| |
| |
| |
F.J. Jansen
Veertig jaar rivierdijkversterking en wat daarna komt
Hoe de inbreng van de RDMZ veranderde
Al bijna veertig jaar is de RDMZ betrokken bij het proces van rivierdijkversterking in ons land. De eerste dertig jaar was dat nogal afstandelijk en bleef de inbreng beperkt tot formele kwesties. Eerst de laatste tien jaar participeert de dienst veel actiever en ook overtuigender. Het begrip ‘cultuurhistorische waarden’ kreeg in die laatste periode een aanzienlijk bredere betekenis.
| |
Aanvankelijk beperkte inbreng
Sinds eeuwen is de zorg voor onze rivierdijken toevertrouwd aan de waterschappen cq. polderdistricten. Steeds werd door hen hard gewerkt aan het op veilige hoogte en sterkte houden van de dijken. Tengevolge van een voortgaand proces van algemene bodemdaling en een tegelijkertijd plaatsvindende tegenbeweging in de vorm van - door slibdepositie - rijzende rivierbodems, ontstond periodiek de noodzaak tot het verhogen en versterken van de dijken. Ook in deze eeuw ontkwamen we niet aan het uitvoeren van ingrijpende werkzaamheden. Aanvankelijk speelde de planvorming hiervoor zich af tussen waterschappen (polderdistricten), rijkswaterstaat, provincie en ingenieursbureaus. Vanaf het begin van de zestiger jaren werd ook wel eens een instantie buiten het civieltechnische circuit om een mening gevraagd. Zo raakte de RDMZ geleidelijk aan betrokken bij het proces van rivierdijkversterking in ons land. In die tijd was dat een wat afstandelijke en vooral op formele kwesties gerichte aangelegenheid. Alleen bij de eventuele sloop van beschermde monumenten of het mogelijk verdwijnen van een paar pandjes binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht kwam de dienst in het geweer. Het begrip ‘cultuurhistorische waarden’ kreeg aldus een heel beperkte invulling. Rond 1970 was het niet ongebruikelijk, dat bij uitvoering van een dijkversterkingsplan wel meer dan 40% van de bebouwing (blijvend) het veld moest ruimen. De dienst beperkte zich - zoals gezegd - tot zijn formele taak. Desondanks verdwenen er toch beschermde monumenten en panden binnen beschermde gezichten. Een schrijnend voorbeeld hiervan deed zich voor in het kader van het oorspronkelijke dijkversterkingsplan in Neerijnen-Waardenburg (1989).
De maatschappelijke weerstand tegen de wijze waarop de civieltechnici de dijkversterking aanpakten nam in de zeventiger jaren enorm toe. Steeds meer werd getwijfeld aan het realiteitsgehalte van de gehanteerde hoogten en taludhellingen (en daarmee ook breedten) van de nieuwe dijken. Begrijpelijk, want de resultaten van de meeste projecten waren desastreus voor het rivierlandschap.
De situatie in Brakel, waar de plannen omstreeks 1973 werden uitgevoerd, zou uitgroeien tot ‘een symbool voor hoe het niet moest’: alle buitendijkse en een deel van de binnendijkse bebouwing is verdwenen. In totaal werden er 140 - veelal karakteristieke - dijkwoningen gesloopt. Slechts één - beschermd - pand werd door bemiddeling van de RDMZ ‘gered’. Bijzonder pijnlijk is overigens, dat de toen gerealiseerde dijkversterking niet voldoet aan de thans te stellen eisen. In de loop van 1999 moeten nieuwe werkzaamheden alsnog een veilige situatie scheppen.
Onder druk van de protesten werd op 25 mei 1975 door de minister van Verkeer en Waterstaat de Commissie Rivierdijken ingesteld. In maart 1977 bracht deze Commissie Becht, zoals zij intussen naar haar voorzitter was gaan heten, rapport uit. Volgens de commissie kon het allemaal wel wat minder rigoureus. Er zou voortaan met minder hoge waterstanden worden gerekend, een lagere overschrijdingsfrequentie bleek aanvaardbaar en - niet het onbelangrijkst - er moest ‘creatiever’ worden ontworpen. Met dat laatste werd bedoeld, dat er meer waterkeringen denkbaar zijn dan een klassieke ‘groene dijk’. Bij knelpunten zou voortaan gebruik gemaakt kunnen worden van meer technische oplossingen. Hierbij valt te denken aan het toepassen van stalen damwanden, die als kwelschermen, erosieschermen of stabili-
| |
| |
1 en 2 Brakel als symbool voor ‘hoe het niet moest’ met de dijkversterking. De twee oude foto's kijken alle in oostelijke richting. De buitendijkse bebouwing - telkens links op de foto's - moest wijken voor de dijkverbetering. De grotendeels gespaarde binnendijkse bebouwing was overigens jonger, omdat dit deel van het dorp in het begin van deze eeuw vrijwel geheel door brand is verwoest. Zo werd Brakel in deze eeuw twee maal door een ramp getroffen.
3 De recente foto van Brakel (ook kijkend in oostelijke richting) laat zien in welke desolate toestand het dorp door de dijkversterking van 1973 werd gebracht. De buitendijkse bebouwing is volledig verdwenen. Vergelijking met oude foto's is onthutsend.
teitsschermen dienst doen. Ook konden nu filterconstructies en drainconstructies worden gebruikt. Nieuwe materialen als geogrid en geotextiel mochten worden verwerkt.
De aanvankelijk hoopvolle stemming ebde echter weg toen bleek, dat er in de praktijk weinig veranderde. Polderdistricten en waterschappen bleken uiteindelijk niets te hebben geleerd. De nieuwe weg, die de Commissie Becht had gewezen, werd niet ingeslagen. Bovendien werden begin tachtiger jaren als gevolg van nieuwe rekenmethodes bij Rijkswaterstaat hogere zogenaamde maatgevende hoogwaterstanden vastgesteld. De dijken moesten dus weer hoger en breder worden.
De RDMZ volhardde in zijn afstandelijke en formele rol. De dienst nam genoegen met plannen waarin grote gedeelten van bebouwing zouden verdwijnen, waarin rivierdijken de afmetingen en de sculptuur van een vadsige zeewering kregen, waarin de directe omgeving van de dijk volledig op de schop ging, waarin karakteristieke elementen als sluisjes, aanvoerende waterlopen, peilhuisjes, dijkpalen werden weggeschoffeld. In de loop van de tachtiger jaren zwol het maatschappelijk protest weer aan. De actievoerders werden professioneler en vonden ook nu weer hun weg naar de politiek.
| |
Begin van een omslag
De RDMZ werd intussen gereorganiseerd en er groeide een nieuwe taakopvatting met betrekking tot het dijkversterkingsproces. De bemoeienis werd
| |
| |
4 De oude stadsmuur/keermuur van Tiel behield zijn waterkerende functie. Ten behoeve daarvan werd het waterkerend vermogen van de muur vergroot. Daarbij ging helaas veel oorspronkelijk materiaal verloren.
Uiterlijk is daarvan overigens niet veel te zien. Het alternatief zou een nieuwe dijk tussen stad en rivier zijn geweest. Op historisch geografische gronden is gekozen voor continuering van de bestaande situatie. De foto laat zien dat het beeld slechts weinig is veranderd.
sterk geïntensiveerd, omdat aan het begrip cultuurhistorie een veel bredere inhoud werd gegeven. De aandacht en vooral de waakzaamheid richtte zich nu op: alle herkenbaar door menselijk handelen totstandgekomen zaken in de omgeving van de dijk. Daarbij werd vastgesteld, dat het belangrijkste cultuurhistorische element de dijk zelf was. De dijk als herkenbaar element, maar ook de dijk als drager van alle andere cultuurhistorische waarden, zoals bebouwing, sluisjes, waterlopen, verkavelingspatronen, beplantingsstructuren. Ondanks die intensieve bemoeienis werden bij dijkversterkingen helaas nog steeds waardevolle elementen opgeofferd. Echter veel minder dan rond 1970.
| |
Doorbraak bij de dijkversterking
De hierboven al gesignaleerde maatschappelijke weerstand leidde uiteindelijk tot een herhaling van de situatie in 1975: de minister van Verkeer en Waterstaat benoemde op 25 augustus 1992 weer een commissie, die opnieuw de naam van haar voorzitter kreeg. In januari 1993 bracht de Commissie Boertien (intussen moet aan die naam een ‘1’ worden toegevoegd) haar zeer uitvoerige rapportage uit. Een rapportage, die kamerbreed werd omarmd! Voortaan zou het echt anders gaan. Er zat veel ‘Becht’ in Boertien, maar ook veel nieuws, zoals bv. een verplichte m.e.r.-procedure (milieu-effectrapportage) voor alle dijkversterkingsprojecten. De polderdistricten en waterschappen begrepen, dat er nu een nieuwe tijd was aangebroken. Als men nog niet tot dat inzicht was gekomen dan zorgde Rijkswaterstaat daar overigens wel voor!
Het is de grote verdienste van het provinciebestuur van Gelderland, dat men zich daar realiseerde dat het hierbij niet kon blijven. In het kielzog van Boertien vervaardigde de provincie in korte tijd het zogenaamde Gelders Rivierdijkenplan (GRIP). Het plan werd op 21 december 1994 gepresenteerd. Aan de totstandkoming daarvan heeft de dienst een belangrijke bijdrage geleverd. Zowel bestuurlijk door deelname aan de Klankbordgroep als inhoudelijk door de vervaardiging van het deelrapport Cultuurhistorische waarden in het Gelderse rivierdijklandschap. Intussen was de dienst nauw betrokken bij twee door de provincie Gelderland en Rijkswaterstaat georganiseerde proefprojecten (‘Neerijnen-Waardenburg’ en ‘de Bomendijk’ in Voorst).
| |
Deltawet Grote Rivieren
In de loop van 1994 werd een begin gemaakt met de dijkversterkingsplannen ‘nieuwe stijl’. Allerlei maatschappelijke groeperingen deden voortaan mee.
Allereerst organisaties op het terrein van de zogenaamde LNC-waarden (landschap, natuur en cultuurhistorie). De RDMZ speelde uiteraard een belangrijke rol als C-vertegenwoordiger. Polderdistricten/waterschappen, rijkswaterstaat, gemeenten, provincies (de provincie is het bevoegd gezag), MER-commissies en ingenieursbureaus speelden hun eigen rol. Voorts werden nu ook direct betrokkenen (aanwonenden, nijverheid en handel) bij de plannenmakerij betrokken. De eerste ervaringen waren goed. Vooral omdat er voor het eerst een sfeer van wederzijds vertrouwen heerste.
Toen sloeg het noodlot toe. Rond 1 februari 1995 bereikte de waterstand in onze rivieren ongekende hoogten. Wie dacht dat wij in ons overgereguleerde
| |
| |
land het vermogen tot improvisatie en snelle organisatie hadden verloren, kwam bedrogen uit. Niet alleen tijdens, maar ook na het hoge water bleken lijnen korter, procedures simpeler, irritaties geringer en het onderlinge vertrouwen groter te kunnen zijn. Onder het regiem van de Deltawet Grote Rivieren (in de volksmond ‘de Noodwet’) kwamen in korte tijd plannen gereed voor de gevaarlijkste dijktracés.
De aanvankelijke vrees dat het nu weer mis zou gaan, werd niet bewaarheid. De LNC-waarden kwamen in vrijwel alle gevallen goed tot hun recht. Het heeft echter veel moeite gekost een plan dat voorzag in de bouw van een nieuwe wijk met een nieuw stadsfront bij Tiel (tussen de oude stad en de rivier) onmogelijk te maken door alsnog de bestaande waterkering te versterken. Uitvoering van de bouwplannen zou tot een ernstige aantasting van de cultuurhistorische waarden hebben geleid: het oude waterfront van Tiel zou achter een nieuwbouwwijk zijn verdwenen!
| |
Tussenbalans
Intussen zijn alle noodwetgevallen gereed. De plannen voor de resterende kilometers rivierdijk zijn afgerond en moeten voor 1 januari 2001 zijn uitgevoerd. Bij de planvorming voor de versterking van de waterkering ter hoogte van de binnenstad van Kampen is de RDMZ twaalf jaar lang zeer nauw betrokken geweest. Uiteindelijk is gekozen voor een oplossing, die vanuit cultuurhistorisch oogpunt altijd de voorkeur van de dienst heeft gehad: versterking van de bestaande kering, dat wil zeggen van de oude stadsmuur, die op veel plaatsen schuil gaat achter het waterfront.
6 In Rijswijk (Gld.) wilde men aanvankelijk de bebouwing op de bestaande dijk sparen door tussen het dorp en de rivier een paralleldijk te leggen. Dat zou volgens de RDMZ echter een ongeloofwaardig beeld hebben opgeleverd. Na zeer veel overleg is uiteindelijk gekozen voor een technische oplossing in de vorm van een damwand door de lengte van de oude dijk. De dijk werd met één meter verhoogd. De bebouwing bleef volledig gespaard, maar staat - zoals op de foto is te zien - thans wel veel lager dan de kruin van de dijk.
5 De zogenaamde Poort van Neerijnen wordt gevormd door twee karakteristieke pandjes ter weerszijden van de entree tot het dorp vanaf de dijk. In het oorspronkelijke plan (1989) zouden deze pandjes moeten verdwijnen. Door ‘uitgekiend ontwerpen’ volgens de regels van Boertien bleef de poort uiteindelijk gespaard. Hier is de dijk ongeveer 1 m 30 verhoogd.
Vanuit een oogpunt van cultuurhistorie is het de laatste jaren goed gegaan met de dijkversterking. Toch is een blijvende betrokkenheid van de dienst noodzakelijk, omdat het denken over het omgaan met LNC-waarden steeds in beweging is. Bovendien liggen er grote bedreigingen op de loer.
| |
Hoe nu verder?
Het is intussen voor iedereen duidelijk, dat wij niet kunnen blijven doorgaan met het steeds weer opnieuw versterken en verhogen van de dijken. Toch zou dat eigenlijk nodig zijn, want volgens de laatste prognoses zal de afvoer van de Rijn gedurende de komende vijftien jaar sterk veranderen. Er zal méér
| |
| |
7 Door achtereenvolgende dijkversterkingen was de molen in Waardenburg steeds meer in de luwte van de dijk komen te liggen. Bij de werkzaamheden aan de dijk in 1997 zou een verder functioneren van de molen onmogelijk zijn geworden. Een ingrijpend plan, dat bij menige ‘echte’ monumentenzorger de wenkbrauwen deed fronsen, moest hier uitkomst bieden: de molen werd op een twee meter hoger gelegen fundering herbouwd. De positie van de molen ten opzichte van de kruin van de dijk werd daarmee dezelfde als rond 1900. Zoals de foto toont bleven ook de visuele relaties tussen de verhoogde dijk, de herbouwde molen en het links op de foto gelegen molenaarshuis goed bewaard.
water komen en op andere momenten. Veel van de neerslag die thans in de winter in Zwitserland als sneeuw valt en tot april blijft liggen, zal de komende jaren als regen in januari en februari direct in de Rijn terechtkomen! De afvoerpieken zullen in die maanden dus veel hoger worden.
Landelijk wordt thans de studie Ruimte voor Rijntakken uitgevoerd. De dienst is nauw betrokken bij deze studie. Doel van de studie is vast te stellen met welke maatregelen (anders dan dijkversterking/-verhoging) rondom de grote rivieren wij ook in de toekomst droge voeten kunnen houden. Te denken valt aan maatregelen die een grotere afvoer mogelijk maken: kribverlaging, verdiepen hoofdgeul, aanleg nevengeulen, verlaging van de uiterwaarden, verwijderen van obstakels (landhoofden van bruggen, veerwegen, veerstoepen, zomerkaden) en terugleggen van dijken. Ook de effecten van zogenaamde retentiebekkens worden onderzocht.
Bij de gedachte aan sommige van deze maatregelen slaat de schrik je om het hart: een volledige vernietiging van ons rivierlandschap zou het gevolg kunnen zijn. Deze recente ontwikkelingen vragen extra aandacht van de RDMZ. De zorg van de dienst is immers onder meer het in stand houden van het herkenbaar door mensen handen vervaardigde cultuurlandschap van de uiterwaarden en rivieren. Eigenlijk het beeld zoals we dat kennen van de oude schoolplaat. Daarvoor zal nog hard gevochten moeten worden.
| |
Conclusie
De waterbeheersing van en langs onze grote rivieren is een complex proces geworden, waarbij veel partijen zijn betrokken. De RDMZ, die - het is reeds gezegd - pas laat een eigen verantwoordelijkheid in dat proces heeft aanvaard, speelt hierbij nu een actieve rol. Soms sturend, soms meer volgend, maar altijd waakzaam.
Terugkijkend op 40 jaar rivierdijkversterking valt op hoe de rol van de dienst in die periode is veranderd. Het is thans ondenkbaar, dat de dienst akkoord zou gaan met plannen voor rivierdijkversterking, waarin 43% van de bebouwing verloren gaat. Een percentage, dat door een strijdbaarder opstelling en door de uitvloeisels van de Commissie Boertien overigens is teruggebracht naar gemiddeld ongeveer één!
Opvallend is ook de enorme verbreding van het begrip ‘cultuurhistorische waarden’, die zich in de loop der jaren heeft voltrokken: van een alleen objectgerichte benadering van vroeger naar een meer integrale benadering nu.
|
|