| |
| |
| |
C. van Weeren
Instandhouding van historische constructies
Onderhoud, herstel of ‘verbetering’?
Bij monumenten met constructieve gebreken wordt vanuit de betrokkenen veelal een ‘volledig’ herstel nagestreefd, zodat ‘het monument weer de eeuwen kan trotseren’.
Er wordt dan gekozen voor de ‘beste’ oplossing, zoals bij voorbeeld een compleet nieuwe fundering.
Maar is de essentie niet dat gestreefd wordt naar een duurzaam voortbestaan van het monument? En is dàt doel niet op véél manieren te bereiken?
| |
Inleiding
Bij discussies omtrent de noodzaak van bepaalde constructieve herstelwerkzaamheden lopen er vaak twee vragen door elkaar heen.
Enerzijds de vraag welke herstelwerkzaamheden nodig zijn om het gebouw en het oorspronkelijke materiaal duurzaam te behouden.
Anderzijds de vraag naar de toelaatbaarheid van het blijven voortbestaan van bepaalde gebreken in de verschijningsvorm van het bouwwerk. En, wat vaak nog zwaarder weegt, de vraag naar de toelaatbaarheid van onderhoud, dat nodig is om de gevolgen van constructieve gebreken acceptabel te houden.
| |
Vragen vanuit behoud
Wanneer we, uitsluitend vanuit het oogpunt van behoud van het gebouw en het oorspronkelijk materiaal, kijken naar de mogelijke oplossingen is er een aantal vragen dat beantwoord moet worden.
De eerste vraag is naar de mate waarin alle oorzaken van de geconstateerde gebreken daadwerkelijk bekend zijn. Soms is er namelijk wel schade herkenbaar maar kunnen er verschillende oorzaken verantwoordelijk worden gesteld.
Een direct aansluitende tweede vraag is in welke mate het in de tijd mogelijk is een afdoende inspectie op het punt van de geconstateerde gebreken, en de oorzaken ervan, uit te voeren. Bij het volgen van de ontwikkeling van gebreken in de tijd moeten ook de eventuele secundaire schaden worden betrokken. Wanneer het mogelijk is de ontwikkeling in de tijd van geconstateerde gebreken goed te volgen is de derde vraag op welk ogenblik het voor het behoud van het gebouw en het oorspronkelijke materiaal nodig is om een vorm van onderhoud of herstel te plegen.
Maar met dat inzicht moet wel iets gedaan kunnen worden en dat is de vierde vraag. In welke mate is planmatig onderhoud aan constructieve delen technisch mogelijk? Maar ook: in welke mate is niet te voren planbaar onderhoud aan constructieve delen technisch mogelijk?
De vijfde en laatste vraag is er een van financiële aard. Veelal zijn er varianten denkbaar, waarbij als extremen een eenmalig groot onderhoud of herstel met slechts beperkt onderhoud staat tegenover uitsluitend (vrij uitgebreid) onderhoud in de toekomst. Wanneer in beide varianten in dezelfde mate een duurzaam voortbestaan van het monument wordt gegarandeerd en in dezelfde mate het oorspronkelijk materiaal wordt behouden, is het de vraag voor welke variant de gekapitaliseerde kosten het laagste zijn.
| |
Vragen vanuit verschijningsvorm
De vragen naar de mogelijke oplossingen met het oog op de toelaatbaarheid van gebreken in de verschijning van het bouwwerk zijn van een andere orde.
Wanneer de gebreken van invloed zijn op de functionaliteit van het monument is de eerste vraag of het voor het bereiken van een voldoende mate van functionaliteit nodig is de gebreken te verhelpen. Zijn er ook andere manieren om het gewenste resultaat te bereiken? Overigens worden bij monumenten door vrijwel iedereen zaken geaccepteerd die niemand bij
| |
| |
een nieuw gebouw zou accepteren, zoals krakende, doorbuigende en (enigszins) hellende vloeren.
De tweede vraag, die vaak zeer gevoelig ligt bij de eigenaren en gebruikers van monumenten is in hoeverre het (steeds opnieuw) zichtbaar blijven of worden van de gebreken acceptabel is.
De derde vraag is die naar de toelaatbaarheid van de hinder door onderhoud, dat nodig is om de gevolgen van constructieve gebreken beheersbaar te houden. Onderhoud met een regelmatig terugkerende overlast, dat ook een soort symbool is voor het ‘niet in orde zijn’ van het monument blijkt vaak niet gemakkelijk te worden geaccepteerd.
| |
Vaststelling van de oorzaken van de geconstateerde gebreken
Als het gaat om constructieve gebreken dan uiten die zich in de meeste gevallen:
- | bij houtconstructies door vervormingen |
- | bij steenachtige constructies door scheuren, al dan niet in combinatie met verplaatsing van de muurdelen. |
Een enkele maal is bij steenconstructies sprake van vervormingen zonder dat er scheurvorming optreedt (afb. 1).
Indien houtconstructies ernstig vervormen, dan is de schadeoorzaak meestal snel te achterhalen in de
1 Noordeinde Den Haag. Onder het pand is een ondiep gelegen veenlens aanwezig. De voorgevel is boven het niveau van de veenlens gefundeerd. De beide zijgevels zijn onderdeel van respectievelijk Paleis Noordeinde en de Koningspoort en zijn onder het niveau van de veenlens gefundeerd. Doordat de veenlens betrekkelijk langzaam is vervormd en het metselwerk met een plastische kalkmortel is gemaakt heeft de vervorming van ruim 100 mm geen scheurvorming veroorzaakt. Foto auteur.
vorm van aangetaste balkopleggingen of verbindingen. Voor het bepalen van de mate van aantasting van het hout kan gebruik worden gemaakt van het meten van de inboorsnelheid van een zeer dunne boor. Maar meestal is dat niet eens nodig: bij grote vervormingen is de aantasting wel met het oog te constateren, tenzij het hout door afwerkingen als plafonds aan het oog is onttrokken. Een endoscoop - een buisvormige groothoekkijker met lichtbron waarmee men via een kleine opening holle ruimten kan inspecteren - kan dan uitkomst bieden.
Scheurvorming in steenachtig materiaal is een teken dat ter plaatse van de scheur de treksterkte van het materiaal is overschreden, niet meer en niet minder. Het is echter lastig om daar de oorzaak van te achterhalen. We kunnen kiezen uit een uitgebreid scala van mogelijke oorzaken.
Toch is het mogelijk door het systematisch nagaan
| |
| |
van deze mogelijke oorzaken te komen tot de juiste oorzaak. Daarvoor is het wel nodig om enige tijd te nemen. Voor het classificeren van scheuren is het van belang een uitspraak te kunnen doen over het gedrag in de tijd. Daarvoor kan het beste tenminste één jaar worden genomen.
Voor het bepalen van de oorzaken moet eerst een onderscheid worden gemaakt naar de aspecten die de verschijningsvorm bepalen:
- | scheurpatroon: solitaire scheuren of scheuren, die deel uitmaken van een scheurenpatroon |
- | scheuromvang: doorlopende scheuren, die een metselwerkconstructie in stukken verdelen of plaatselijke scheuren |
- | scheurverloop: scheuren met globaal dezelfde wijdte over de scheurlengte of scheuren, die duidelijk variëren in wijdte |
- | scheurrichting (dit geldt voor muren, ten aanzien van gewelven en vloeren kan een ongeveer gelijk onderscheid worden gehanteerd): horizontale scheuren, verticale scheuren of schuine scheuren |
- | gedrag in de tijd (al dan niet periodiek): scheuren met een stationaire wijdte, scheuren met een in de tijd toenemende wijdte of scheuren met een in de tijd variërende wijdte |
- | bewegingsrichting: scheuren met beweging loodrecht op de scheur in het muurvlak, scheuren met een beweging loodrecht op de scheur uit het muurvlak (wisselende scheuren) of scheuren met een beweging langs de scheur. |
De verschillende verschijningsvormen kunnen soms tegelijk voorkomen. Ook kan het voorkomen dat in de loop van de tijd de verschijningsvorm verandert.
Scheurvorming is altijd het gevolg van het aanwezig zijn van trekspanning. Als we praten over de oorzaken van scheurvorming, hebben we het in feite dan ook over de oorzaken van het aanwezig zijn van trekspanningen (die groter zijn dan de aanwezige materiaalsterkte).
In alle gevallen van scheurvorming kan het teruglopen van de materiaalsterkte van invloed zijn, bijvoorbeeld door de aantasting van voegen. Het zal echter bijna nooit voorkomen dat deze invloed als enige aanleiding geeft tot scheurvorming.
Trekspanningen kunnen ontstaan door:
- | (over)belastingen; |
- | concentratie van belastingen; daarbij gaat het veelal om splijtkrachten, bijvoorbeeld door randspanningen; |
- | interactie tussen gebouw en fundering, veelal foutief aangeduid als ‘zetting van de fundering’; hierbij kan ook de aantasting van een fundering (bijvoorbeeld houtrot) of een wisseling van de geohydrologische situatie een andere krachtverdeling onder de muur (het gebouw) tot gevolg hebben, die niet (meer) overeenstemt met de verdeling van de belasting op de muur, en/of deze krachten alleen nog levert met een grotere vervorming dan voorheen. Bij muren, die op vloeren staan, kunnen overeenkomstige verschijnselen optreden. |
- | thermische werking, zowel als gevolg van temperatuurverschillen binnen een metselwerkconstructie als temperatuurverschillen tussen metselwerk en daarmee in verbinding staande elementen (bijvoorbeeld grondslag); |
- | hygrische werking; een weliswaar optredend verschijnsel, maar veel minder effect hebbend dan temperatuureffecten; |
- | inwendige volumevergroting van elementen binnen het metselwerk, met name ijs (vorstschade door afdrukken van schollen metselwerk) en roestend ijzer. Als voorliggende oorzaak is hier vaak een vochtprobleem aan te wijzen. |
2 Citadel Den Bosch. Scheurvorming door ongelijke fundering, deels op de restanten van een stadsmuur. Foto auteur.
Op basis van de classificatie kan veelal de scheuroorzaak worden bepaald.
| |
| |
In het voorgaande is de fundering niet genoemd. Dat is omdat gebreken aan de fundering vrijwel nooit rechtstreeks worden gesignaleerd. Pas vanuit de zetting van een gebouw of het optreden van scheuren komt men tot een vaststellen van gebreken aan de fundering (afb. 2).
| |
Gebreken als ‘verklikkers’ van funderingsproblemen
Wanneer een gebrek eenmaal is geconstateerd en de oorzaak is achterhaald dan moet, zolang de oorzaak van het gebrek niet is weggenomen, in de gaten worden gehouden hoe de schadeoorzaak en daarmee het gebrek zich ontwikkelen.
Maar zo'n inspectie moet wel uitvoerbaar zijn. Zo zal het inspecteren van een paalfundering over het algemeen niet mogelijk zijn. Men moet zich behelpen met het inspecteren van de door een gebrek aan de fundering ontstane zetting of scheurvorming. Of dat afdoende is hangt af van de aard van het gebrek. Gezien het belang van schadeoorzaken vanuit de fundering en de moeilijkheid van inspectie zal nu nader ingegaan worden op de mogelijke aantastingen en schadeverlopen bij funderingen met de (on-)mogelijkheden die dat in het kader van inspecties oplevert.
| |
Paalfunderingen
Bij aantasting van houten paalfunderingen is afhankelijk van de vorm van de constructie en van de soort aantasting sprake van vervormingen en/of verlies van draagvermogen. Zowel de vervormingen als het verlies aan draagvermogen kunnen van langzaam tot snel verlopen.
| |
Negatieve kleef
Naast aantasting van een houten paalfundering kunnen ook geotechnische factoren, zoals negatieve kleef, aanleiding geven tot zettingen en verlies van draagkracht. Negatieve kleef treedt op door het zakken van het maaiveld ten opzichte van de palen. Het zakken van het maaiveld heeft meestal te maken met het toenemen van de korrelspanningen in de grond door ophoging van het maaiveld of door verlaging van de grondwaterstand.
Het meest bekende voorbeeld van paalzettingen door negatieve kleef is misschien wel de Beurs van Berlage. Door het dempen van het Damrak nam de korrelspanning in de samendrukbare lagen onder het maaiveld dusdanig toe dat grote zettingen van het maaiveld en verschuiving van de grond langs de palen optrad. Nog steeds treedt in de Beurs schade op door verzakkingen. Op dit ogenblik wordt dan ook overwogen een groot aantal nieuwe palen aan te brengen.
| |
Verlaging grondwaterstand
In vele landelijke gebieden is verlaging van de grondwaterstand ten behoeve van het agrarisch bedrijf de oorzaak van schade aan oude boerderijen.
| |
Eénzijdige ophoging
Door eenzijdige ophoging van het maaiveld, bij voorbeeld door het ophogen van een straat kunnen palen onder een gebouw horizontaal worden belast, hetgeen uiteindelijk kan leiden tot het uitknikken van palen.
| |
Vorm paaljuk
In het geval de kespen onder de fundering zijn aangetast zullen de palen in de kespen worden gedrukt. Ook in ‘normale’ omstandigheden is er vaak al sprake van overbelasting van de kespen, aangezien dit hout op zeer ongunstige wijze, loodrecht op de vezel, wordt belast. Zolang alle palen binnen de muur zijn geplaatst, is er geen gevaar voor bezwijken, maar kunnen wel zettingen optreden die maximaal gelijk zijn aan de dikte van het kesphout. Indien palen geheel of gedeeltelijk buiten de muur zijn geplaatst, in de vorm van paaljukken, kan bezwijken van de kesp ook het (plaatselijk) bezwijken van de fundering tot gevolg hebben.
| |
Vormen van aantasting
Bij aantasting van de paal kan sprake zijn van bacteriologische- of schimmelaantasting. Schimmelaantasting treedt alleen op indien het hout zich langdurig boven het grondwater bevindt en kan relatief snel verlopen. Bacteriologische aantasting verloopt veel langzamer maar kan ook onder water doorgaan.
| |
Dikte spinthout
Bij palen is het spinthout veel kwetsbaarder voor aantasting dan het kernhout. Bij houtsoorten met een beperkte laag spinthout zal niet snel het gevaar voor het (plaatselijk) bezwijken van de fundering bestaan. Wel zal een aangetaste paal zich sneller in het kesphout drukken, doordat als gevolg van de afname van de paaldoorsnede de contactspanning toeneemt.
Bij palen met een dikke laag spinthout zoals grenehout kan het resterende kernhout te beperkt van afmetingen zijn om de paalkracht op te nemen. Ook kan, indien de aantasting over een aanzienlijke lengte heeft plaatsgevonden, het bovenste deel van de paal uitknikken. In ieder geval zal er sprake zijn van een relatief snelle indrukking van de kespen, door de zeer hoge contactspanningen.
Juist in de bovenlagen van de ondergrond, ter hoogte van de paalkoppen en de kespen, varieert de grondslag vaak sterk. Daardoor kunnen de omstandigheden over de fundering soms sterk verschillen en is een volledig betrouwbare inspectie niet mogelijk.
| |
| |
| |
Het moment van ingrijpen voor behoud van het monument
Wanneer de ontwikkeling van de schadeoorzaak en daarmee het gebrek gevolgd kunnen worden kan ook het ogenblik worden bepaald, waarop een niet meer beheersbaar proces van verval optreedt. Afhankelijk van het gebrek kan door onderhoud soms opnieuw het verloop van de aantasting afdoende worden beheerst, maar dat is niet altijd het geval.
Als voorbeeld wordt weer een houten paalfundering van een gebouw genomen.
Aantasting van een fundering heeft altijd zettingen als gevolg. Afhankelijk van de ongelijkmatigheid van deze zettingen, de grootte en de snelheid ervan zal schade optreden aan het er boven aanwezige gebouw. Maar ook de mate waarin de bovenliggende constructie krachten kan spreiden is van invloed.
Per geval zal moeten worden bezien of de optredende schade in het bovenliggende werk ernstig genoeg is om te besluiten de fundering te verbeteren.
Indien er sprake is van een plaatselijk bezwijken van de paalfundering, dan wordt de ernst van de gevolgen bepaald door de mate waarin het bouwwerk belastingen kan herverdelen en door de grondslag.
Veel oude gebouwen, die op kleigrond zijn gebouwd, hebben paalfunderingen. Vaak is daarbij in de loop der tijden onder invloed van vervormingen een deel van de belasting rechtstreeks komen te rusten op de grondslag onder de muuraanzet en zijn de palen functieloos geworden.
Wanneer in dit geval het bouwwerk de krachten uit
3 Provinciaal Tuchthuys Zwolle (1739). Het gebouw is gezakt door wegrotten van het bovenste gedeelte van de palen. Door de stijfheid van het gebouw en de goede kwaliteit van de ondergrond is geen schade opgetreden. Foto RDMZ.
wegvallende palen kan herverdelen of indien de grondslag deze krachten rechtstreeks kan overnemen is er geen acute bedreiging voor de veiligheid of instandhouding. Wel zullen er zettingen optreden die, afhankelijk van ongelijkmatigheid, grootte en zettingssnelheid, tot schade in het bovenliggende werk kunnen leiden. Wanneer het bouwwerk de belastingen niet (meer) kan herverdelen en er direct onder de fundering slappe lagen aanwezig zijn dienen met het oog op veiligheid en behoud van het gebouw direct maatregelen te worden genomen.
Een extreem gunstig voorbeeld betreft het huis van bewaring - oorspronkelijk Provinciaal Tuchthuis - uit 1739 in Zwolle (afb. 3). Het gebouw is zeer massief en bezit een grote mogelijkheid tot het herverdelen van belastingen.
Op een gegeven ogenblik werd geconstateerd dat het gebouw ten opzichte van een oppervlakkig op staal gefundeerde uitbreiding zakte. Uit grondonderzoek bleek dat de grondslag ter plaatse van de onderkant van het metselwerk draagkrachtig genoeg was voor een fundering op staal. Evenwel bleek het gebouw gefundeerd te zijn op houten palen die door een gedaalde grondwaterstand over de bovenste 200 mm vrijwel geheel weggerot waren.
Na enig onderzoek bleek deze funderingswijze te maken te hebben met het eb- en vloedregime dat ten tijde van de bouw in de Zuiderzee heerste. Omdat men in die tijd de waterstand in een bouwput slechts met tonmolens kon verlagen, was er tijdens hoogwater
| |
| |
al snel sprake van een soort drijfzand, waarin men om te kunnen bouwen houten paaltjes heide.
Een korte berekening van het volume aan resterend paalhout dat recentelijk nog boven de grondwaterstand lag toonde aan dat een zakking die slechts iets groter was dan die welke het gebouw al had ondergaan voldoende zou zijn om het gebouw veilig ‘te laten landen’ op de draagkrachtige ondergrond. De restzetting kan dus zonder problemen plaatsvinden.
| |
Opgaand werk
Bij schade aan metselwerk wordt de vraag wanneer overgegaan moet worden tot onderhoud in belangrijke mate bepaald door de vraag in hoeverre secundaire schade kan optreden. Het gaat dan om schade die een indirect gevolg is van de schade, zoals een falende balkoplegging door een scheurende en wijkende muur.
Bij de secundaire schade gaat het niet meer de oorzaak die leidde tot het ontstaan van de scheur, maar zuiver om de schade door het aanwezig zijn van de scheur. De secundaire schade, is naar de ernst van de verschijnselen te verdelen in:
- | het verlies van draagvermogen en/of stabiliteit van (een deel van) de metselwerkconstructie; |
- | het verlies van draagvermogen en/of stabiliteit van een op de metselwerkconstructie aansluitende draagstructuur (bijvoorbeeld verlies van oplegging van een balk); |
- | het plaatselijk losraken van metselwerk ter plaatse van de scheur (bijvoorbeeld het naar beneden vallen van stenen uit een gewelf ter plaatse van een scheur zonder dat hierdoor het gewelf bezwijkt); |
- | het gevoeliger worden voor de inwerking van vocht/vorst van het metselwerk rondom de scheur, zodat (ver)snel(d) vorstschade kan ontstaan. |
De vraag naar het soort onderhoud wordt bepaald door het kunnen voorkómen dat deze effecten op zich weer vervolgschade opleveren. Dat betekent dat in veel gevallen in het kader van het onderhoud niets wordt gedaan aan de oorzaak van het gebrek maar dat de gevolgen beheersbaar worden gemaakt.
Bij het Rijksmuseum in Amsterdam was sprake van een verticale scheur in de gevel aan het Museumplein, die over de gehele gebouwhoogte doorliep. Gezien de grote lengte aan ongedilateerd metselwerk speelden thermische spanningen waarschijnlijk een grote rol bij het ontstaan van de scheur. Na het uitvoeren van een scheurwijdtemeting in de tijd bleek dat de scheur in de tijd in wijdte varieerde maar niet in belangrijke mate in wijdte toenam.
Een vervelende omstandigheid was dat de scheur dwars door een van de tegeltableaus in de achtergevel liep. Het tableau liep hierdoor het risico van ernstige schade als gevolg van de inwerking van vocht en vorst via de scheur. Ook het esthetische aspect vormde zo een factor van belang bij het probleem.
Daarom werd besloten de scheur weliswaar te handhaven, maar het scheurverloop aan te passen. Daartoe werd naast het tableau een deels nieuwe scheur gezaagd, die onder en boven het tableau aansluiting kreeg op de bestaande scheur. Hierna kon het scheurdeel in het tableau door injecteren worden geconsolideerd en kon de ‘nieuwe’ scheur van een kitvulling worden voorzien die inwateren tegen ging.
Bij schade aan houten gebouwonderdelen door houtrot heeft inspectie meestal weinig zin als niet al direct iets aan de schadeoorzaak wordt gedaan.
Het inspecteren van een houten balkkop, die nog steeds in een te vochtig milieu verkeert, betekent niet veel meer dan dat achter de feiten aan wordt gelopen. Wèl zinnig is het om direct iets aan de oorzaak, veelal vocht, te doen en dan te inspecteren of de oorzaak blijvend is weggenomen.
| |
Planmatig onderhoud aan constructieve onderdelen
Als het uitsluitend gaat om het beheersen van de schade met het oog op het behoud van het gebouw, dan is onderhoud aan metselwerk vaak betrekkelijk eenvoudig te plannen. Afhankelijk van het type schade is het gewenst een bepaalde frequentie vast te stellen. Schaden, die met de inwerking van vocht en vorst te maken hebben zullen voor hun onderhoud hierop worden gepland.
Anders ligt het met schade aan houtwerk en funderingen.
Waar geen mogelijkheden aanwezig zijn om te inspecteren en vertrouwd moet worden op gegevens uit de tweede hand, zoals gemeten vervormingen, is het plannen van onderhoud moeilijk. In situaties waar sprake is van aantasting, niet goed geïnspecteerd kan worden en een plotseling bezwijken kan optreden zal daarom al snel worden afgezien van oplossingen, waarbij op onderhoud moet worden vertrouwd.
| |
Oplossingsmogelijkheden en kosten
Het vergelijken van oplossingen op het punt van kosten dient mijns inziens altijd te gebeuren nadàt alle eerder genoemde technische vragen zijn beantwoord en vóórdat vragen worden gesteld op het gebied van verschijningsvorm.
Dat betekent beslist niet dat altijd de goedkoopste oplossing moet worden gekozen die technisch moge- | |
| |
lijk is, met alle consequenties ten aanzien van verschijningsvorm en benodigd onderhoud. Het betekent wel dat afwegingen over de verschijningssvorm dienen te gebeuren in het volledige besef van de financiële gevolgen.
Bij de NH kerk in Goudriaan vertoonden enkele binnenmuren steeds terugkomende scheurvorming. De
4 Boerhave Museum Leiden. De sterk overhellende gevel wordt met behulp van betonnen ‘spalken’ overeind gehouden. Foto auteur.
5 Boerhave Museum Leiden. De inrichting van de bibliotheek is aangepast op de aanwezigheid van de verankering van de betonnen spalken. Foto auteur.
oorzaak lag hier in een fundering op staal op een samendrukbare ondergrond. De mogelijke afdoende remedie was helder: het alsnog voorzien in een zeer kostbare paalfundering. Het noodzakelijke onderhoud zonder die paalfundering zou echter slechts enkele duizenden guldens per jaar bedragen en ook bij die ‘oplossing’ zou het gebouw behouden blijven.
| |
| |
6 Woonhuis te Delft. Scheurvorming als gevolg van een samendrukbare ondergrond geeft geen aanleiding tot funderingsherstel. Het uiterlijk, mèt scheuren, wordt geaccepteerd. Foto auteur.
| |
Functionaliteit en gebreken
Door bepaalde gebreken kan de functionaliteit van een gebouw worden aangetast.
Dat hoeft echter niet meteen te betekenen dat het gebrek weggenomen behoeft te worden om aan de functionele eisen te voldoen. Soms zijn er andere manieren, waarop het doel ook kan worden bereikt. Zo waren er in de doopsgezinde kerk in Almelo in 1993 problemen met het (vrij kleine) orgel. Door het vervormen van de fundering van de kerk zakte het orgel dusdanig scheef dat het steeds opnieuw ingeregeld moest worden. Er was geen sprake van grote schade aan de kerk waardoor de fundering zou moeten worden verbeterd. Daarom was er een afweging mogelijk tussen het vaker inregelen van het orgel, het op een apart, nastelbaar tableau zetten van het orgel en het apart, los van de kerk op een nieuwe fundering zetten van het orgelbalcon.
Voor de instandhouding van een deel van het Boerhave Museum in Leiden is na uitgebreide discussie zelfs gekozen voor enige aantasting van de functionaliteit om daarmee een scheefstaande gevel te fixeren (afb. 4 en 5).
| |
Zichtbaarheid van gebreken en hinder door onderhoud
Bij het accepteren van zichtbaarheid van gebreken en onderhoud gaat het om de meest subjectieve vraag, die speelt bij het instandhouden van monumenten. Waar van subjectiviteit sprake is betekent dit niet dat hier geen waarde aan mag worden gehecht. Het betekent wel dat hier sprake moet zijn van een aparte discussie, die niet vermengd mag worden met technische argumentaties.
Bij de restauratie van een annex bouwdeel van Paleis Noordeinde speelde in principe dezelfde vraag als bij een woonhuis in Delft (afb. 6). Is de scheurvorming aan de gevel, die niet bedreigend is voor het voortbestaan van het bouwwerk esthetisch acceptabel? Niemand zal het vreemd vinden dat deze vraag in beide gevallen verschillend is beantwoord.
| |
Conclusie
Indien bij een monument met constructieve gebreken eerst alle vragen op het gebied van oorzaak, inspectiemogelijkheden, onderhoud en kosten worden beantwoord is een goed overzicht van alternatieven mogelijk.
Die alternatieven zullen liggen op het terrein van niets doen, via vormen van onderhoud tot meer of minder ingrijpend herstel of verbetering.
Bij veel restauratieplannen wordt echter ‘gevoelsmatig’ al veel eerder een keuze gemaakt voor een vergaande verbeteroptie, waardoor niet alle alternatieven serieus worden bekeken. Sommige alternatieven worden dan op subjectieve gronden niet eens tot de discussie toegelaten!
Toch is de enige weg die leidt naar verantwoord, nuchter en betaalbaar monumentenbehoud die route, die het subjectieve afweegbaar maakt en die niet op de voorhand alle ‘mindere’ methoden van conservering uitsluit ten gunste van de ‘beste’ oplossing.
|
|