| |
| |
| |
M.W.J. van Rooden
Bouwvoorschriften en duurzame instandhouding van monumenten
De kwaliteit van het bouwen lijkt toe te nemen door de voorschrijdende kwaliteit van bouwvoorschrift, ontwerp en uitvoering. Prestatie-eisen die op meerdere niveaus worden gesteld dragen daaraan bij. De bouwvoorschriften zijn echter primair gericht op nieuwbouw. Bij het restaureren gaat het om instandhouding van authenticiteit. Wanneer zoveel mogelijk materiaal behouden blijft is dat gewaarborgd en blijft ook de vorm, het ontwerp, maximaal gehandhaafd, essentieel voor de monumentenzorg. De introductie van moderne bouwconstructies en materialen in monumenten vormt aanleiding om met enige voorbeelden te bezien of het conserveren van monumenten niet een aanvullend instrumentarium behoeft om te voorkomen dat monumentwaarden door onjuiste interpretatie van moderne regelgeving afkalven of teloorgaan.
| |
Bouwen in het verleden
Verspreid over ons land met een accent op het oosten en zuiden van ons land resteren monumenten met een veelal agrarische bestemming die een beeld geven van de oude wijze van bouwen. Het materiaal, hout, griendhout, leem, riet maar ook natuursteen, komt meestal uit de omgeving. De wijze van construeren van de hoofdconstructie is niet alleen ontstaan vanuit de eigenschappen van het materiaal maar ook vanuit de wijze waarop het vrij ruwe soms grof gekantrechte hout werd aangeleverd. Dergelijk constructiemateriaal vergt soortgelijke verbindingstechnieken. De gekozen constructie en verbindingen zijn van dien aard dat aan het geheel een zekere flexibiliteit kan worden toegekend.
De beganegrondvloer in die gebouwen werd gevormd door de aardbodem, waarin ook de hoofdconstructie in aanvang verankerd was. Resultaten van archeologisch onderzoek laten de sporen daarvan nog regelmatig zien. De hoofdconstructie is samengesteld uit stijlen en dekgebinten die vervolgens de kapconstructie dragen. Gevels werden gevormd door een geraamte gevormd door stijlen en liggers waarvan de vakken gevuld zijn met staken en vlechtwerk van griendhout dat besmeerd is met leem.
De dakconstructie werd gevormd door spanten, flieringen en sporen die afgedekt werden met een
1 Een schuilplaats voor mensen en vee; het binnenklimaat is nagenoeg gelijk aan dat van buiten.
bedekking van stro en later riet dat op latten werd vastgebonden.
Het aldus ontstane flexibele gebouw, met zijn organische bouwmaterialen vormde een eenheid met het klimaat. Invloeden daarvan hadden ruim toegang tot het interieur. Absorptie, accumulatie en evaporatie van vocht kon ruimschoots plaatsvinden. Het gebouwde
| |
| |
was in feite slechts een schuilplaats voor mensen en vee tegen de elementen. De binnentemperatuur was nagenoeg gelijk aan die van buiten. Het open vuur, nodig voor het bereiden van voedsel, dat in de ruimte op de vloer werd aangelegd gaf alleen stralingswarmte. De warme lucht verdween gewoon met de rook door de dakbedekking naar buiten. Van de rook ging een licht conserverende werking uit naar het materiaal. Ook insecten werden door de rook geweerd. Een niet onbelangrijk gegeven voor mens en dier maar ook voor het kwetsbare bouwmateriaal. Een permanente bijna totale ventilatie droeg bij aan de instandhouding van dit organische materiaal (afb. 1).
| |
Vernieuwingen in de bouw
De behoefte aan meer comfort leidde tot veranderingen. De invloed van de elementen werd steeds meer buitengesloten, zonder dat dit tot noemenswaardige bouwfysische problemen leidde. De bodem werd afgedekt met plavuizen of houten vloeren, de wanden soms bekleed en een ingebrachte zoldering scheidde de verblijfsruimte van de kapruimte af. Er ontstond een iets meer te controleren binnenklimaat. De brandgevoeligheid van het organische materiaal als hout en stro leidde echter in verband met het risico voor brand tot het verbod in de steden nog langer zo te bouwen. Het stadshuis versteende, met leem of hout afgewerkte gevels maakten plaats voor baksteen. Met stro en riet gedekte daken werden vervangen door harde daken, gedekt met daktegels of pannen en bij bijzondere gebouwen met leisteen.
2 Meer controle over het binnenklimaat; een verwevenheid met het omringende klimaat bleef aanwezig.
3 Een bijzondere vorm van het nieuwe bouwen. De Openluchtschool maakt het lesgeven in de openlucht mogelijk.
De onvolkomenheid van vloer-, wand-, en dakconstructie en de afwerking daarvan maakte een kamerbrede ventilatie mogelijk.
De veranderingen leidden tot minder flexibele constructies ondanks het gebruik van nagenoeg hetzelfde materiaal. Het gebruik van kalk in de metselspecie van gevels en bouwmuren zorgde nog steeds voor een zekere flexibiliteit van de bakstenen hoofdconstructie (afb. 2).
| |
Nieuwe materialen, technieken en bouwvormen
Het bouwen onderging een wezenlijke verandering met de uitvinding van het cement en het beton.
Weinig flexibele metselwerk- en betonconstructies waren het gevolg. Houtconstructies werden als constructie in de 19de eeuw deels verdrongen door ijzerconstructies (afb. 3).
Het binnenklimaat werd meer en meer beheersbaar door ondermeer het verbeteren van zowel, vloer- als wand- en dakconstructies maar ook de ontwikkeling van kachels die een economischer gebruik van brandstof mogelijk maakten. Ook de aanleg van eenvoudige centrale verwarmingsinstallaties droeg bij aan een aangenamer binnenklimaat. De introductie van spouwmuren maakte een eind aan het probleem van de vochtbelaste buitenwand, verbeterde vensterconstructies droegen hun steentje bij in het meer tochtvrij maken van vensters. Een doorsnee woning kende vaak maar één stookplaats. Eenvoudige ventilatievoorzieningen in vensters maar ook ventilatie- | |
| |
kanalen verschenen waardoor het binnenklimaat meer en meer beheersbaar werd. Niet zelden waren die ventilatiekanalen gecombineerd met rookkanalen waardoor in het ventilatiekanaal een verhoogde trek ontstond die getemperd kon worden door af te sluiten roosters. Ook de invloed van lij- en loefzijde van een gebouw speelde een rol in het ventileren van de leefruimte.
In slaapruimten werd in de regel niet gestookt. De beperkte isolatiewaarde van binnenwanden en vloeren leidde tot een overdracht van warmte van het vertrek waar gestookt werd naar de ruimten zonder stookplaats of haard.
Deze positieve ontwikkelingen gingen niet op voor de vele betonwoningen die werden gebouwd. Al snel ontstonden daar vocht- en ventilatieproblemen als gevolg van het ontbreken van het absorberend, accumulerend en evaporerende vermogen dat traditioneel in baksteen gebouwde woningen bezaten.
Het vermogen van bouwmateriaal om vocht op te slaan, vast te houden en te bewaren om het later weer af te kunnen staan blijkt een belangrijke factor bij de klimaatbeheersing. Overigens droeg ook de beperkte warmteweerstand van beton ten opzichte van de steens buitenmuren bij aan condensvorming op de betonblokken of -wanden. Veel van deze woningen uit de periode van het nieuwe bouwen zijn inmiddels afgebroken of aan binnen- of buitenzijde geïsoleerd.
| |
Het huidige bouwen
De tegenwoordige bouw wordt voornamelijk gekenmerkt door het toepassen van vormvaste materialen en constructies. In toenemende mate worden onderdelen van constructies in fabrieken, onder geconditioneerde omstandigheden gefabriceerd. Geprefabriceerde vloer-, wand- en dakelementen, maar ook trapelementen, in beton en staal zijn onderdelen geworden van het grote bouwpakket dat op de bouwplaats wordt gemonteerd tot een gebouw. Van enige flexibiliteit in de hoofdconstructie is geen sprake meer. Dilatatievoegen in de constructie zorgen voor het neutraliseren van de krachten die als gevolg van voornamelijk thermisch en hygrische invloeden optreden. De invloeden van het klimaat op het gebouw en het binnenklimaat worden zoveel mogelijk buitengesloten.
De zo met prefabelementen gevormde ruimten zijn nagenoeg dampdicht en bevatten conform de bouwvoorschriften ook nog eens materialen ter isolatie van het buitenklimaat. Ook de vensters maken onderdeel uit van deze samengestelde constructies, die alle moeten voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit.
Het proces van absorptie, accumulatie en evaporatie van vocht in en vanuit vloeren, wanden en plafonds, dat tot voor kort nog plaats kon vinden in gebouwen die op meer traditionele wijze tot stand kwamen, is nu nagenoeg uitgesloten. Het was een vorm van geleide regulatie van het binnenklimaat dat in samenhang met licht kierende constructies voor een redelijk evenwicht met het buitenklimaat zorgde. In de moderne woning is het buitenklimaat echter volledig van het binnenklimaat gescheiden. Een geavanceerd verwarmingssysteem in combinatie met een mechanisch ventilatiesysteem moet zorg dragen voor een aangenaam binnenklimaat. In toenemende mate ontstaat daarentegen ook weer belangstelling voor de mogelijkheden van het gebruik van de invloed van het klimaat op het gebouw. De toepassing van zonnepanelen en het opslaan van door de zon verwarmd water in de bodem zijn daarvan voorbeelden.
| |
Toepassing van gemengde bouwtechnieken en materialen in monumenten
Bij onderhoud, herstel of restauratie van monumenten lijkt het voor de hand liggend gebruik te maken van bouwstoffen, materialen en constructies die de bouwmarkt biedt. Geprefabriceerde en in het werk gestorte betonnen beganegrondvloeren vinden hun toepassing in zowel oudere als jongere monumenten. Betonconstructies, ter vervanging van houtconstructies blijken ook nogal eens aangebracht te zijn in jongere monumenten. Herstelwerk aan oude in kalk gemetselde muren vindt plaats met specie waarin cement als belangrijkste bindmiddel aanwezig is. Oude veelal licht vochtbelaste in kalk gemetselde muren worden dampdicht afgepleisterd en ook nog van een dampdichte verflaag voorzien. Menige dakconstructie wordt bij algeheel dakherstel afgesloten met standaard dakelementen.
Die ‘mix’ van oude en nieuwe bouwpraktijk is niet onverdeeld succesvol. Zo blijkt bijvoorbeeld het isoleren van oude houten zolderingen en kapconstructies nog al eens nadelig te zijn voor de kwaliteit van de oude houtconstructies, getuige de problemen met schimmels en houtaantastende insecten.
| |
Schade als gevolg van vermenging van bouwstoffen, materialen en constructies in monumenten
De praktijk van alle dag wijst uit dat het introduceren van wezensvreemde of nieuwe bouwstoffen, materialen en constructies maar ook andere bouwprincipen tot problemen kan leiden. Een aantal voorbeelden, waarbij wordt aangetekend dat vocht een belangrijke rol speelt, maakt dit duidelijk.
| |
| |
| |
Schade door het afsluiten van de evaporerende aardbodem
Op jaarbasis verdampt uit het landoppervlak van de aardbodem 70.000 km3 water. De hoeveelheid water die evaporeert kan van land tot land en van plaats tot plaats verschillen. Dat is ondermeer afhankelijk van het klimaat, (neerslag, bezonning, temperatuur), maar ook van de opbouw en samenstelling van de bodem, van de stand van het grondwater en van de aanwezige soort verhardingen zoals bestratingen. In veel monumenten, voornamelijk kerken, bestaat de beganegrondvloer uit natuurstenen zerken die in een zandbed zijn gelegd. De voegen zijn gevuld met zand omdat de zerk eenvoudig verwijderd moest kunnen worden voor een begraving. Die ogenschijnlijk gesloten constructie laat echter wel een gedeeltelijke uitwaseming van de aarde via de open voegen toe. Veel boerenhuizen kennen soortgelijke vloerconstructies maar dan meestal samengesteld van plavuizen in kalkspecie, dragend op een bed van bakstenen. Beide constructies zijn redelijk damp-open. Het proces van evaporatie van de bodem kan plaatsvinden. De baksteen in de opbouw van die bodem kan als vochtaccumulator werken voor het binnenklimaat in perioden dat de relatieve luchtvochtigheid
4 Een matig damp-open vloerconstructie kan een bijdrage leveren aan een goed binnenklimaat en schade aan de omringende constructie voorkomen.
5 Het aanbrengen van een dampdichte vloerconstructie kan leiden tot schade aan de omringende constructies.
laag is. Het tegengestelde effect, een verhoogde relatieve luchtvochtigheid, zal door ventilatie gereduceerd moeten worden. Een flexibel, licht kierend huis maakt beide reducties mogelijk (afb. 4).
Bij renovaties worden vaak moderne bouwtechnieken toegepast zonder dat de consequenties van de ingreep worden overzien. Zo worden die steenachtige vloeren opgenomen en later weer teruggelegd op een betonnen drager die soms ook nog voorzien wordt van een vloerverwarmingssysteem. Met het inbrengen van de betonvloer wordt aan het redelijk damp-open karakter van de oude bevloering een eind gemaakt. De evaporatie van de bodem wordt geblokkeerd. Ook aan het accumulerende en evaporerende effect van die oude vloer komt een einde. Een vermenging van bouwprincipe, een dampdichte constructie in de plaats van een damp-open, heeft plaats gevonden (afb. 5).
Het afsluiten van de aardbodem heeft gevolgen voor de aangrenzende constructies zoals muren en kolommen die immers in direct contact met de bodem blijven. Deze worden nu extra vochtbelast. Het gevolg is dat schade kan ontstaan aan het kernmateriaal, maar ook aan de afwerking daarop, zoals pleisterlagen, betegelingen en verflagen. Wanneer de ondergrond is verontreinigd met bouwschadelijke zouten kan de schade nog meer toenemen. Veel muren en kolommen laten dat schadebeeld zien.
| |
| |
6 Ook een geventileerde houten vloerconstructie kan een bijdrage leveren aan een goed binnenklimaat.
Behalve het veranderen van stenen vloerconstructies worden ook houten vloerconstructies weggenomen en vervangen door betonconstructies. Daar kan een nog sterker effect optreden in de vorm van schade aan omringende constructies omdat de ventilatie van de ruimte onder de houten vloerconstructies wordt weggenomen. Ook hier is dan sprake van een constructie die tegen het oorspronkelijke bouwprincipe ingaat (afb. 6).
| |
Schade door het inbrengen van betonconstructies in oudere monumenten
In de twintiger en dertiger jaren van de 20ste eeuw toen het algemeen gebruik van cement en beton meer ingang vond is dat materiaal ook toegepast in oudere monumenten. In slechte staat verkerende houtconstructies in kerktorens, maar ook muurplaatconstructies aan de voet van grote kapconstructies zijn toen door betonconstructies vervangen. Er was onvoldoende inzicht dat problemen zouden ontstaan als gevolg van het vermengen van twee verschillende constructieprincipen, het maken van een starre betonconstructie in plaats van een redelijk flexibele houtconstructie die de even zo flexibele in kalk gemetselde baksteenconstructie ondersteunde. Daarnaast blijkt nu met het voortschrijdende proces van carbonatatie van beton dat deze steeds stijver wordende betonconstructies zich uit de baksteenconstructies beginnen los te werken.
| |
Schade door het opsluiten van vochtbelaste wandconstructies
Veel gevels en bouwmuren van oudere monumenten zijn licht vochtbelast, sommigen zelfs zwaar vochtbelast. Vaak hangt daarmee een bouwschadelijke zoutbelasting samen. Het contact met de dragende bodem, zoals dat hiervoor is geschetst, maar vooral ook onvoldoende zorg tijdens een restauratie aan het ondergrondse deel van deze wandconstructies zijn veelal hoofdoorzaak van vochtoverlast.
Wanneer aan de bodem grenzende constructies zoals, gevels, bouwmuren en kolommen een- of tweezijdig worden afgewerkt met dampdichte pleisters en of verflagen neemt de vochtbelasting toe. Dat kan ook het geval zijn wanneer een klamp wordt aangebracht. Houtconstructies zoals muurstijlen, balklagen en vensters die zich in zo'n vochtbelaste constructie bevinden worden aangetast met alle gevolgen van dien. Het introduceren van een dampdichte afwerking in een in beginsel damp-open constructie leidt ook hier tot problemen.
Wanneer een in kalkspecie gemetselde gevel of bouwmuur van een pleisterlaag wordt voorzien waaraan het bindmiddel cement is toegevoegd kan extra schade ontstaan. De toenemende carbonatatie van de cementpleister leidt op den duur tot afstoting van die pleisterlaag. Dit is mede verklaarbaar als gevolg van het verschil in mechanische, thermische en hygrische eigenschappen van de pleisterlaag en ondergrond.
Een dampdichte verflaag op zwak- of sterk vochtbelaste wandconstructies kan leiden tot opeenhoping van vocht achter de afwerklaag en/of pleisterlaag. Ook nu weer is er het risico van afgestoten van verf en pleisterlaag.
Niet alleen binnenzijden van buitenwanden kunnen als gevolg van het aanbrengen van dampdichte afwerklagen schade ondervinden, ook binnenwanden die in contact staan met de vochtige bodem laten de bekende schadebeelden zien.
| |
Schade door het voegen met cementspecie op in kalk gemetseld werk
Op kleiner schaal vindt een soortgelijk proces van afstoting plaats als hiervoor is beschreven. Wanneer de voegen van in kalkspecie gemetseld en gevoegd werk worden hersteld met cementspecie, wordt vroeg of laat deze met cement gebonden voeg afgestoten. Zijn deze schaden nu verklaarbaar vanuit een algemeen mechanisme dat hier optreedt en zijn ze van
| |
| |
daaruit verklaarbaar? Het antwoord is ja, en de schadegevallen zijn eenduidig herleidbaar. Aangetoond is in de eerste plaats dat het blokkeren van vochttransporten tot vervolgreacties en ook schaden aan omringende constructies kan leiden. Aangetoond is verder dat het vermengen van constructieprincipes eveneens tot ongewenste situaties leidt. En tenslotte komt ook uit het gebruik van verschillende materialen in één en dezelfde constructie schade voort. Daarmee zijn drie hoofdprincipes vastgesteld. De interactie tussen de principes maakt deel uit van het soms ingewikkelde proces dat tot schade leidt, maar ook is die interactie oorzaak van de lastige herkenbaarheid van oorzaken van schade.
De schaden zijn beter verklaarbaar wanneer nadere studie wordt gemaakt van het verschil in fysische en mechanische eigenschappen van constructies en bouwstoffen, zoals hygrische (dampdiffusiecoëfficiënten) en thermische uitzettingscoëfficiënten en ook elasticiteitsmoduli.
| |
Had de schade voorkomen kunnen worden?
Schade aan monumenten leidt tot verlies van historische waarden. Ook herstellingen kunnen leiden tot verlies van authentiek materiaal waardoor het historisch karakter wordt aangetast. Onjuist uitgevoerde herstellingen versterken dat proces van neergang van waarden.
Dat leidt tot de vraag of al die oorzaken van schade zijn te beïnvloeden en of voldoende kennisniveau beschikbaar is om ontstane schade deskundig te herstellen. Kunnen randvoorwaarden geformuleerd worden waaraan de omstandigheden waarin monumenten verkeren moeten voldoen? Kunnen die omstandigheden permanent gemonitord worden? Kan dat ook voor constructies en materialen gedaan worden? Er zijn immers grenswaarden die niet overschreden kunnen worden. Kunnen er nadere eisen worden gesteld aan te gebruiken constructies, materialen en bouwstoffen bij het herstel van monumenten om te voorkomen dat onverenigbare constructies, materialen en of bouwstoffen worden samengevoegd. Met de huidige kennis die bij monumentenzorgers aanwezig is kan dat. Toch zal eerst de vraag beantwoord moeten worden of het Bouwbesluit toereikend is om in deze behoeften te voorzien.
| |
Voorkoming van verval en schade bij monumenten en het Bouwbesluit
De kwaliteit van het gebouwde wordt bepaald door het ontwerp van de architect en een correcte uitvoering in relatie tot de voorschriften van het Bouwbesluit, als deel van de Woningwet. Beschermde monumenten zijn daarvan niet uitgezonderd. Het Bouwbesluit richt zich echter primair op het bouwen van bouwwerken en niet op het conserveren van monumenten; verder stelt het Bouwbesluit prestatieeisen aan de kwaliteit van het gebouwde in directe relatie tot het welzijn van mensen. Twee essentiële verschillen met monumentenzorg, waar het gebouw centraal staat. In het Bouwbesluit komt dit tot uitdrukking in de paragrafen die voorschriften bevatten met betrekking tot veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid.
| |
Veiligheid
Voor monumenten is het overgrote deel van deze voorschriften van secundair belang. Voor monumenten is het belangrijker veiligheidseisen te stellen met betrekking tot de conditie waarin het monument verkeert. Waarbij vooral de hiervoor geschetste problemen rond schade als gevolg van geblokkeerde vochttransporten in het oog genomen moeten worden.
| |
Gezondheid
Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid zouden op de gezondheid van constructies en materialen gericht moeten zijn. Het niet vermengen van niet verenigbare bouwprincipen zou een onderdeel van een voorschrift kunnen zijn maar ook het niet vermengen van niet verenigbare bouwstoffen en materialen.
Ook dit is een aspect van het duurzaam instandhouden van bouwmateriaal. Dit versterkt de bijdrage die monumentenzorg nu al meer dan honderd jaar levert aan het duurzaam bouwen.
| |
Bruikbaarheid
Ook de voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid zijn secundair voor monumenten; het monument is een gegeven, waaraan de functie zich aanpast. Veel problemen door niet passend en/of excessief gebruik van het gebouw ontstaan ondermeer als gevolg van het maken van woon- en/of werkruimten in kappen en souterrains.
Het gaat bij monumenten primair om het op verantwoorde wijze instandhouden van historische objecten, representanten van ons culturele erfgoed.
| |
Energiezuinigheid
De voorschriften met betrekking tot energiezuinigheid zouden, nu er zoveel vocht en schimmelproblemen in Nederlandse woningen zijn wel eens effectiever kunnen uitwerken wanneer die voorschriften meer rekening zouden houden met natuurlijke pro- | |
| |
cessen. Zoals de invloed van luchtstromingen op- en in het gebouw die veroorzaakt worden door wind- en zonbelasting op het gebouw.
Ook de conditie van het klimaat in een ruimte zou evenwichtiger kunnen zijn wanneer rekening gehouden wordt met het bufferende vermogen van bouwmaterialen. Ook dit is een wijze van duurzaam opgaan met energie op zowel macro als microniveau. Het gaat bij monumenten in de eerste plaats om het op verantwoorde wijze instandhouden van monumenten. Alle factoren die de duurzame instandhouding van het monument beïnvloeden, zoals een duurzame en permanente vorm van ventilatie, zullen gebruikt moeten worden nu een eenzijdig technisch ventilatiesysteem onvoldoende blijkt te zijn.
| |
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat het Bouwbesluit niet toereikend is als instrument voor het duurzaam instandhouden van monumenten omdat het Bouwbesluit:
- | onvoldoende veiligheidseisen bevat met betrekking tot de omgevingscondities (bijvoorbeeld relatieve luchtvochtigheid) waarin het monument behoort te verkeren; |
- | geen voorschriften bevat met betrekking tot de onverenigbaarheid van constructies, materialen en bouwstoffen; |
- | geen voorschriften bevat voor het veiligstellen van de conditie van constructies en materialen (bijvoorbeeld houtvochtgehalte); |
- | onvoldoende rekening houdt met de effecten van natuurlijke lucht- en warmtestromen in en rond een monument; |
- | niet uitgaat van het positieve effect dat uit kan gaan van processen als absorptie, accumulatie en evaporatie, zowel in thermische als hygrisch opzicht. |
Nu dit is vastgesteld is het belangrijk na te gaan of het ontwerpen van een Monumentenbesluit met hoofdthema's zoals hiervoor globaal geschetst, als deel van een nieuwe Monumentenwet een wezenlijke bijdrage kan leveren aan het volwaardig instandhouden van Monumenten.
Deze studie lijkt des te meer gewenst omdat bij herhaling monumentenzorgers aangeven behoefte te hebben aan kaders, richtlijnen en of randvoorwaarden die gebruikt kunnen worden bij het maken van conserverings- en restauratieplannen maar ook bij het op de juiste wijze uitvoeren daarvan.
Die behoefte is verklaarbaar omdat binnen de nieuwbouw in toenemende mate, ondanks de onvolkomenheden daarvan, aan dat verlangen wel tegemoet wordt gekomen. Beoordelings- en uitvoeringsrichtlijnen getuigen daarvan.
| |
Literatuur
Scholten, N.P.M., M. Polano M.W.J. van Rooden, De toepassing van het Bouwbesluit en de Monumentenwet, Restauratievademecum 1998/40-3 Rijksdienst voor de Monumentenzorg. |
Schuit, P.K. van der, M.W.J. van Rooden., Kwaliteitszorg in de bouw; van gildebrief tot beheerscirkel, Restauratievademecum 1998/40-16 Rijksdienst voor de Monumentenzorg. |
Hees, R.P.J., Vochtproblemen in bestaande woningen, Stichting Bouwresearch, Rotterdam, 1992. |
Adan, O.C.G. Schimmels de baas?, Stichting Bouwresearch Rotterdam, 1996. |
|
|