Ten geleide
‘Liber Amicorum: boek van en door vrienden voor een alom gewaardeerde vakbroeder of -zuster, uitgebracht ter gelegenheid van een mijlpaal in de carrière van de gefêteerde.’
Zo kun je een vriendenboek omschrijven; vele schrijvers publiceren gezamenlijk in één band ter ere van een persoon. Dit boek is ook een ‘liber amicorum’; het is echter niet opgedragen aan een bevriend iemand, maar aan een ‘bevriend’, met liefde en enthousiasme beoefend vak: instandhouding van cultureel erfgoed. Een vriendenboek voor het vakgebied dus en dat vakgebied blijkt breed en in verrassende mate multi-disciplinair te zijn. De ‘mijlpaal’ is daarbij nadrukkelijk niet het adieu aan de 20ste eeuw en de blijde inkomst van het derde millenium. Nee, de mijlpaal die dit boek markeert is het alom in kringen van monumentenzorgers, ontwerpers en beleidsmakers, die onze leefomgeving tot werkgebied hebben, gerijpte besef dat het instandhouden van cultuurhistorische waarden verder strekt dan fysiek behoud en conservering. Actieve inzet van de cultuurhistorische factor bij alle naarstige activiteit die in het kader van de inrichting van ons land wordt ontplooid, vormt evenzeer onderdeel van het recept. Instandhouding van cultureel erfgoed, van de beschermde structuren en gebouwen die onze biotoop in belangrijke mate kwalificeren, is daarmee onmisbaar onderdeel van het goede werk voor integrale kwaliteit van onze gebouwde omgeving. En dat is toch een mooie vrucht van het bovenvermelde rijpingsproces. Kort gezegd gaat het bij instandhouding dus om een zo breed mogelijke benadering van de behoudsopgave èn de veranderingsnoodzaak; het gaat erom het ‘oude’ en het ‘nieuwe’ in samenhang levensvatbaar te maken. Er is dan ook een prettig neveneffect: vervlechting van ‘oud en nieuw’ levert op dat de soms gesignaleerde kloof tussen monumentenzorg en ontwikkeling haast als vanzelf wordt gedicht, wederzijdse appreciatie als troef die iedereen in de kaart speelt.
Bijna dertig auteurs waren op toeschietelijke wijze bereid om over instandhouding hun licht te laten schijnen, nadrukkelijk vanuit hun optiek, want dat was de vraag die de redactie de beoogde auteurs stelde: wat heeft het eigen vakgebied te bieden over dit onderwerp? Het antwoord op die vraag ligt nu voor u. De antwoorden zijn, gezien de beperkingen die de formule van het jaarboek aan de omvang van tekst en getal van afbeeldingen stelt, veelal puntig en daarmee grondstof voor ruimer presentatie, maar ook dat was opzet: bijna alle onderwerpen staan open voor nadere uitwerking.
Wat de 28 jaarboekbijdragen tonen, is het zeer ruime spectrum van de instandhoudingsdiscipline. Naar schaal en richting van beschouwen is er opmerkelijke variëteit. Zo treft de lezer verhandelingen aan over landschappelijke en stedenbouwkundige onderwerpen met bijbehorende kaartschaal, terwijl er daarnaast bijdragen zijn die het voorwerp van studie en wetenschap belichten, gezien door de microscoop. Dat ook afzonderlijke gebouwen aan bod komen spreekt in een uitgave onder de vlag van de RDMZ voor zich. Het hoofdonderwerp is dus ‘van alle schalen’; tegelijkertijd is de invalshoek van de beschouwingen minstens even divers. Beleidsmatige en bestuurlijke onderwerpen gaan samen met puur instandhoudingstechnische bijdragen. Herbestemming en -ontwikkeling komt aan de orde naast scrupuleuze consolidatie op de vierkante millimeter. Het hoort allemaal bij elkaar; ‘eenheid in diversiteit’ zou het motto van dit jaarboek kunnen zijn. Daarom bleek ondanks de diversiteit van de bijdragen een indeling in hoofdstukken goed te passen, een indeling die naar het oordeel van de redactie ook wenselijk was. Gekozen is voor een opsplitsing in drieën. Met de hoofdstuktitels, ‘De grote schaal’, ‘Het dicterende gebouw’ en ‘Materie onder de loupe’ bleek niet alleen een ordening in schaal van behandelde onderwerpen mogelijk, maar kon tegelijkertijd het onderwerpenscala van bestuurlijk en beleidsmatig naar materieel en technologisch goed sporen. Illus-