| |
| |
| |
G.H. Keunen
Van moeras tot welvaartsstaat
Het ‘Achtste Wereldwonder’ en zijn instandhouding
Zo'n duizend jaar geleden begonnen de bewoners van de delta van Rijn en Maas geleidelijk aan de toenmalige wildernis te ontginnen. Na enkele eeuwen was een waterstaatkundige infrastructuur ontstaan die tot in onze dagen aan de basis ligt van de samenleving. Dat typische Hollandse polderlandschap is in feite te beschouwen als het grootste door mensenhand gemaakte wereldwonder aller tijden. Het is een monument op zich, uniek en als cultuurlandschap van mondiaal belang. Dit landschap, met name het Groene Hart, staat evenwel onder grote druk en is in zijn samenhangende eenheid onbeschermd.
Het veiligstellen van dit ‘werelderfgoed’ is meer dan een nationaal belang. Het ‘Achtste Wereldwonder’ mag niet óók verloren gaan.
| |
Nederland - Waterland
‘Denkend aan Holland zie ik brede rivieren traag door oneindig laagland gaan’.
Dat water, dat de schrijver H. Marsman zag, heeft grotendeels de delta gevormd waar wij thans leven. Water, onmisbaar als basis voor het leven, is vriend en vijand tegelijk zoals het verleden laat zien. Het is een element waarmee we een moeizame relatie hebben, omdat die rivieren soms wel erg breed dreigen te worden en zo oneindig en veilig is ons laagland dan uiteindelijk ook weer niet, zoals de laatste jaren is gebleken.
In grote lijnen is de Hollandse bodem gevormd door het water, door afzetting van meegevoerde klei en zand, waarop later, in de kustvlakte achter de duinen, op uitgebreide schaal veenvorming plaats had. De natuurlijke begroeiing en beplanting van het gebied werd zo bepaald. De bewoners werden al spoedig gedwongen een niet aflatende strijd te leveren tegen het water. Als ‘vijand’ moest het worden teruggedrongen en beheersbaar gehouden.
Het water heeft de bodemkaart, zeker in het westen van het land, grotendeels bepaald en zo de bewoners veelal gedwongen tot een ‘volgend beleid’ (afb. 1). Om zich te vestigen was er weinig andere keus dan de wat hoger gelegen droge gebieden die toegankelijk waren met name ook via het water, waar gebouwd kon worden en waar enige vorm van landbouw mogelijk was. Water en bodemgesteldheid, vaak een verwevenheid, zijn zo de basis geworden
1 De polder Kockengen met zijn typische ‘cope-verkaveling’, gezien naar het westen vanaf de toren van de NH Kerk. Foto auteur.
waarop onze hele samenleving in de loop der eeuwen is opgebouwd. Ze bepaalden uiteindelijk de plaats waar dorpen en steden zouden ontstaan en de onderlinge verbindingen en relaties, zowel over land als over water. Het was bepalend voor de wijze van agrarisch grondgebruik en voor de ontwikkeling van aan het water gebonden nijverheid. Ook werd zo in grote lijnen bepaald waar en hoe landbouw en visserij, handel en nijverheid zich zouden ontplooien. De direct voorhanden zijnde materialen hout, riet en klei gaven richting aan bouwwijze en vormgeving van de gebouwde omgeving. Zuinig materiaalge-
| |
| |
2 De polder Kockengen met zijn molen, wetering en bruggetjes. Het typische Hollandse polderlandschap ten voeten uit. Foto auteur.
bruik en liefst weinig gewicht, niet alleen uit kostenoverweging maar ook vanwege de veelal geringe draagkracht van de bodem, die in veel gevallen toch nog tot bijzondere funderingstechnieken leidde.
Water en bodemgesteldheid dicteerden uiteindelijk ook de fijnmazige en gecompliceerde waterstaatkundige infrastructuur die zou ontstaan en ten principale heden nog steeds aanwezig en in functie is.
Met name in de randstad, in het Groene Hart, is zo door de eeuwen heen een toch wel bijzonder landschap ontstaan.
| |
Ontwikkeling waterhuishouding
De eerste maatregelen in het gebied waren de dijken die aangelegd moesten worden tot kering van het buitenwater, zee en rivieren.
Al rond 1300 waren hiertoe overkoepelende waterschapsorganisaties aanwezig, die gezag en macht hadden om het collectief belang, de dijkzorg, te behartigen. Lokaal en regionaal vond daarnaast poldervorming plaats, waarbij kleinere waterstaatkundige eenheden werden gevormd. Zo'n polder omvatte een gebied met gezamenlijke belangen op het gebied van de waterbeheersing. De lozing van overtollig water vond aanvankelijk plaats op natuurlijke wijze door sluizen. Bij laag buitenwater stroomde het water vanzelf weg. Geleidelijk aan, onder invloed van stijgende buitenwaterstand en lager wordend binnenwater, voldeed dit niet meer met wateroverlast als gevolg. Deze ontwikkeling werd in het westen nog versterkt doordat in grote gebieden de bovenste veenlaag in de loop der tijd werd afgegraven. De zo in den droge gewonnen turf had men als brandstof hard nodig, omdat hout daar nauwelijks aanwezig was. Door dit turfgraven trad een aanmerkelijke maaiveldverlaging op. Door de zo ontstane lage ligging kwam de bruikbaarheid van de grond ernstig in het geding.
Rond 1410 verschijnen de eerste windwatermolens ten tonele. Het overtollige water wordt daarna meer en meer met windkracht uitgemalen, waardoor de drooglegging toenam en het agrarisch grondgebruik sterk verbeterde (afb. 2).
Na het midden van de 15de eeuw neemt de toepassing van de poldermolen een grote vlucht en een eeuw later zijn de meeste daarvoor in aanmerking komende gebieden onder windbemaling gebracht. Daarmee werd voorkomen dat de bewoners het Groene Hart noodgedwongen moesten verlaten. In een door gebrekkige waterlozing onbruikbaar geworden gebied, hoe goed met dijken ook beschermd, zou immers niet meer te leven zijn. Zo hebben uiteindelijk niet de dijken maar de molens het voortbestaan van westelijk Nederland gered. Anders had men het uiteindelijk moeten prijsgeven. De Waddenzee zou zich dan waarschijnlijk tot aan de Belgische grens hebben uitgestrekt met stranden langs de westrand van het Gooi en de Utrechtse Heuvelrug.
Enkele eeuwen later dreigde opnieuw gevaar. Grote gebieden van Zuid-Holland en Utrecht waren als gevolg van steeds verdergaande turfwinning tot ca. 3 à 4 meter diepe veenplassen vergraven, vaak van elkaar gescheiden door slechts dunne stroken slappe bewoonde veengrond. Het gevaar dreigde dat onder invloed van de wind deze plassen zich uiteindelijk zouden verenigen tot niet meer te beteugelen binnenzeeën, die het Groene Hart van binnenuit zouden vernietigen. De windmolen werd wederom als doorslaggevend wapen in de strijd geworpen om deze plassen droog te malen. De hierdoor gevormde polders worden droogmakerijen genoemd.
Deze ‘Deltawerken’ van de 17de, 18de en 19de eeuw namen dat gevaar weg en leverden bovendien grote oppervlakken waardevolle cultuurgrond op. Alleen al binnen de huidige begrenzing van het Groene Hart een oppervlak van ca. 26.000 HA, waarvan het veen als rook door de schoorsteen is verdwenen.
Zo is in grote lijnen het polderlandschap ontstaan zoals wij dat nu kennen.
| |
Het Achtste Wereldwonder
Het zo typische Hollandse landschap, dat weidse polderland met groene weiden en sloten tot aan de horizon, is wellicht wereldwijd net zo bekend als ons nationale symbool ‘de molen’. Voor beroemde schilders was het in het verleden een inspiratie, voor buitenlandse bezoekers een verbazing. Er zijn vele zaken die elders in de wereld in een misschien wat andere vorm ook te vinden zijn, zoals kerken, kastelen, boerderijen etc. Zelfs de molen is niet iets exclu-
| |
| |
3 Het westelijk veenweidegebied van de provincie Utrecht. De polder Kockengen, een voorbeeld van een blokvormige zogenaamd ‘cope-ontginning’, die compleet met molen vrij gaaf bewaard is gebleven. De oude dorpskern ligt ingesloten tussen de Heycop en de Bijleveld, twee vele kilometers lange regionale afwateringskanalen, die men uit nood eind 14de eeuw, resp. begin 15de eeuw heeft moeten graven. Er is destijds nogal wat gegraven! Globaal berekend ligt er alleen al binnen deze polder (ca. 1,3 × 2,6 km) rond de 65 kilometer aan slootlengte! Detail topografische kaart.
sief Hollands. Hij was in het verleden vrij algemeen in grote delen van Europa te vinden. In die hoedanigheid kan hij gezien worden als het symbool van een ganse beschaving, zoals de Belgische molenkenner Paul Bauters terecht opmerkt.
De molen was immers in het verleden de high tech van zijn tijd, een machine met water of wind als energiebron, die in staat was om de beperkte menselijke productiemogelijkheden te vermenigvuldigen. In die hoedanigheid stond hij aan de basis van de huidige geïndustrialiseerde europese samenleving. Wat ons land op molengebied wel bijzonder maakt, was de grote verscheidenheid aan functies, toepassingen en typen die hier ontstond en deels nog aanwezig is. Om die reden kan het nationale molenbestand eveneens als werelderfgoed beschouwd worden.
Het typische Hollandse polderland daarentegen is mondiaal bezien wél uniek, met name het veenweidegebied met de daarin gelegen droogmakerijen. Waar ter wereld leeft men immers op de bodem van door de mens drooggemaakte meren, meren die men nota bene eerst ook nog zelf had gecreëerd? (afb. 3). Het Hollandse polderlandschap is in zijn totaliteit het grootste wereldwonder aller tijden. Dat is niet overdreven. Het is een monument van vernuft en volharding. Vernuft, omdat oplossingen werden gevonden, waardoor het tot op de dag van vandaag functioneert. Volharding, omdat het al eeuwenlang een beduidende inspanning vereist, en zal blijven eisen omdat de samenleving niet meer terug kan. Door de strijd met het water aan te gaan heeft zij zich al eeuwen geleden verplicht tot een ‘eeuwigdurende’ instandhouding. Deze is uitgekristalliseerd in een fijnmazig technisch en bestuurlijk netwerk van waterstaatsaangelegenheden. Dat netwerk, dat als onderlegger functioneert voor de hele samenleving, is onopvallend,
| |
| |
4 Het is een merkwaardig land waarin wij leven. De toegang tot de NH Kerk te Hazerswoude-dorp ligt thans zo'n 2 meter boven het omliggende straatniveau. Het is een indicatie hoezeer de veenbodem in deze omgeving in de loop der eeuwen door bemaling, waterpeilverlagingen en daaropvolgende inklinking is gezakt. Dat verschijnsel was ook de oorzaak van de ernstige funderingsproblemen van dit monument. De houten fundering was boven het grondwaterpeil geraakt met verrotting als gevolg. Foto auteur.
bijna onzichtbaar aanwezig en wordt als vitale functie voor ons allen verzorgd door de waterschappen. Bijna iedere vierkante meter in ons polderland is een product van menselijke activiteit. Dat gegeven, gekoppeld aan de voortdurende instandhoudingsproblematiek, maakt de lage helft van ons land mondiaal bezien zo uniek.
Het is echter de vraag of dat wel voldoende beseft wordt. Voor ons is het zo gewoon, omdat we niet beter weten dan dat het altijd zo is geweest. De arbeidsprestatie, die met name in het verleden met niet veel meer dan menskracht hiervoor geleverd moest worden, is echter indrukwekkend (afb. 4). Een miljoen, misschien wel enkele miljoenen kilometers met de hand gegraven sloten, kanalen etc. en naar schatting enkele tienduizenden kilometers kaden en dijken in alle soorten en maten. En al zo'n 600 jaar pompen, dijken ophogen, sloten en vaarten uitbaggeren, het gehele systeem instandhouden en verbeteren om alle overtollige water maar weer op zee te kunnen lozen. De zo beroemde Chinese Muur lijkt qua prestatie bij dit alles in het niet te vallen.
| |
Waterstaatkundig belangrijke cultuurlandschappen
Het zo Hollandse polderlandschap manifesteert zich met name in het Groene Hart. Globaal bezien valt het waterstaatkundig uiteen in twee delen, namelijk het gebied tussen de grote rivieren, de ‘waarden’, en het ‘vasteland’ van Zuid-Holland en Utrecht (en een klein stukje Noord-Holland). Beschouwen we het gebied van het ‘vasteland’, dan zijn daarbinnen waterstaatkundig bezien globaal drie verschillende soorten gebied te onderscheiden (afb. 5 en 6).
- | Het open (veen)weidegebied zoals dat in de Middeleeuwen ontstaan is door het in cultuur brengen van woeste gronden. Dit is de eerste fase van grootschalig menselijk ingrijpen. |
- | De door de mens zelf middels turfwinning gecreëerde veenplassen, die nadien nooit zijn drooggemaakt, zoals de Vinkeveense, Loosdrechtse, Nieuwkoopse en Langeraarse Plassen. De Kagerplassen en Westeinderplas zijn tot op zekere hoogte ‘natuurlijke plassen’. |
- | Door turfwinning ontstane veenplassen die later zijn drooggelegd en tot polders gemaakt, de zogenaamde ‘droogmakerijen’. Deze droogmakerijen kunnen gezien worden als een tweede fase van grootschalig menselijk ingrijpen. |
Wordt bovengenoemde onderverdeling op de kaart gezet, dan blijkt dat er met name van de categorie oudste cultuurlandschap toch niet zo heel veel meer over is. Waarmee niet gezegd wil zijn dat het typische ‘droogmakerijlandschap’ van minder betekenis zou zijn. Het wil wel zeggen dat het veenweidegebied schaars is geworden en dat het belang ervan niet alleen in oppervlakte-eenheden kan worden uitgedrukt. Zijn echte waarde ontleent het aan de verbondenheid met de factor weidsheid, ofwel de horizon aan de einder.
Naast deze algemene landschapsindeling zijn er nog enkele kleinschaliger waterstaatkundig bijzonder waardevolle gebieden aan te wijzen, waarin een bepaalde ontwikkeling zichtbaar is en die om die reden een bijzondere zorg en bescherming waard zijn.
| |
| |
5 Het hart van het Groene Hart, het gebied tussen Vecht en Hollandse IJssel. Daarin aangegeven de plassen (zwart), bebouwing (B) en de droogmakerijen (D). Het oppervlak veenweidegebied (VW) is naar verhouding niet eens zo groot meer en op sommige plaatsen zijn er nog slechts smalle corridors overgebleven! Tekening auteur.
| |
Aarlanderveen
Het poldergebied aan de westzijde van het dorp werd in de 18de eeuw uitgeveend, waarna de zo ontstane plas rond 1786/88 werd drooggemalen met een gang van drie schepradmolens. Deze waterlozing voerde dwars door een voorliggende polder naar de Rijn.
Een afzonderlijk deel van de zo ontstane droogmakerij werd nog dieper uitgeveend, waardoor deze zogenaamde ‘Put’ met een eigen molen een droogmakerij in de droogmakerij werd. Aan de relatief hoge ligging van deze molen is thans ook te zien hoezeer het omliggende polderland, het zogenaamd ‘bovenblok’, sinds de droogmaking in 1786/88 door waterpeilverlagingen en daaruit voortvloeiende inklinking van de veengrond nog weer beduidend is gezakt.
Mede door de bijzondere situering van de polder is de windbemaling hier tot op de dag van vandaag als hoofdbemaling gehandhaafd. De vier molens zijn dan ook in het natte seizoen regelmatig in vol bedrijf te zien.
Op korte afstand daarvan ligt een smalle strook zogenaamd ‘bovenland’ met daarop de dorpsbebouwing van Aarlanderveen, een op het oude polderniveau gehouden ‘rug’ tussen twee droogmakerijen. Zulke
6 Het Groene Hart op de kaart van ons land.
stroken komt men op diverse plaatsen bij drooggemaakte veenplassen tegen. Het is uitgespaard ‘oud land’, dat op het oude waterniveau gehouden werd om de funderingen van destijds bestaande bebouwing onder water te houden en zo verrotting te voorkomen. Alles tezamen een zeer bijzonder cultuurlandschap, dat waard is om als geheel beschermd te worden (afb. 7).
| |
Kagerplassengebied
Even benoorden Leiden is in de polders en droogmakerijen rond de Kagerplassen nog een beduidend aantal poldermolens aanwezig. Molens van verschillende typen en grootte, sommige met een scheprad, anderen met een vijzel als wateropvoerwerktuig. De meeste zijn hier zelfs nog tot na de oorlog in functie geweest. De toch al grote landschappelijke waarde van het gebied wordt door de molens nog sterk vergroot.
Al met al is hier sprake van een vrij gaaf gebleven cultuurlandschap. In zekere zin kan het gebied mede daardoor gezien worden als een ‘molen- en polderreservaat’ van nationaal belang.
| |
| |
7 Schematisch lengteprofiel van de omgeving van Aarlanderveen. Maaiveldhoogten, waterniveaus en molenbemaling van de Drooggemaakte polder aan de Westzijde te Aarlanderveen (B+ P). Tekening auteur.
A = oude maaiveldniveau vóór de vervening, tevens het huidige niveau van de dorpskern Aarlanderveen. |
O = indicatie maaiveldhoogte van het veen vóór de ontginning, en de latere daling. |
B = Bovenblok. |
P = Zgn. ‘Put’. |
N = Nieuwkoopse droogmakerij, een eveneens uitgeveend gebied. |
| |
De Rotte en omgeving
Ooit ontstaan als veenriviertje, dat water uit de hogere aangrenzende venen afvoerde. Na ontginning van de venen en invoeren van bemaling ontstond omkering van niveaus: het polderland kwam lager te liggen dan de inmiddels door dijken omgeven rivier. In de 17de en 18de eeuw zijn hier veel polders uitgeveend, uitgebaggerd, en de daardoor ontstane plassen door drooglegging herschapen in vruchtbare droogmakerijen. Voor de droogmaking en drooghouding werden molens gebouwd die trapsgewijs elkaar het water toemaalden, een zogenaamde ‘gang’. Langs de Rotte is daarvan nog de ‘viergang’ van de Tweemanspolder over, de enige viergang ter wereld (afb. 8). Aan de overzijde, de westkant van de Rotte, bevindt zich het ‘Bleiswijks Verlaat’, een geheel houten schutsluis van bijzondere constructie, die de verbinding vormde tussen het riviertje en het op oude polderniveau gelegen dorp Bleiswijk. Zulke relatief eenvoudige sluizen trof men voorheen op vele plaatsen aan. Voor zover bekend zijn er thans nog slechts twee (afb. 9).
De hierboven geschetste ontwikkeling heeft er toe geleid dat de Rotte met zijn omliggende polders tot een heel bijzonder cultuurlandschap is geworden. Slechts wanneer de geschiedenis bekend is, kan begrepen worden waarom dit riviertje thans meters hoog boven het omliggende land gelegen is. In de bovenloop en aan de oostkant is het gebied redelijk gaaf gebleven, een polderlandschap dat waard is om gaaf te houden.
| |
Alblasserwaard
In tegenstelling tot de overige ‘waarden’ heeft dit gebied zijn oorspronkelijke waterstaatkundige infrastructuur en bemalingssysteem nagenoeg geheel behouden, met daarbij zelfs nog een groot aantal poldermolens. Hieronder valt ook het beroemde ‘Kinderdijk complex’, dat inmiddels op de lijst van Werelderfgoed is geplaatst. Genoemde infrastructuur was overwegend afwijkend van die in de andere waarden, doordat de meeste polders in de Alblasserwaard op een stelsel van binnenboezems afwaterden. Dit alles tezamen met de overige cultuurhistorische en andere waarden maken de Alblasserwaard tot een buitengewoon waardevol gebied.
| |
Objecten uit het verleden
Binnen het bijna duizend jaar oude cultuurlandschap van het Groene Hart zijn behalve de waterstaatkundige infrastructuur nog vele historische elementen van de worsteling met het water te vinden. Dijken en kaden, sluizen, molens, gemalen, dat alles zou zijn verhaal kunnen vertellen.
Allereerst de dijken en kaden, in aanleg veelal eeuwenoud. Zo zijn de noordelijke Lekdijk en Schielands Hoge Zeedijk, die de hele Randstad beveiligen tegen overstroming door rivierwater, in de 13de eeuw al aanwezig. De rivierdijken zijn monumenten van onverzettelijkheid die in het verleden toch nog wel eens het onderspit moesten delven. Diverse doorbraakgaten in de vorm van ‘wielen’ getuigen daar nog van.
In de dijken lagen de uitwateringssluizen, de ‘kranen’, waarmee het overtollige water naar buiten werd afgevoerd. Veel van deze sluizen zijn in de loop der tijd door veranderende omstandigheden buiten dienst gekomen en verdwenen. Belangrijke historische sluizen, die weliswaar hun oorspronkelijke functie verloren hebben, zijn nog te vinden te Spaarndam, Halfweg en nabij Hekendorp.
Van de windmolens, die vanaf ca. 1410 tot op de dag van vandaag polders droog gehouden hebben, is nog een redelijk aantal bewaard gebleven. Nagenoeg alle zijn bedrijfsvaardig en kunnen in tijd van nood als belangrijke reserve zo weer worden ingezet. Binnen dat molenbestand zijn drie zogenaamde gangen aanwezig, namelijk te Aarlanderveen, Leidschendam en Zevenhuizen. Dit zijn groepen molens die via verbindende watergangen, zogenaamde tussenboezems,
| |
| |
8 De molenviergang van de Tweemanspolder te Zevenhuizen, gezien vanuit de bovenmolen. In de verte van rechts naar links de ondermolen en de beide middelmolens, die van rechts naar links via verbindende tussenboezems elkaar het water toemalen. Geheel links de Rotte, die nu zo'n 4 meter boven het omliggende land ligt. Rechts van de Rottedijk de ca. 1,5 meter lager gelegen tussenboezem, ongeveer het niveau van vóór de droogmaking rond 1730. Geheel rechts de uitgeveende en diepe polder, waarvan het slootwater ca. 5 meter beneden het Rottewater ligt. Voor de droogmaking een veenweidegebied, nu een kleiachtig akkerbouwgebied. Op de achtergrond de veel te hoge bomen langs rijksweg A12. Een visuele barrière in het open polderland, waardoor de molengroep landschappelijk niet tot zijn recht komt en in zijn werking belemmerd wordt. Foto auteur.
9 Het Bleiswijkse Verlaat te Bleiswijk. Dit verlaat vormde de verbinding tussen het riviertje de Rotte en de Lange Vaart, die deel uitmaakt van het lager gelegen dorpswater van Bleiswijk. Rechts van deze vaart het nog dieper gelegen polderland van de uit rond 1775 daterende Bleiswijkse droogmakerij. Foto auteur.
elkaar trapsgewijs het water toemalen, teneinde het grote hoogteverschil tussen polder en boezemniveau te overbruggen. Het zijn inmiddels monumenten van bemalingsgeschiedenis (afb. 10).
In de tweede helft van de vorige eeuw begon de vervanging van poldermolens door stoomgemalen, met als gevolg dat met name in de grotere polders hele molengroepen met bijbehorende waterstaatkundige infrastructuur verdwenen. De kleinere polders sloegen veelal de toch wat kostbare ‘stoomperiode’ (ca. 1850-1920) over en gingen meest pas begin deze eeuw op motorbemaling (olie, elektriciteit) over. Een gaaf gebleven stoomgemaal wordt in het Groene Hart niet meer gevonden. Zelfs landelijk bezien is er van deze categorie bemalingswerktuigen zeer weinig bewaard gebleven.
Wel zijn er nog twee letterlijk unieke stoomgemalen te vinden net buiten de grenzen van het gebied, namelijk de Cruquius bij Haarlem en het indrukwekkende boezemgemaal van Rijnland te Halfweg. Daarnaast zijn er hier en daar nog gemalen aanwezig die ooit als stoomgemaal gebouwd zijn, maar later gemoderniseerd en veelal daarbij tevens geëlektrificeerd. De kleinere en jongere gemalen uit de periode na 1900 zijn in belangrijke mate inmiddels al weer door een nieuwe, modernere gemalen vervangen.
| |
| |
10 De molens van Aarlanderveen in vol bedrijf. Op de voorgrond de middelmolen Nr. 2 met links een klein zogenaamd ‘speelmolentje’. Op de achtergrond de ondermolen Nr. 1. Links in de verte molen Nr. 4, die de ‘Put’ bemaalt: een niveauverschil van ca. 5 meter, dat trapsgewijs door de vier molens wordt overbrugd. Foto auteur.
| |
Het polderlandschap behoeft zorg
Het landschap wordt grotendeels bepaald door de factoren bodem, water, natuur en het gebouwde. Door menselijke activiteiten zijn vele zaken en objecten daarin ingevoerd, is de ‘etalage’ als het ware volgezet. Vanouds heeft de monumentenzorg zich met objecten, meest gebouwen, bezig gehouden, later ook gevolgd door bescherming van stads- en dorpsgezichten en aandacht voor ensembles en structuren. Met bescherming en instandhouding houden op dit moment velen zich bezig. Het landschap echter is méér dan een optelsom van de samenstellende delen en is in zijn totaliteit toch in zekere zin onbeschermd. Wel is er sinds 1926 een Natuurschoonwet, maar toen konden de grootschalige ontwikkelingen niet voorzien worden, die met name na de oorlog het landschap ingrijpend zouden beïnvloeden. De druk die wordt uitgeoefend komt uit velerlei richtingen en een ieder heeft daarbij vanuit zijn eigen gezichtspunt bezien gelijk. Met als gevaar dat de optelsom van alle eigen gelijk voor het cultuurlandschap als geheel negatief uitvalt.
Enige overeenkomst met de situatie van het Naardermeer begin deze eeuw lijkt aanwezig. Destijds een economisch niet interessant gebied, dat men kort daarvoor na droogmaking toch maar weer aan het water had prijsgegeven. Wel goed bereikbaar via een door het gebied lopende spoorlijn en zo op korte afstand van Amsterdam, dat zocht naar een oplossing voor de afvoer van zijn stedelijk vuil. Het was destijds begrijpelijk, dat het oog viel op het Naardermeer als vuilstortplaats. Dat plan gaf uiteindelijk echter de stoot tot de oprichting van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten. Het Naardermeer is inmiddels veilig gesteld en natuurbehoud heeft een groot maatschappelijk draagvlak gekregen. Natuur en landschap zijn echter sterk met elkaar verweven. Geen weidevogels zonder weiden! Landschapsbehoud ligt daarom in belangrijke mate aan de basis van natuurbehoud.
Nu, honderd jaar na de ‘Naardermeeraffaire’, gaat het om het behoud van het Groene Hart, een nog vele malen belangrijker zaak. Ook dit gebied is goed ontsloten en dreigt ‘gedempt’ te worden door een veelheid aan problemen en probleempjes die binnen en buiten het gebied ervaren worden; en waarvan begrijpelijkerwijs de oplossing in eerste instantie uiteraard dichtbij gezocht wordt. Een eeuwenoude polder die
| |
| |
onder het zand gespoten wordt is echter voorgoed verloren. Maar dat niet alleen. Het is weer een begin van een nieuwe dynamiek, waarvan het uitdijende karakter in de toekomst wéér meer ruimte op zal eisen. Wil het Groene Hart als werelderfgoed behouden blijven, dan zullen uiteindelijk krachtige keuzes gemaakt moeten worden teneinde een verdersluipende ‘erosie’ te voorkomen. De toekomst houdt immers niet op in 2030. De generaties die na ons komen hebben er recht op dat wij nu onszelf beperkingen opleggen in het ruimtegebruik. Alleen al een efficiënter gebruik van het reeds bebouwde gebied voorkomt het onnodig opofferen van de nog open ruimte. Het is wat merkwaardig om te zien dat vanuit milieubesef zuinig energiegebruik een alom geaccepteerde gedachte is waaraan op vele wijzen vorm wordt gegeven, terwijl een zodanige opstelling ten aanzien van het ruimtegebruik niet echt aan de orde lijkt. Dit is des te merkwaardiger, omdat de ruimte in ons kleine land in tegenstelling tot energie wel degelijk eindig is, ofwel: op is op.
| |
Slot
Het thema Nederland - Waterland had in het kader van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening reeds de aandacht getrokken vóórdat de samenleving er middels herhaalde, tamelijk grootschalige wateroverlast indringend mee werd geconfronteerd. Uit de nota valt ook duidelijk te lezen dat iedereen in feite wel op enigerlei wijze daarbij betrokken belanghebbende is en dat het daarom voor de toekomst één van de belangrijkste aandachtspunten is. Hoezeer ons land een ‘waterland’ is valt met name af te lezen aan de wijze waarop het polderlandschap is ontstaan. Met name in het Groene Hart, dat toch historisch, economisch en politiek altijd het zwaartepunt is geweest van de natie. Een gebied waarin ook in de toekomst een veelheid aan functies zijn plaats moet krijgen.
Bij alle discussies daarover wordt maar zelden vernomen hoezeer het polderlandschap op zich mondiaal bezien al een belangrijk cultuurmonument is.
Behoud van het authentieke karakter ervan is tegen die achtergrond verre te verkiezen boven ingrijpende veranderingen, die historisch niet te verdedigen zijn en de zo bijzondere eigen identiteit aantasten.
Als voorbeeld van zo'n ontwikkeling kan het streven worden genoemd om in het droogmakerijlandschap ten oosten van Zoetermeer bos aan te leggen, het zogenaamde Bentwoud. Veel voor de hand liggender zou zijn om het open polderlandschap te versterken door tot op zekere hoogte de vroegere situatie van vóór de droogmaking te herstellen. Nieuwe plassen zouden niet alleen in die regio van groot recreatief en economisch belang zijn, maar wellicht ook een belangrijke functie kunnen vervullen in het kader van een beter en duurzamer waterbeheer. Zo zou het verleden opnieuw een oplossing aanreiken voor de toekomst.
Behoud van de eigen identiteit wordt ook steeds belangrijker, nu de wereld een dorp lijkt te worden en er steeds meer nivellerende factoren zijn. Het draagt ook bij aan het menselijk welbevinden, omdat weidsheid en water factoren zijn die weldadig aandoen in een steeds gejaagder bestaan.
Het Hollandse polderlandschap is niet alleen het ‘behang’ van de eigen leefomgeving waar dagelijks tegenaan gekeken wordt, maar ook een belangrijke factor in het kader van het cultuurhistorisch toerisme. Het is belangrijk voor buitenlander en Nederlander tezamen en vormt daarmee ook een economisch niet te onderschatten toeristische factor: vorig jaar een besteding van ruim 13 miljard gulden en werkgelegenheid voor 345.000 mensen. Het behoud van dat landschap is niet minder belangrijk dan de instandhouding van de Egyptische piramiden in hun oorspronkelijke omgeving.
|
|