worden opgeroepen, zoals bijvoorbeeld Herman Gorter in 1889 in zijn Mei deed: 't Is zwart en donker,
kamerdonker als rook,
rood kolengeflonker,
daar boven holt de klok.
Langs de wanden bleekt flauw
een plaat en nog een -
het witte is lichtlauw,
't lijkt alles lang geleên.
Hoor, het leven vliedt,
de klok holt, tik, tik -
zing het jammerlied
van het ogenblik.
| |
[pagina 140]
| |
Bij de inrichting van de opengestelde kastelen is er naar gestreefd deze te tonen ‘in bewoonde trant’ of ‘alsof ze nog bewoond worden’. De bezoeker krijgt de indruk alsof de bewoners net even weg zijn, maar elk moment kunnen thuiskomen. Het beeld van het dagelijks leven wordt gesuggereerd doordat de voormalige functies van de verschillende vertrekken bij de herinrichting als uitgangspunt zijn gekozen. In de genoemde opengestelde kastelen zijn in totaal circa honderd vertrekken ingericht. Er is niet naar gestreefd, zoals elders soms wel is gebeurd, ‘stijlkamers’ in te richten, waarbij meubels en stoffering naar één periode van ontstaan verwijzen, maar naar een combinatie van voorwerpen uit verschillende perioden, zoals een particuliere eigenaar dat met de door hem of haar geërfde of verworven meubels over het algemeen ook zou hebben gedaan. Daarbij spelen kennis en ervaring een rol (inventarissen, foto's, beschrijvingen etc.), maar natuurlijk ook persoonlijke voorkeur en smaak van de inrichter. En vooral
4 De torenzaal op de eerste verdieping van de donjon van kasteel Rosendael in de toestand bij verwerving door Geldersche Kasteelen in 1978. Foto C.C.G. Quarles van Ufford, 1979.
moet rekening worden gehouden met een beperkte beschikbaarheid van passende voorwerpen en met nog beperktere middelen. Aangezien alle bezittingen van Geldersche Kasteelen ontruimd, of met hoogstens een enkel achtergelaten voorwerp aan de stichting werden overgedragen en er nauwelijks middelen voor aankopen van meubels ter beschikking waren, is een andere methode beproefd om de lege vertrekken aan te kleden en in te richten. In 1950 werden begunstigers van de stichting opgeroepen meubels en andere passende objecten ter beschikking te stellen ten behoeve van de inrichting van kasteel Cannenburch. Dit appèl heeft verstrekkende gevolgen gehad. Dankzij talloze bruiklenen, schenkingen en legaten van haar begunstigers en andere particulieren is aldus een collectie opgebouwd, waarmee de opengestelde kastelen in bewoonde trant konden worden ingericht, zonder de pretentie dat het vroeger precies zo is geweest. De collectie omvat thans ruim 15.000 objecten, variërend van meubels tot traproeden, schilderijen tot keukengoederen en zilver tot paardentuigen, die doorgaans niet uit het betreffende kasteel, maar van elders afkomstig zijn. In een aantal gevallen is de stichting er in geslaagd om voorwerpen aan te kopen, dikwijls met steun van externe fondsen. Bij aankopen gaat het meestal om voorwerpen die aantoonbaar uit een van de kastelen van de stichting afkomstig zijn of er een directe relatie mee vertonen, zoals het portret van een voormalige bewoner, zilver met een gegraveerd wapen van de familie, een schilderij, prent of tekening van kasteel of park, of een meubel dat door vroegere bewoners is besteld of gebruikt. Op deze wijze wordt een nog altijd groeiende collectie van
5 De torenzaal in kasteel Rosendael met bibliotheek en biljart na restauratie en herinrichting van het kasteel in de jaren 1986-1990. Foto I. Ruige, 1992.
| |
[pagina 141]
| |
museale objecten in stand gehouden en publiek toegankelijk gemaakt. Dankzij deze verschillende vormen van verwervingen was het mogelijk om bijvoorbeeld een serie 18de-eeuwse meubelen naar de Cannenburch te laten terugkeren, om enkele portretten van Ammersoyen na een eeuw afwezigheid terug te halen, en is een deel van de bibliotheek van Rosendael nog in situ in de torenzaal aanwezig (afb. 4, 5). Op Verwolde bevinden zich belangrijke stukken in bruikleen van de oorspronkelijke bewoners en de door hen in het leven geroepen familiestichting. Dankzij de Brantsen van de Zyp-stichting ter bewaring van Gelderse familieportretten zijn op Zypendaal en Rosendael de portretten van de vroegere bewoners teruggekeerd. Juist zij zijn in staat om de geschiedenis van het huis en zijn bewoners aan de bezoekers uit te leggen. Op kasteel Hernen in het Land van Maas en Waal vertelt de onopgesmukte architectuur van het kasteel zelf het verhaal. De middeleeuwse weergang is even zeldzaam als evocatief. Bij de kastelen Ammersoyen en Doorwerth met hun hoge vertrekken met balken zolderingen, overheerst het beeld van aankleding van de representatieve vertrekken en worden elders door middel van documentatie en expositie achtergronden van het kasteel in zijn context aan de bezoekers toegelicht. Op Ammersoyen gebeurt dat door een expositie van grachtvondsten die bij het uitgraven van de kasteelgracht tijdens de restauratie (1959-1975) te voorschijn zijn gekomen. Het betreft gebruiksvoorwerpen die op het kasteel dienst hebben gedaan en die nu, thematisch gerangschikt, op de plaats van herkomst de stille getuigen zijn van vijf eeuwen bewoningsgeschiedenis. Op Doorwerth zijn twee zalen gewijd aan de documentatie van de geschiedenis van het kasteel en zijn bewoners, gevolgd door een schilderijenzaal met werken van de Oosterbeekse school, die tot de collectie van het museum Veluwezoom behoren. Bovendien is in de zuidvleugel van kasteel Doorwerth het museum voor Natuur- en Wildbeheer gevestigd. Op kasteel Cannenburch te Vaassen, waar de stichting al een halve eeuw heeft gewerkt aan aanpassing en verbetering van de inrichting, heerst een vorm van ingetogen deftigheid, een huiselijke vorm van representativiteit (afb. 6,7). De beste stukken uit de collectie van de stichting worden hier getoond in een samenhang die wordt gedicteerd door de (voormalige) functies van de vertrekken. Huis Zypendaal te Arnhem bevat vanwege de kantoorfunctie van de bovenverdiepingen alleen de heringerichte vertrekken van de hoofdverdieping met een min of meer representatief karakter: salon, eetkamer, grote salon en herenkamer. Hier ontbreken de dienstvertrekken van het souterrain en de privévertrekken van de eerste verdieping. Op Rosendael en Verwolde te Laren tenslotte worden de verschillende facetten van de vroegere bewoning getoond. Naast de representatieve en particuliere vertrekken van de bewoners betreft het ook de dienstvertrekken van het personeel. De herstelde tuinaanleg van deze twee sluit in vorm en inhoud nauw bij de gebouwen aan.
Een illustratief voorbeeld van de voortdurende veranderingen in het interieur treffen we aan op de Cannenburch.Ga naar eind6. Daar had Margaretha van Reede na haar huwelijk met Johan Hendrik van Isendoorn in 1693 aan de oostzijde van het huis een appartement bestaande uit drie vertrekken (de gravekamer, de antichambre en het kabinet) ingericht ten behoeve van haar vader Godard van Reede, de bouwheer van het nieuwe Middachten, die in 1691 van koning-stadhouder Willem III de titel graaf van Athlone had gekregen. Uit inventarissen die in het huisarchief van de Cannenburch bewaard zijn gebleven, weten we in grote lijnen hoe de inrichting van deze vertrekken in de 18de eeuw was. De door vererving bijeen gebleven inboedel verliet de Cannenburch in 1881 na overlijden van de douairière Van Isendoorn à Blois, waarna het huis ontredderd leeg achterbleef. Een bezoekster constateerde in 1893: 't Was schrikken en beven in dat kasteel, dat onbewoond, en behalve de mooye levensgrote famille portretten, van Maarten van Rossem af, in de groote vestibule geheel ongemeubeleerd was. De gobelins van de muren afgenomen, alles leeg en luguber. (...) Op mijn vraag of er niet veel ratten waren was het antwoord ontkennend, omdat er geen eten voor hen meer te vinden was. Maar omdat ik zijn goede Mevrouw nog gekend had, kon de brave man toch niet laten, mij te vertellen dat het vroeger wel het geval was, zoodat ze haar toen ze boven aarde stond, een stuk uit de wang hadden gebeten. Die lieve opgeruimde freule Charlotte! Zulk een einde!Ga naar eind7. De nieuwe inrichting uit de tijd na de Van Isendoorns (Van Lynden 1881, Cleve 1906 en Geldersche Kasteelen 1952) is met foto's gedocumenteerd die grote verschillen in mode en smaak laten zien. Elke generatie drukte een eigen stempel op de interieurdecoratie en de inrichting van het huis. De hierboven geschetste aanpak leidde tot de huidige vorm van inrichting en openstelling. Deze is gericht op de kern van het complex. In nevenruimte en bijgebouwen zijn faciliteiten gecreëerd voor passende, andere vormen van bezoek en gebruik zoals ontvangsten, huwelijksvoltrekkingen en concerten. Zij spelen in op trends die aan verandering onderhevig zijn en genereren onmisbare inkomsten ten behoeve van de | |
[pagina 142]
| |
6 De ‘witte kamer’ of ‘jachtkamer’ in kasteel Cannenburch te Vaassen (gem. Epe) in de beginfase van inrichting en openstelling door Geldersche Kasteelen in 1952. Bewoner dr. R. Cleve verving na 1906 de wandbespanning door gestucadoorde muren en bracht een historiserende zandstenen schouw in. Foto Geldersche Kasteelen, 1952.
7 De ‘jachtkamer’ in kasteel Cannenburch met de huidige inrichting die in 1981 tot stand is gebracht dankzij vele bruiklenen en schenkingen van begunstigers van Geldersche Kasteelen. Foto G.Th. Delemarre, 1981.
instandhouding van de gebouwen. Deze exploitatie is geen doel op zich, maar een middel om de gestelde doelen van instandhouding te bereiken. Daarbij geldt: de blijvende instandhouding van gebouw, collectie en omringende tuin of park enerzijds, en een gezonde exploitatie anderzijds kunnen niet zonder elkaar. | |
Openstelling en gebruikDe reguliere openstelling van een historisch huis is financieel ongunstiger dan permanente verhuring vanwege de personeelslasten die deze vorm van openstelling met zich meebrengt. Aan de andere kant draagt openstelling bij tot het creëren van een maat- | |
[pagina 143]
| |
schappelijk draagvlak en levert het good-will op van de zijde van het publiek die zich laat vertalen in contributies, schenkingen en legaten. Deze zouden zeker minder hoog uitvallen wanneer het gebouwenbezit niet toegankelijk zou zijn. Het is niet toevallig dat het aantal begunstigers van de stichting in de loop van de jaren '80 toen vijf kastelen achtereenvolgens voor het publiek werden opengesteld sprongsgewijs van circa 2000 naar 6000 is gestegen. Openstelling is dus middel en doel tegelijk. Jaarlijks - van april tot en met oktober - stappen op de genoemde zeven kastelen samen circa 120.000 betalende bezoekers over de drempel.Ga naar eind8. De uit openstelling ontvangen entreegelden leveren een substantiële bijdrage aan het jaarlijkse budget, namelijk ongeveer 15%. De stichting kan voor tweederde deel in haar eigen inkomsten voorzien dankzij inkomsten die uit exploitatie (verhuringen, openstellingen, horeca, winkels) en uit begunstigersbijdragen worden verkregen. De overige 33% wordt gedekt door een subsidie van de provincie Gelderland. Wel is duidelijk dat het steeds lastiger is om met alleen het reguliere museumbezoek het bezoekersaantal constant te houden of te laten stijgen. In toenemende mate zijn bezoekers vooral tot een bezoek te motiveren wanneer er iets speciaals voor hen is georganiseerd. | |
ConclusieHet beheer van het gebouwde en aangelegde cultuurgoed (monumenten en omringende historische tuinen) als door de stichting Vrienden der Geldersche Kasteelen levert een positief effect op het gebied van de instandhouding, doordat het reguliere onderhoud is verzekerd en wezensvreemde aanpassingen en aantastingen worden voorkomen. Bovendien keert als neveneffect een omvangrijke collectie roerend erfgoed - meubels, portretten, gebruiksvoorwerpen etc. - naar een passende context terug. Hoewel openstelling van een groot historisch huis extra lasten met zich meebrengt (vanwege personeel, collectie, onderhoud) is het behoud van het monument er mee gediend, aangezien het publieke draagvlak wordt vergroot. Een instelling als Geldersche Kasteelen vindt haar bestaansrecht in het belang dat de gemeenschap in haar doelstellingen stelt. Openstelling is een doeltreffend middel om de resultaten van de behoudsinspanningen aan het publiek te laten zien. |
|