Jaarboek Monumentenzorg 1999. Instandhouding
(1999)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |||||||
M.C. Kuipers
| |||||||
Betonbouw als noodgreepNa de Eerste Wereldoorlog waren woningnood en materiaalschaarste zo groot dat her en der experimenten werden gewaagd met standaardwoningen in beton, op een destijds ongekend grote schaal, om snel de voorraad huurwoningen uit te breiden. De toepassing van beton in de woningbouw werd dan ook door gemeenten, woningcorporaties en architecten voor woningzoekenden als een noodgreep beschouwd. Voor de bouwondernemers betekende deze innovatie echter een stap verder op weg naar standaardisatie van onderdelen en industrialisering van het bouwproces. Het bekendste voorbeeld is ongetwijfeld het Amsterdams Betondorp, gerealiseerd in 1920-28 als onderdeel van het Tuindorp Watergraafsmeer in de gelijknamige, zojuist geannexeerde polder. Hier werden tien verschillende betonbouwsystemen getest, merendeels van buitenlandse oorsprong en behorend tot de blokken-, giet-, montage-, of skeletbouwmethode. Daarbij waren bekende architecten betrokken onder wie D. Greiner, W. Greve, J.B. van Loghem, H.F. Mertens, J.H. Mulder, D. Roosenburg en H.W. Valk. Tezelfdertijd vonden vergelijkbare projecten plaats in binnen- en buitenland, ondermeer in Rotterdam, Den Haag, Den Bosch, Teteringen, Utrecht, Engeland, Duitsland, België en Frankrijk. Hoewel de Nederlandse betonwoningen waren geïnspireerd door tamelijk traditioneel vormgegeven voorbeelden in Engeland en Duitsland, was hun architectuur in de meeste gevallen modern van karakter en werden zij op hun beurt nagevolgd.Ga naar eind1. Na de politieke, doch kortstondige euforie rond de
1 Amsterdam, afbrokkelend korrelbeton tengevolge van roestvorming aan de Oogststraat nr. 26; op de achtergrond andere, niet-ontijzerde Korrelbetonwoningen naar ontwerp van W. Greve; situatie in 1947. Foto Gemeentelijke Dienst Volkshuisvesting Amsterdam.
| |||||||
[pagina 119]
| |||||||
experimenten - die tevens tot doel hadden de monopoliepositie van de baksteenfabrikanten te doorbreken - volgde spoedig de ontnuchtering bij het dagelijks beheer van de resultaten. Vochtoverlast en roestvorming zorgden voor grote problemen (afb. 1), nog afgezien van de huurdersstakingen (die overigens snel werden opgeheven). Later kwamen hier nog de steeds hogere comfort-eisen bij. Telkens moet aan strengere woon- en exploitatienormen en grotere woningvraag worden voldaan. Dat geldt zowel voor de voor- als naoorlogse betonwoningen, waarvan er bij de laatste duizenden zijn gebouwd in een nog verder gaande mate van standaardisatie en industrialisatie dan bij de eerste prototypen het geval was.Ga naar eind2. In de afgelopen decennia zijn de vooroorlogse betonwijken in Nederland op heel verschillende wijze beheerd en gewaardeerd. Sommige ensembles zijn volledig afgebroken (onder andere de Betonbuurt te Utrecht), andere gedeeltelijk; weer andere zijn van een bakstenen bekleding of pleisterlaag voorzien. Ook zijn enkele complexen als gemeentelijk of rijksmonument beschermd wegens de architectuur-, bouw- en sociaal-historische waarden. Hoe verschillend in techniek en ontwerp de vooroorlogse betondorpen ook zijn, zij werpen alle dezelfde principiële beheersvragen op:
De lotgevallen van de Amsterdamse en Rotterdamse betondorpen duiden op een grote verscheidenheid in opvattingen omtrent doelmatigheid, woningbeheer en authenticiteit op verschillende niveaus: oorspronkelijk concept, verschijningsvorm, ruimtelijke indeling, constructie, detaillering, kleur- en materiaalgebruik. De belangen van de volkshuisvesting lijken bij de uitgevoerde renovaties soms zwaarder te wegen dan die van de monumentenzorg, maar zonder de alliantie tussen beide zouden de overlevingskansen van de vroege betondorpen nog veel kleiner zijn geweest. | |||||||
Amsterdams Betondorp in WatergraafsmeerSituatie en constructieOp de slappe poldergrond werden in totaal 900 tweelaags woningen gebouwd, samen met 35 winkels, 10 karrenbergplaatsen, café, bibliotheek, verenigingsgebouw,
2 Amsterdam, J.B. van Loghems BBB-woningen tijdens renovatie; de combinatie van bims-betonplaten en houten balkvloeren is hier duidelijk zichtbaar; situatie 1985. Foto auteur.
toren, opzichteres-kantoor en andere wijkvoorzieningen. Alleen de hoekhuizen van het systeem Winget hadden drie bouwlagen, met een winkel op de beganegrond. Het Betondorp bevond zich in het zuidoostelijk deel van het Tuindorp Watergraafsmeer en had de zeszijdige Brink, waarop vijf hoofdstraten uitkwamen, als ruimtelijk en sociaal middelpunt. Alle gebouwen waren opgetrokken met lichtbetonnen muren en platte daken, wat in die tijd een tamelijk nieuw verschijnsel was in de woningbouw. De samenstelling van het beton varieerde per systeem: Korrelbeton, Kossel, Non Plus (alle monoliet constructies); Bims Beton Bouw (BBB), Bron/Occident, Hunkemöller (alle montagebouw van prefab-elementen); Bredero (Olbertz), Isotherme, Winget (alle blokkenbouw) en Dorlonco (staalskelet met cement muren). De funderingen waren zo licht mogelijk: gewapend betonplaten, deels met onderheiing. Materiaal- en gewichtsbesparing stond voorop. De meeste vloeren waren van hout in plaats van beton, hetgeen destijds lichter en goedkoper was (afb. 2). Sommige betonsoorten bevatten goedkope | |||||||
[pagina 120]
| |||||||
hoogovenslakken - al dan niet ontijzerd - als toeslagmateriaal, andere betonwanden hadden een stalen wapening. De meeste muren hadden kleine ventilatieroosters en een afwerklaag van pleisterwerk of bitumen tegen inwatering. Kleurige muurverven waren niet toegestaan omwille van kostenbesparing, in tegenstelling tot decoraties in teer. Bovendien zorgde het kleurig houtwerk van ramen (en bijbehorende roedenverdelingen) en deuren voor de nodige levendigheid in de architectuur. | |||||||
Technische problemenAlleen de betonblokken van het systeem Olbertz, dat Bredero's Bouwbedrijf in licentie had, waren voorzien van een waterafstotende waslaag. Daarnaast had architect Valk curieuze decoraties toegevoegd in de vorm van profiellijsten en ei-vormig bekroonde obelisken in beton. De constructieve gebreken van dit systeem manifesteerden zich al in het eerste jaar na oplevering. De blokken scheurden, de voegen lekten en er was condensatie-overlast. Daarom werden de vochtdoorlatende wanden reeds in 1925 aan de buitenzijde bedekt met houten rabatdelen, ten koste van de profiellijsten. In deze opgelapte toestand hebben de Olbertz-woningen nog zestig jaar gefunctioneerd voordat ze opnieuw werden gerenoveerd. Vochtproblemen deden zich ook voor bij andere betonwonigen en werden soms nog verergerd doordat de bewoners, die met grote gezinnen in de kleine kamers huisden, de ventilatieroosters hadden dichtgemaakt tegen tocht, of door gebrekkige constructies van lateien boven de ramen waardoor regenwater binnen kon dringen. Zo werden zachtboardplaten aangebracht tegen de binnenwanden van de woningen volgens de systemen Winget, Non Plus en Bron (Occident). Roestvorming en cement-afbrokkeling traden op bij de systemen Bron, Korrelbeton en Non-Plus. Naar verhouding voldeden de systemen BBB, Dorlonco, Isotherme en Kossel nog het beste, zeker in de eerste twintig jaar. Om de problemen van vocht en roest langduriger op te lossen waren in de jaren '50 serieuzere maatregelen nodig dan de vooroorlogse lapmiddelen. In het geval van de 54 Korrelbetonwoningen naar ontwerp van Willem Greve was renovatie niet meer mogelijk. De keuze voor niet-ontijzerde hoogovenslakken bleek fataal; de roestvorming en afbrokkeling van de betonmuren waren niet meer te stuiten. Nadat in 1955 een bovenwoning aan de Tuinbouwstraat was ingestort, werden uit voorzorg ook de overige woningen afgebroken. Wegens de structurele mankementen was vervanging de enige optie. Maar was het logisch om de witgepleisterde woningen met gebogen erkers en zwarte teerbanden te vervangen door rechtgelijnde huizenrijen in schoon metselwerk rondom een driehoekig plein? In materiaal- en kleurgebruik en detaillering wijken de nieuwe woningen (ontworpen door Woningdienst-architect D. Veldhorst) sterk af van de oorspronkelijke blokjes. In hoofdvorm (twee bouwlagen onder plat dak) passen ze echter wel in het algemene concept van een modern tuindorp. | |||||||
Zuinige renovatiesVoor de renovatie van de resterende betonwoningen hanteerde de Woningdienst een zuinig beleid om de huurprijzen en gemeentelijke uitgaven in de hand te houden. Renovatie- en individuele huursubsidies bestonden in de jaren '50 nog niet. Het gevolg was dat de technische verbeteringen weinig respect toonden voor de karakteristieke details van de oorspronkelijke architectuur. De meeste gevels werden met een pleister- of bitumineuze laag bekleed, waarachter de opvallende decoraties in teer verdwenen: de meanderpatronen bij de BBB-woningen van Van Loghem en de alternerende banden bij de Wingetwoningen van Mulder. De Bron-woningen van Greiner kregen luifeldaken met groot overstek (60 cm) en bij de ingepakte Olbertz-woningen werden Valks obelisken verwijderd. Voor collectieve verbeteringen in de interieurs - zoals douches - had de gemeente geen geld. Wel werden de achtertuinen gemeenschappelijk verbeterd en van nieuwe schuurtjes voorzien, want aan de sociale en stedebouwkundige kwaliteiten van het tuindorp werd niet getwijfeld.Ga naar eind3. Dankzij de uitwendige opknapbeurt - meer symptoombestrijding dan structurele oplossing - konden de woningen weer lange tijd mee. | |||||||
Bescherming en instandhoudingIn 1971 werd de bibliotheek, hoewel uitgevoerd in ontijzerd korrelbeton, wegens bouwvalligheid gesloten en gestut in afwachting van restauratie. Die liet meer dan tien jaar op zich wachten en hetzelfde gold voor de betonwoningen. Renovatie werd bemoeilijkt door de beperkte onderhoudsbudgetten en een serieus respect voor de bewoners, die samen met de woningen oud (en gebrekkig) waren geworden. Zij wilden niet verhuizen, noch meer dan dubbelhoge huren betalen na de voorziene verbouwingen. Inspraak telde zwaar sinds eind jaren '70 de stadsvernieuwing op gang was gekomen. Bovendien werd - mede onder het motto Bouwen voor de Buurt - steeds meer de voorkeur gegeven aan verbetering van de bestaande bebouwing in plaats van sloop en nieuwbouw. | |||||||
[pagina 121]
| |||||||
Terwijl de renovatieplannen werden uitgewerkt, werd in 1982 de kernbebouwing rondom de Brink van Dick Greiner (winkelwoonhuizen, bibliotheek, verenigingsgebouw, pergola, toren, opzichtereskantoor en karrenbergplaatsen) aangewezen als beschermd monument; dit in het kader van het eerste aanwijzingsprogramma voor de ‘evidente’ of ‘bijzondere monumenten van jongere bouwkunst’ dat door de desbetreffende Subcommissie van de Monumentenraad in samenwerking met de RDMZ was opgesteld.Ga naar eind4. De monumentenstatus leidde weliswaar tot een strengere beoordeling van de bouwkundige ingrepen, maar schiep anderzijds betere financiële voorwaarden voor de instandhouding. Het merendeel der betonwoningen moest het echter zonder wettelijke bescherming en monumentensubsidies stellen. Bij voorgaande renovaties hadden zij al veel van de karakteristieke details verloren en bovendien waren ingrijpende veranderingen nodig om ze überhaupt te laten voortbestaan, aangezien de woontechnische eisen inmiddels waren verzwaard. Een groot aantal was destijds opgezet als duplex-woningen, met de bedoeling om de tijdelijk gesplitste eenheden na de leniging van de woningnood tot één normale gezinswoning samen te voegen, maar wanneer zou dat moment ooit aanbreken? Twee architectenbureaus werden aangetrokken. Onno Greiner kreeg in 1981 de opdracht tot restauratie en gedeeltelijke herbestemming van de creaties van zijn vader rondom de Brink. Dick Peek stond voor de moeilijke taak om de overige betonwoningen te renoveren. In beide gevallen werden de betonnen buitenmuren gehandhaafd, doch verdikt met isolatiemateriaal en een pleisterlaag en werd dubbele beglazing aangebracht, meestal ten koste van de karakteristieke
3 Amsterdam, bibliotheek na restauratie en herbestemming; de oorspronkelijke karrenbergplaatsen aan de Landbouwstraat zijn ‘in stijl’ verbouwd tot buurtcentrum het Brinkhuis naar ontwerp van Onno Greiner; situatie 1985. Foto RDMZ.
roedenverdeling, die bij vele woningen overigens toch al verwijderd was bij vorige renovaties. Verder werd door de een deoorspronkelijke vormgeving meer in het oog gehouden dan door de ander. | |||||||
Restauratie en renovatieOnno Greiner besloot om de korrelbetonmuren van de Brink-bebouwing ‘in te pakken’ en af te werken met een minerale pleisterlaag van een vergelijkbare korrelstructuur als het origineel. In de aldus met 6 cm verdikte wanden werden de goed bewaard gebleven houten kozijnen en deuren, gedetailleerd door vader Dick, op dezelfde dagkant-diepte geplaatst. Voor het grote gevelraam in de bibliotheek was echter een andere oplossing nodig omdat tijdens de langdurige periode van leegstand en stutting de oorspronkelijke glas-in-loodvulling was gestolen, evenals van het raam in de scheidingswand van de leeszaal. De leeszaalramen werden gereconstrueerd aan de hand van de bewaard gebleven ontwerptekeningen (nu in het NAi), met kleurige voorstellingen van zeilschepen, zon en sterren onder de belerende spreuk timeo hominem unius libri (hoed u voor degene die slechts één boek heeft gelezen). De zorgvuldige reconstructie van vorm en beeld sluit echter niet aan op de materiaalkeuze van een kunststof kozijn, zij het wel met dezelfde kleine roedenverdeling als vroeger. De bovenwoningen kregen meer ramen in dezelfde stijl. De aangrenzende karrenbergplaatsen werden verbouwd tot het Brinkhuis. Een nieuw buurtcentrum was nodig omdat het oorspronkelijke verenigingsgebouw (aan de noordoostzijde van de Brink, door middel van een betonnen pergola met de bibliotheek was verbonden), inmiddels als paramedische | |||||||
[pagina 122]
| |||||||
4 Amsterdam, gerenoveerde betonwoningen op de hoek van Duivendrechtselaan en Graanstraat; bij de Wingetwoningen van J.H. Mulder zijn de horizontale banden alternerend weer gekleurd (nu donkergrijs), terwijl de BBB-woningen van J.B. van Loghem van geheel nieuwe deuren en kunstwerken zijn voorzien; situatie 1998. Foto auteur.
5 Amsterdam, gerenoveerde BBB-woningen aan de Graanstraat, met vergrote roedenloze kunststoframen en dubbelglas en met nieuwe kunstwerken naar ontwerp van Dick Cassée; situatie 1998. Foto auteur.
praktijkruimte in gebruik was genomen, met behoud van de karakteristieke decoraties. Voor deze bestemmingswijziging werden de garagedeuren vervangen door onderverdeelde ramen en zijn enkele tussenmuren weggebroken (afb. 3). Alle tegelpartijen, uitgevoerd in zwart/witte meanderpatronen bij de ingangen, werden na het aanbrengen van de buitenisolatie teruggebracht. Dezelfde combinatie van buiten-isolatie en herplaatsing van originele kozijnen werd toegepast bij de woon/winkelhuizen.Ga naar eind5. Recentelijk hebben sommige winkeliers nieuwe reclame aangebracht aan de gevels, deels in verwante trant als de oorspronkelijke belettering, deels afwijkend, maar hoe dan ook demonstrerend dat de buurtwinkels nog steeds in bedrijf zijn. | |||||||
Keuzen en compromissenDe overige betonwoningen, niet beschermd, werden gerenoveerd door Dick Peet. Hoewel de oorspronkelijke series per systeem in uiterlijk verschilden en soms ook naden van blokken of elementen in ongepleisterde gevels lieten zien, besloot Peet om alle woningen met een minerale pleisterlaag af te werken en naar de vroegere verschillen te verwijzen door middel van nieuwe detailleringen in kleur en plasticiteit. Omdat voorgaande renovaties al eerder de oorspronkelijke architectuur hadden aangetast en er geen beperkingen waren opgelegd vanuit monumentenzorg, voelde hij zich vrij om nieuwe keuzen te maken bij de renovatie. Eén daarvan was om meer de eenheid van het Betondorp als geheel te benadrukken in plaats van de systeem- en architect-gebonden verschillen. Tegenwoordig is niet langer zichtbaar welk betonsysteem is toegepast - al moet gezegd dat bij sommige betonsystemen al van begin af aan de bouwkundige structuur verhuld was. Daar staat tegenover dat de woningen de oorspronkelijke afmetingen, hoofdvormen en casco-materialen hebben behouden. Niettemin valt te twisten over de keuze van hardhouten kozijnen en thermopane beglazing zonder roeden uit overwegingen van kosten- en energiebesparing. Ook andere ingrepen zijn discutabel, met name de hernieuwde detaillering van de elementaire BBB-woningen van van Loghem. De - gedeeltelijk verlengde - verdiepingramen zijn zorgvuldig ingepast in het uitspringend lijstwerk, maar knalgele deuren met ronde vensters zijn geplaatst onder nieuwe geometrische decoraties. Hetzelfde deurtype, in blauw, is toegepast bij de nu voor het eerst gepleisterde Olbertz-woningen van Valk, die in oorsprong geen enkele gelijkenis vertoonden met Van Loghems architectuur. Indien niet geaarzeld werd om sommige deuren en opvallende details elders wel te | |||||||
[pagina 123]
| |||||||
reconstrueren (zoals de ‘zebra-strepen’ bij Mulders Winget-woningen (afb. 4), de kleurenschema's bij Gratama's Hunkemöller-woningen, de horizontale teergroeven bij de Bron-woningen van Greiner en de adelaarssculpturen van Adr. Remiëns aan de Bronwoningen (Veeteeltstraat)), waarom dan niet de meanders en deuren die Van Loghem had ontworpen? Vooral wegens de opmerkelijke architectonische detailleringen zijn Van Loghems woningen het meest afgebeeld en juist die zijn radicaal gewijzigd. De hiertoe uitgenodigde kunstenaars, Harmen Abma (Schovenstraat) en Dick Cassée (Graanstraat), kregen de opdracht om nieuwe decoraties te ontwerpen in dezelfde geest als de oorspronkelijke architectuur doch met een eigentijds karakter. Nu sieren in kleur verlopende vierkanten en horizontale en verticale blinddruk-reliëfs de BBB-woningen (afb. 5). Een vergelijkbare opdracht had Norman Dillworth voor de Olbertz-huizen (Sikkelstraat) die immers van hun obelisken waren ontdaan. Hij ontwierp abstracte stalen sculpturen die bovenaan de as van de deurpartijen licht boven de daken uitsteken. | |||||||
Principiële dilemma'sVoor andere kunstopdrachten werd de subsidie ingetrokken. De werkgroep Kunst in Mokum die de dienst Volkshuisvesting over de kunsttoepassing in Betondorp adviseerde was daar rouwig om. Onbewust rakelde zij daarmee de oude discussie over reconstructie en eigentijdse toevoeging bij restauraties, zoals gevoerd door H.P. Berlage en andere leden van de Rijkscommissie voor de Monumentzorg naar aanleiding van de door Jan Kalf geformuleerde Grondbeginselen, weer op.Ga naar eind6. Op zichzelf zijn de nieuwe toevoegingen knap ontworpen, maar zij schenden de herkenbaarheid van de oorspronkelijke creaties van de architecten. Anders dan bij de oude monumenten zijn van de betonwoningen de meeste ontwerptekeningen bewaard gebleven, samen met diverse foto-opnamen. Dat gegeven maakt eventuele reconstructies, mits zorgvuldig uitgevoerd en gebaseerd op degelijke historische studie, op zijn minst een bespreekbare optie. Anderzijds zijn gebouwen - en zeker sociale woningbouw - niet bedoeld als museum-objecten; men moet er kunnen wonen, werken, leven en daarom telkens weer veranderingen kunnen doorvoeren. Modern comfort moet daartoe met vindingrijkheid, soms ‘op maat’, worden ingebracht. Bij de grote renovatie van het Betondorp sprak het voor Peek vanzelf dat ook de interieurs werden betrokken. Bijna alle betonwoningen kregen een douche, moderne keuken-inrichtingen en centrale verwarming. De bewoners konden kiezen uit twee of drie indelings-varianten zonder uitbreidingen. Een enkeling wilde helemaal geen modernisering en creeërde daarmee onbedoeld een soort ‘museumwoning’, al was het motief voor de non-interventie uitsluitend kostenbesparing en rust. De Amsterdamse betonwoningen konden betrekkelijk eenvoudig aan de woonwensen worden aangepast, omdat zij inmiddels minder intensief bewoond werden. Het concept ‘gezinswoning’ was in de loop der tijd verdund tot ‘bejaarden’ - of ‘starterswoning’ voor echtparen zonder kinderen. Juist deze ‘doelgroep-verandering’ bleek van essentieel belang voor het voortbestaan van de kleine betonwoningen. | |||||||
Renovaties in Rotterdam-ZuidMinimumwoningen voor maximale resultatenRotterdam overtrof Amsterdam in het aantal uitgevoerde betonwoningen, maar experimenteerde met minder systemen. Favoriet waren de monoliete gietbouwmethode van de Duitse firma Paul Kossel en de Isola-blokken van de Bredase firma Stulemeijer (IGB). Hoewel de Woningdienst de firma Kossel had gekozen op grond van inspectiereizen naar Engeland en Duitsland, was naar aanleiding van een raadsmotie ook Nederlandse firma's een kans geboden om aan de woningbouw-experimenten mee te doen. De proefnemingen vonden plaats op de drassige Linkeroever van de Maas, waar enkele jaren later J.J.P. Ouds beroemde woonwijk de Kiefhoek (1925-29) zou verrijzen vlakbij het complex Isola II bij Hillesluis. In drie stadia zijn liefst 1300 betonwoningen en 31 winkels gebouwd nabij het gemeentelijk tuindorp Bloemhof. De wijken zijn genoemd naar de bouwsystemen en de bouwfasen: Kossel I (1921-22 naar ontwerp van J. Hulsbosch met 788 woningen), Kossel II (1923-24 met 489 woningen), Isola I (1921-22 naar ontwerp van J.M. van Hardeveld), Isola II (1923-24) en Korrelbeton (1930, met 30 woningen naar ontwerp van W. Greve en W. van Tijen).Ga naar eind7. Voor het eerste Kossel-project had de gemeente voorgeschreven dat de aan Bloemhof grenzende woningen (in casu rondom de Tweede Balsemienstraat) met een schuin pannen dak zouden worden afgedekt. Dit voorschrift was deels ingegeven door esthetische overwegingen in verband met de visuele aansluing van de ene wijk op de andere, waar hoge kappen overheersten, en deels door praktische overwegingen, met name van het eerste vrouwelijke gemeenteraadslid, Suze Groenweg (SDAP), die pleitte voor voldoende droogruimte voor de was. Alle overige betonwoningen kregen platte daken, wat in de jaren '20 nog een esthetisch omstreden zaak was in de volkshuisvesting en ook voor problemen bij de hemelwaterafvoer kon zorgen, maar wel geschikt | |||||||
[pagina 124]
| |||||||
6 Rotterdam, Bloemhof, Kossel-woningen aan de Korenbloemstraat, met op de achtergrond de puntdakwoningen, beide naar ontwerp van J. Hulsbosch; diverse ramen hebben nog de oorspronkelijke roedenverdeling, andere zijn al gewijzigd; situatie 1985. Foto auteur.
was voor de betonbouw (afb. 6). Omwille van kostenbesparing waren de funderingen en bouwvolumes tot een absoluut minimum teruggebracht, evenals in het Amsterdams Betondorp. De eerste projecten omvatten tweelaags-blokken met één en tweegezinswoningen. Voor de tweede serie waren de budgetten nog meer gekort, zodat ook drie lagen hoge etagewoningen werden gebouwd (onder andere aan de H. Croesinckstraat bij Hillesluis), zonder verzwaarde fundering. Het aantal slaapkamers varieerde van twee tot vier (voornamelijk drie, in verband met de toenmalige woningvoorschriften waarin gescheiden slaapkamers voor jongens, meisjes en ouders werden vereist). Gangen werden achterwege gelaten om ruimte te sparen voor bedden. Wel werden vaste kasten ingebouwd en balkons aangebracht aan de achterzijde van de bovenwoningen voor kolenberging en het drogen van de was (de benedenwoningen hadden de beschikking over een kleine achtertuin). | |||||||
Radicale ingrepenToen de voortvarende stadsvernieuwing rond 1980 de wijken van Rotterdam-Zuid bereikte, kwam juist een hernieuwde belangstelling op voor de architectonische kwaliteiten van de vroege beton-experimenten. Dit resulteerde in pleidooien voor behoud in plaats van afbraak, wat het aanvankelijke voornemen was. Maar anders dan in Amsterdam, waar de betrekkelijk geringe verhuisbewegingen en woning-afmetingen van Betondorp gehandhaafd bleven, besloot de Rotterdamse Woningdienst dat de betonwoningen - hoewel oorspronkelijk bedoeld voor bewoning door gehele gezinnen - nu te klein waren geworden. Zowel het volkshuisvestingsbeleid als de bevolkingssamenstelling toonden in Rotterdam een grote dynamiek.Ga naar eind8. Zo waren op Zuid inmiddels veel immigranten-families komen wonen (veelal van mediterrane afkomst en kroostrijk), voor wie de lage huren aantrekkelijk waren. Paradoxaal genoeg was het noodzakelijk om de woningen ingrijpend te veranderen teneinde een handhaving van de oorspronkelijke bestemming mogelijk te maken. Aldus werden in de jaren '80 de meeste woningen vergroot, door uitbreidingen aan de achterzijde, of in het geval van Kossel II, door samenvoeging van twee woningen tot één, naar ontwerp van Rob van der Heiden (van het architectenbureau Peters en Boogers). Tegelijkertijd werd een nieuwe buitenisolatie aangebracht, samen met een eigentijdse kleurige afwerking, terwijl het interieur van modern comfort werd voorzien. Omstreeks 1990 kwamen de tegengestelde belangen van volkshuisvesting en monumentenzorg het scherpst aan het licht. Enerzijds werden de betonwoningen beschermd als gemeentelijk monument, anderzijds werden de ingrepen voor woningverbetering nog radicaler dan tevoren. Het hart van Kossel I, met de puntdaken en kleurige tegellambrizeringen, werd geheel gereconstrueerd; dat wil zeggen volledig nieuw opgetrokken met moderne materialen naar oude vormen (afb. 7). Enkele aangrenzende blokken werden wegens de slechte fundering vervangen door onmiskenbaar eigentijds ogende nieuwbouw-blokken. Deze waren ontworpen door drie verschillende architectenbureaus (DKV, A3, Rob Boekraad), die meer of minder respect toonden voor de specifieke kwaliteiten van de resterende onderdelen van de experimentele woningwijk wat betreft concept, | |||||||
[pagina 125]
| |||||||
7 Rotterdam, Kossel-woningen na renovatie, waarbij de hoofdvorm is behouden, maar detaillering en materiaalgebruik grotendeels zijn gewijzigd; situatie 1995. Foto auteur.
vorm, materialen, kleuren, en details, binnen de smalle marges van de gemeentelijke voorwaarden en financiën.Ga naar eind9. | |||||||
Kleurherstel en isolatieHoe verrassend anders is de renovatie van de 129 betonwoningen van Isola I aan de West-Pietermanstraat en omgeving, door architect Jaap Franso (die ook Jan Wils' Papaverhof in Den Haag heeft gerestaureerd). De oorspronkelijke scheppingen van Jan van Hardeveld, gekenmerkt door subtiele plasticiteit en opvallende kleurbanden, was in diverse toonaangevende tijdschriften als De Stijl en L'Architecture vivante geroemd om de moderniteit van de architectuur, die waarachtig innoverend was in zowel ex- als interieur. Later werden de woningen echter herhaaldelijk gewijzigd wegens aanhoudende klachten over vocht- en geluidsoverlast en andere technische gebreken. Deze problemen waren deels veroorzaakt door de sterke bezuinigingen en de onprofessionele uitvoering bij de bouw (waarvoor ondermeer werkloze sigarenmakers en andere ongeschoolde bouwvak-arbeiders waren aangetrokken), maar vereisten wel een goede oplossing, die behalve aan de hedendaagse woon-eisen ook recht zou doen aan de oorspronkelijke architectuur. Daarom maakte Franso eerst een grondige analyse van de architectonische en technische kenmerken voordat hij enig renovatie-ontwerp maakte. Hij ontdekte dat Van Hardeveld vernieuwende constructieve details had aangebracht, zoals dragende binnenmuren evenwijdig aan de gevel, op de binnenspouwmuur opgelegde draagbalken en driehoekige betonblokken voor de regenpijpen. Bij de plattegronden waren de alcoven uitgebannen, een verschijnsel dat in Amsterdam al in 1905 was verboden maar in Rotterdam onder druk van de particuliere bouwondernemers tot 1937 werd toegestaan. Bovendien waren bij de typen II en III de woonkamers centraal gesitueerd als enig verwarmde ruimte waaromheen de keuken en de slaapkamers waren gegroepeerd. Door ingenieuze ingrepen wist Franso de kleine binnenruimten opnieuw in te delen om afzonderlijke slaap- en badkamers te verkrijgen. Bij de benedenwoningen van de typen II en V voegde hij aan de achterzijde kleine uitbreidingen toe die de op vierkante kolommen steunende balkons van de bovenwoningen intact lieten. Aan beide zijden van de betonmuren werden isolatielagen aangebracht; uitwendig tegen inwatering en inwendig - ondanks de kleine binnenmaten der kamers - tegen de gehorigheid. Voor de finishing touch van de façades reconstrueerde Franso de oorspronkelijke kleurenschema's op grond van historisch kleuronderzoek (afb. 8, pag. 197). De nu weer in het oog springende oranjebruine plinten en zwarte banden tussen de bovenramen zijn gebaseerd op schriftelijke en fysieke bronnen: contemporaine beschrijvingen, oorspronkelijke ontwerptekeningen, de omslag van de Isola-brochure en aangetroffen verfresten op de Isolablokken.Ga naar eind10. | |||||||
Modernisering en vernieuwingIn schril contrast met deze zorgvuldige restauratie staan de ingrijpende renovaties van het drie lagen hoge Isola II-complex te Hillesluis dat is aangelegd rondom een driehoekige binnenhof met gemeenschappelijke | |||||||
[pagina 126]
| |||||||
9 Rotterdam, het drie lagen hoge Isola II-complex aan de H. Croesinckstraat na renovatie omstreeks 1980, waarbij ‘moderne’ kleuren zijn aangebracht en de ingangspartijen zijn gemoderniseerd; inmiddels zijn alle woningen van een witte pleisterlaag voorzien. Foto Ypie Attema.
binnentuin en aansluitende privé-tuinen. Hier zijn omstreeks 1980 de ingangspartijen vernieuwd en de gevels gepleisterd en afgewerkt met frisse, doch onhistorische kleuren (afb. 9). Op zichzelf is het aanbrengen van kleur en moderniseringen een gangbare renovatie-praktijk, die best te verdedigen valt, maar die ver afstaat van de restauratieopvattingen omtrent authenticiteit. Bovendien had de renovatie tot doel om de woningen weer een nieuwe levenscyclus te geven. Of die nog lang door zal gaan, is momenteel de vraag. De woningen zijn zwak gefundeerd en vertonen scheuren en verzakkingen - gebreken die wel herstelbaar zijn maar ook veel geld kosten. Behouden of vervangen is nu het grote dilemma. Vanuit oogpunt van monumentenzorg verdient dit complex zonder meer behoud. Voor Rotterdam, door de oorlogsschade toch al niet gezegend met een rijk monumentenbezit en sterk gewend aan moderniserende stadsvernieuwing, is het in deze tijd van herstructurering en bezuiniging op cultuurwaarden niet eenvoudig om zorg te dragen voor het recente erfgoed van de sociale woningbouw. Maar deze gemeente kan op deze erfenis even trots zijn als haar eeuwige rivaal Amsterdam. Is het herstel van Van Doesburgs opvallende kleuren in de ‘Papegaaienbuurt’ van Drachten of bij Wils' Papaverhof niet genoeg, dan kunnen beide steden zich laten inspireren door de recente restauraties van buitenlandse woningbouwcomplexen uit het interbellum, zoals in Berlijn, Maagdenburg en Deurne.Ga naar eind11. Historisch kleuronderzoek en internationale kennisuitwisseling beginnen nu ook door te dringen tot het domein der volkshuisvestings-monumenten.Ga naar eind12. Hopelijk zal Rotterdam zich hierbij aansluiten. | |||||||
Blijvende innovatieAl met al hebben de Nederlandse beton-experimenten geen expiratiedatum voor architecten en monumentenzorgers. Veeleer zijn zij een bron van inspiratie om een interessant aandeel van het jongere erfgoed te revitaliseren. Uit het brede scala aan mogelijkheden van reparatie, restauratie, reconstructie, renovatie en radicale vernieuwing blijkt vaak een gemengde keuze te zijn gemaakt. Sommige uitkomsten roepen gemengde reacties op wanneer men de oorspronkelijke architectuur-beelden in gedachten heeft, omdat de renovaties hiervan wel sterk afwijken. Aan de andere kant zijn bepaalde dilemma's niet te vermijden en moeten de woningen zoveel mogelijk als woningen kunnen blijven functioneren, echter niet | |||||||
[pagina 127]
| |||||||
tot elke prijs. Soms is het beter om deze voor een andere doelgroep te bestemmen om zodoende nog zoveel mogelijk van de oorspronkelijke architectuur te kunnen bewaren dan om koste wat het kost vast te houden aan het concept van de ‘gezinswoningen’, die daarvoor naar de huidige maatstaven inderdaad te klein zijn geworden. Wat de gevolgen zijn van laatstgenoemde keuze laten Ouds monumenten in de Kiefhoek en in Hoek van Holland zien. Ondanks serieuze pogingen om een compromis te vinden tussen de verschillende belangen, is de materiële authenticiteit vrijwel geheel verdwenen. In het geval van de Bergpolderflat te Rotterdam (1933-34, W. van Tijen e.a.) is tenminste het exterieur nog behouden gebleven, maar was wijziging van de uitgekiende plattegronden voor dag- en nachtgebruik daarvoor het noodzakelijk offer. Het restaureren van sociale woningbouwmonumenten is balanceren op het scherpst van de snede tussen authenticiteit, moderniteit en rentabiliteit en slechts weinigen verstaan de kunst om tussen al deze klippen door te laveren. Daarom is het van belang om zich opnieuw te bezinnen op de Grondbeginselen, opgesteld vlak vóór de bouw van alle bekende woningbouwcomplexen, deze zonodig te herzien voor de jongste monumenten en alle beheerders en architecten aan te sporen om de cultuurhistorische waarden niet te zeer door de economische waarden te laten overheersen. Tegenwoordig worden de 20ste-eeuwse woningbouw-complexen in Nederland, zowel van voor als na de Tweede Wereldoorlog, meer en meer bedreigd door een verzakelijkte volkshuisvestingspolitiek. De huidige herstructureringsplannen voorzien steeds vaker in nieuwbouw van koopwoningen voor midden- en hogere klasse ten koste van de bestaande huurwoningen voor de minder goed betaalde bevolkingsgroepen. Lang niet alle woningbouwcomplexen verdienen behoud, maar sommige bijzondere projecten zijn zorgvuldige restauratie waard, zoals de vroege betondorpen. Daarom staan monumentenzorg en volkshuisvesting nu voor de gezamenlijke uitdaging om de bijzondere waarden van dit architectuuren sociaalhistorisch erfgoed te bewaren. Ook historisch geworden innovaties vragen om een blijvende integratie in het veranderend leefmilieu. |
|