Jaarboek Monumentenzorg 1998. Buitenplaatsen
(1998)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Wim Meulenkamp
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Premissen over de parvenu-stijl: tussen aanpassing en eigenzinnigheid‘Parvenutuinen zouden... op een andere manier, zonder hen zo uitdrukkelijk te toetsen aan de gangbare normen van de landschapsstijl, kunnen worden bezien: als een cultuurverschijnsel dat zich projecteerde op de tuinarchitectuur.’ Noeska de Wit, ‘Tovertuinen’, 1996
In Nederland, en niet alleen daar, bestond in de negentiende eeuw een aantal tuinen en parken dat niet tot de canon van de gangbaar geachte tuinstijlen behoorde, tuinen die tot voor zeer kort niet waren opgenomen in overzichten betreffende de tuingeschiedenis. Het gaat hier om een corpus aan zeer aparte, karakteristieke locaties die ieder voor zich Einzelgänger in de stijlgeschiedenis lijken te zijn, maar nu toch onder een heel specifieke noemer kunnen worden gevat. Dat deze tuinen zo goed als nooit zijn opgemerkt, is waarschijnlijk te wijten aan hun stoffage die zeer bizar te noemen is en ongetwijfeld door velen tot de kitsch zal worden gerekend. Om deze tuinen en hun uitmonstering toch te kunnen benoemen is een wellicht weinig sympathieke noodnaam bedacht: de parvenu-stijl, een aanduiding die evenwel precies weergeeft in welke hoek de opdrachtgevers gezocht moeten worden.Ga naar eind1. Toch blijken deze tuinen wonderwel te passen in het geheel van neo-stijlen en exotismen die zo typisch zijn voor het derde kwart van de negentiende eeuw in Nederland, een tijd waarin neo-barok, neo-renaissance, neo-gothiek, neo-rococo en de rustieke stijl samengingen met een baaierd aan nieuwe materialen, materialen die nu vaak als inferieur worden beschouwd, maar in feite zeer vooruitstrevend waren, waarbij bijvoorbeeld brons werd vervangen door de meest curieuze metaallegeringen, hout door papier maché en gutta percha, en exotisch en ongewoon materiaal als bamboe, olifantenhuid en hertengeweien werd gebruikt als grondstof voor stoelen, tafels, prullenbakken en kroonluchters. Ook gietijzer en beton werden toegepast op een wijze die men tegenwoordig niet meer kan/wil begrijpen.Ga naar eind2. Deze vaak ongerijmde stijl- en materiaalcombinaties waren ook aanwezig in een aantal tuinen en parken, veelal het recente eigendom van snel rijk geworden ondernemers of renteniers. Het zijn tuinen die gedefinieerd worden door verschillende karakteristieken welke doorgaans in combinatie met elkaar voorkomen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorbeelden van dit soort ‘parvenu-tuinen’ zijn vaak enkel nog in de documentatie terug te vinden; gezien de latere weerzin tegen deze decoraties zijn bijna alle vormen van stoffage verdwenen, vaak al met ingang van de eerstvolgende wisseling van eigenaar. Enkele tuinen dateren niet uit het derde kwart van de negentiende eeuw, maar zijn mogelijk enige tijd later aangelegd en ‘ingezaaid’ met ornamenten. Tot nu toe is een aantal van deze locaties in kaart gebracht, en het gaat hierbij om de volgende tuinen/parken, waarbij zeer summier de mate van ornamentering wordt geschetst:
Ex aequo zou het Huis Bisdom van Vliet te Haastrecht kunnen worden vermeld, waarvan de tuin uit de tweede helft van de negentiende eeuw dateert, maar niet geheel aan de parvenu-stijl beantwoordt, ofschoon huisinterieur en tuin wel een uitstekend voorbeeld geven van de wat mildere vorm van negentiende eeuwse ornamenteerzucht.Ga naar eind10. Wanneer men deze locaties aan de criteria voor de parvenu-stijl toetst, dan blijken ze bijna alle vereiste karakteristieken te bezitten. Zowel Dirk Boer van Welgelegen, als Petrus Regout van Vaeshartelt, Herman Otto van der Linden van Villa Soekasari en Jan van Hattum lieten boekjes verschijnen over hun tuinen en/of produceerden reeksen foto's en/of litho's die hun bezittingen in volle glorie toonden. Onbekommerd werden in deze tuinen stijlen en materialen gemengd, vaak aangevuld met gekochte ornamenten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
terwijl de massaliteit van de ornamentiek tweeledig is: ze sluit ten dele aan bij de gangbare interieurstijl, maar is ook in vele gevallen direct geïnspireerd op het Magazijn van tuin-sieraaden uit 1802, in een tijd toen de Van Laar-stijl in het geheel niet meer bon ton was, zo'n zeventig jaar na eerste publicatie van dit werk.Ga naar eind11. Ook hebben deze parvenu-tuinen enig verband, althans in hun oorsprong, met een reeks regionale tuinen die evenwel van eerder datum zijn: zo heeft de zogenaamde Zaanse tuin, die ook in bijvoorbeeld Broek in Waterland veel voorkwam, aspecten die we later terugzien in de parvenu-stijl (overvloed aan ornamentiek, beïnvloeding naar en van voorbeeldboeken als Van Laar, aanleg door renteniers, kooplieden en dergelijke); evenals de aanleggen van Lucas Pieters Roodbaard in Noord-Nederland (directe beïnvloeding door Van Laar); en een aantal uitspanningen rond Oranjewoud, terwijl bijvoorbeeld ook in andere tuinen in en rond Rijswijk het effectbejag dat we bij Dirk Boer's Welgelegen zo evident kunnen waarnemen, eveneens aanwezig is.Ga naar eind12. Een kleine analogie voor wat betreft de bouwkunst en de verzamelwoede is te vinden in Kasteel Heeswijk dat in de negentiende eeuw door de familie Van den Bogaerde in een bijna panische campagne werd voorzien van talrijke spolia die bedoeld waren om aan Heeswijk en de Bogaerdes meer status te geven dan hen mogelijk toekwam.Ga naar eind13. Iets dergelijks past ook binnen de opwaardering van het koningschap door Willem II. Nederland was immers als monarchie ook slechts een ‘parvenu’, en Willem schiep zich bij dit koningsschap vooral voor wat betreft de levende
1 Veldtafereel VIII: ‘Groeppéring van diversen.’ Twee haardfiguren, een volière, stenen honden en een ‘heksenbol’.
have zijn eigen wereld: hij bezat een hofdwerg, een hofmechanicus, een hofdichter en een dierentuin. Zijn pogingen Nederland te herschapen in een neogothisch koninkrijk zijn tot op heden nog onderbelicht. Het is opvallend dat bijvoorbeeld Regout en Dirk Boer directe connecties met het hof hadden, al was het maar als leverancier. Zonder het te weten werden al deze parvenus in de rug gesteund door Koning Ludwig II van Beieren, een man die heel Beieren tot zijn tuin kon gebruiken en inplaats van schijnruïnes, houten schotten en bizarre fonteinen, meteen volledige paleizen liet neerzetten in neo- of exotische stijlen. Ludwig koos bij voortduring, net als de parvenus, voor een andere stijl en vorm, zonder dat enige onderlinge samenhang tussen zijn gebouwen bestond: neo-romaans (Neuschwanstein), neo-gothisch (verbouwing van Hohenschwangau), rustiek (het zg. Königshaus op de Schachen), Chinees (een niet uitgevoerd paleis), neobarok/rococo (Hohenchiemsee en Linderhof), oriëntaals (kiosk Linderhof).Ga naar eind14. Als eksters gingen Ludwig en zijn Nederlandse tegenhangers door de kunstgeschiedenis, en pikten op wat van hun gading was. Daarmee was de parvenu-stijl een stijlrichting (als het er al een was) die geen toekomst had en al snel aan haar eigen overgewicht zou bezwijken. Alle foto's door | |||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Dirk Boer en WelgelegenWelgelegen te Rijswijk is, was, een verbijsterend park.Ga naar eind15. Het is gesunkenes Kulturgut. Vanaf Welgelegen is het niet ver meer naar de tuinkabouter, het | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Veldtafereel IX: ‘Vijverzigt.’ Met onder meer een geschilderde ooievaar en een uiterst merkwaardig beeld rechts.
3 Veldtafereel X: ‘Staden Landzigt.’ Dirk Boer in het zonnetje voor zijn gietijzeren koepel, met uitzicht op Den Haag.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
pakketbouw-molentje en de plastic reiger aan een vijvertje met de doorsnee van anderhalve meter. Maar ook was Welgelegen een eminente uiting van een versieringsdrift en experimenteerlust die typisch is voor het derde kwart van de negentiende eeuw. Welgelegen keek in haar decoratieschema's terug naar de tijd rond 1800, toen Gijsbert van Laar's Magazijn van tuin-sieraaden in tientallen Nederlandse tuinen en parken van invloed bleek. Evenzogoed was Welgelegen modern, althans voor wat betreft de smaak van een bepaald deel der Nederlandse bevolking: de nabob, de nouveau riche, de rentenier. Vooruit wijzen deed Welgelegen echter niet. Deze parvenu-stijl bleek een doodlopende weg, te kostbaar en te pregnant individualistisch om navolging te krijgen en, indien al opgemerkt in latere tijden, dan enkel om de slechte smaak te beschimpen die in Welgelegen en op andere locaties zo uitstekend naar voren kwam. Dirk Boer was een rijke winkelier in ruste toen hij Welgelegen aanschafte. Hij had echter een opmerkelijke voorgeschiedenis. Hij werd op 3 september 1803 geboren in Alphen aan den Rijn.Ga naar eind16. Over zijn vroege leven is niet veel meer bekend dan dat hij van eenvoudige komaf was, en te Den Haag huisbediende werd van Cornelis baron van Zuylen van Nijevelt. In 1825, na Boer's huwelijk met de medebediende in Van Zuylen' huishouding, Aaltje Hentzepeter, leende de baron zijn huisknecht 1500 gulden, waarmee Boer het zogeheten Japansch Magazijn opende, aan Het Plein in Den Haag.Ga naar eind17. Waarom Van Zuylen een huisknecht die niet veel ouder dan 22 jaar was, een dergelijk bedrag ter hand stelde, is niet geheel duidelijk - het kan niet zijn geweest vanwege jarenlange trouwe dienst, mogelijk was er een persoonlijke reden, mogelijk ook herkende Van Zuylen een goede investering, ofchoon anderen de reden weer wensen te zien in Van Zuylen's diepe godsdienstigheid - hij was de voorman van het Haagse Réveil.Ga naar eind18. Het Japansch Magazijn handelde niet alleen in Japanse waar, maar ook in Chinese artikelen, Turkse snuisterijen en ongetwijfeld nog andere exotica. Daarenboven verkocht Boer gutta percha overschoenen en specerijen. Als trekpleister was er bovendien een ‘Japansch en Chineesch panorama’. Waar Boer de idee vandaan haalde voor het Japansch Magazijn is onbekend, wellicht gaf de baron hem enig advies en fourneerde hij hem met een klantenkring. Feit is dat zijn onderneming een razend succes werd. Het hof kwam er inkopen, en al snel, in 1837, kon Boer zich hofleverancier noemen. Hij handelde tevens in schilderijen, en verkocht deze waarschijnlijk ook aan Willem II en Willem III (die onmiddellijk na Boer's dood Welgelegen kocht en er zijn maitresse installeerde).Ga naar eind19. In 1841 stichtte Boer bovendien te Scheveningen het Kabinet van Japansche, Chineesche en Oostersche Zeldzaamheden, Antiquiteiten en Rariteiten. De Haagse winkel werd in 1843 omgedoopt tot Bazar, en later zelfs tot Groote Koninklijke Bazar, die nog een nevenvestiging in Utrecht kreeg. De koning zelve, Willem II, zou financieel hebben deelgenomen in de Groote Koninklijke Bazar. Bij de Bazar werd een tuin aangelegd, die in 1846-48 zou worden veranderd in een ‘Chineeschen Bloementuin’ en een ‘Turksche Tuin’. Dat ook hier het thema exotisch was, lijkt vanzelfsprekend. Later, na de dood van de koning, werden de Boerse tuinen zelfs uitgebreid met delen van de koninklijke tuinen en serres. Hier moet de kiem voor Welgelegen hebben gelegen. Wie de litho's bestudeerd in Wap's De koninklijke Bazar van den heer D. Boer aan de Scheveningse Zeestraat te 's-Gravenhage, ziet daar een amalgaam van objecten in de tuinen, deels door toeval aanwezig/zichtbaar (bijvoorbeeld doordat er een doorkijk is op de Griekse Kapel van Anna Paulowna op Zorgvliet, een nabije windmolen, of een der nagelaten neo-gothische Willem II-kassen), maar de rest is een door-elkaar van tuinornamenten: volières, piedestallen met bustes en piedestallen zonder bustes, fonteinen, bedriegertjes, priëlen, boeddha's, etc. De componist Robert Schumann oordeelde tijdens zijn bezoek aan Nederland in 1853 dat het hier om een ‘kurios-phantastischer Garten’ ging, waarin zich zelfs een mammoetskelet bevond. Welgelegen werd in 1869 door Boer aangeschaft, en blijkbaar vanaf dat jaar reeds volgestouwd met haar merkwaardige decoratie. Het is onduidelijk in hoeverre de aanleg van Welgelegen ouder is. S.W. van Noorda's gedrukte Plattegrond van 's-Gravenhage en Omgeving uit 1839, toont in ieder geval reeds een zwaar kronkelende vijver met twee eilandjes. Zulks doet er voor ons betoog weinig toe - het is duidelijk dat de decoraties die het karakter bepaalden van deze parvenu-tuin er kwam kwamen in de tijd van Dirk Boer. In 1869 hadden Boer's zoons de leiding over de verscheidene vestigingen van de Bazar, en Boer zelf beschouwde zich als gepensioneerd. In 1873 verscheen een maakwerk van Doctor Jan Wap, getiteld Twee-en-twintig veldtafereelen in twaalf dichtgroepen overgebracht, een boekje van 15 pagina's, blijkbaar begeleid van 22 foto's (door W.F. Vinkenbos) die de eigenlijke ‘veldtafereelen’ voorstellen. De foto's tonen alle mogelijke gezichten op huis en tuin van Welgelegen, vangen echter aan met opnames van het huis en de familie plus nog enige bedienden. Het dichtwerk somt alle scènes op, gegroepeerd naar onderwerp, hoe diametraal tegengesteld sommige tuinsieraden ook mogen zijn. Zo hebben we een ‘Gezigt op de volière’, ‘Gezigt op de kleine volière’, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Veldtafereel XII: ‘Boerderij in 't woud.’ Dirk Boer en zijn gade Aaltje Hentzepeter bij het huis, het schot rechts.
‘Fasainterie’, ‘Groep van allerlei’, ‘Vijverzigt’, ‘Stad- en Landzigt’, ‘Boerderij in het Woud’, ‘Rustique Brug’, ‘Kolonnade’, ‘Beeldengalerij’, ‘Neptunus-Plaats’, ‘Neptunus met Amphitrite’, ‘Chinesche Grot’, ‘Urnberg’, ‘Ruïne en Laan’, ‘Kastanjelaan en standbeeld van Diana’, en ‘Het Heilig Graf’, de laatste der ‘veld-tafereelen’. Vier jaar later, met als datum van schrijven ‘Julij 1877’ (dus minder dan een maand eer Dirk Boer overlijdt, op 1 augustus 1877) verschijnt de Catalogus bevattende de Zeldzaamheden en verschillende Monumenten van Oudheid en Kunst die zich bevinden in de verschillende lanen en dreven van het Lusthuis Welgelegen onder Rijswijk. ‘Niet in den handel’ staat nog op het titelblad, en dit is dus een uitgave die aan familie en vrienden van Dirk Boer ter hand moet zijn gesteld. Boer, die de tekst blijkbaar zelf heeft samengesteld, geeft tot reden van zijn merkwaardige tuinsieraden te Welgelegen het ‘in te rigten tot een Landelijk Museum’ en memoreert de ‘veld-tafereelen’ die vier jaar eerder ter perse werden gebracht door ‘den genialen dichter’ Wap, en beschreven zijn ‘in trillende poëzy’. Waarschijnlijk voelde Boer de behoefte toch nog een vollediger inventarisatie van zijn bezit uit te brengen, ofschoon hij dit niet zegt in zijn Catalogus. De rest van de tekst, 16 pagina's aan weinig trillend proza, geeft een opsomming en achtergronden van geplaatste sieraden en soms ook de herkomst. Daarbij blijkt niet alleen dat de inhoud van Welgelegen's park buitengewoon bizar was, dat hebben we immers al op de foto's kunnen zien, maar ook dat een en ander van wijd en zijd bijeen was gebracht zonder noemenswaardig programma. Boer lijkt een bijzondere waarde toe te kennen aan de curiositeit van een object, weinig verwonderlijk voor iemand die vijftig jaar lang winkels dreef die het van die curiositeitswaarde moesten hebben, en hij prijst bovenal de connecties met beroemde personen die enkele objecten bezitten of zouden bezitten. Een opsomming van de vele tientallen tuinsieraden zou te ver voeren, maar uit een samenvatting blijkt ongetwijfeld de heterodoxe inventaris van Welgelegen. Zo zijn er de eerder vermelde Chinese grot, een geamoveerde poort die van admiraal Tromps buitenhuis afkomstig zou zijn, een meer dan honderd jaar oude poepdoos, een gothische kiosk, volières en priëlen, urnen, een buste van Koning Willem II, het standbeeld van Tollens, rustieke bruggetjes, boeddha's, Romulus en Remus, het Heilig Graf, een koppel kanonnen, een Chinese kiosk, een Colonnade, het vinkenhuisje van prins Willem V, de buste van Menno Simons, ‘Indiaansche Lierzangers’, vazen, antieke beelden, het wapen der familie Van Boetzelaer, en veel, veel meer. Een aantal in 1877 genoemde voorwerpen zijn (nog?) niet te zien op de foto's uit 1873, zodat we ons van enige ornamenten, bijvoorbeeld een Chinese kiosk en een bijzondere poort, geen voorstelling kunnen maken. Bijzonder zijn met name twee schotten, die regelrecht uit Van Laar's Magazijn van tuin-sieraaden afkomstig lijken te zijn: de kasteelruïne (‘een Bouwval of Ruïne, voorstellende: een oud Slot’), identiek | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Veldtafereel XVIII: ‘Chinésche grot.’ Met onder meer links een schot van een dienster, een curieuze pop op rotan stoel en centraal een schot als boeddha.
6 Veldtafereel XIX: ‘Urnberg.’ Met de Tromp-poort, pre-historische grafurn en Aziatische beeldjes.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
7 Veldtafereel XX: ‘Ruïne en Laan.’ Centraal het schot ‘een bouwval of Ruïne, voorstellende: een oud Slot.’
aan nr. XCVIII, nr. 2, in Van Laar (‘Schijnbaare Ruinen van een Gothisch Gebouw’), en de Boerderij in het Woud, die sterk op platen LXXIX en LXXXVI lijkt geïnspireerd. Bij de Bouwval becommentarieert Wap, nadat hij een bloeddorstige scène heeft gesuggereerd: ‘... 't is maar Schilderwerk’, en dat is wat Van Laar ook aanraadde voor dit gebouw, een houten schot. Opvallend is voorts het ijzeren gothische koepeltje dat op foto X: Stad- en Landzigt, te zien is: een moderner geheel, al was het enkel vanwege het gebruikte materiaal. Door dit alles heen gestrooid vinden we haardfiguren en houten schotten die zowel een jager verbeelden als koeien, een paard, landlieden, ooievaars en een adellijke vrouw. Wat Welgelegen met name zo bijzonder maakt zijn deze schotten, de afbeeldingen ervan zijn uniek en geven een indruk hoe we ons Van Laar's recepturen voor tuindecoraties die op schot kunnen worden verbeeld, in de werkelijkheid moeten voorstellen. Zoals reeds eerder gezegd, overleed Van Laar te Alphen aan de Rijn in 1820, toen Dirk Boer wellicht nog in die plaats woonde. Boer zal Van Laar's Alphense aanleggen ongetwijfeld hebben gekend, en mogelijk kende hij hij hem, als dorpsgenoot, ook persoonlijk, zodat dus een heel directe invloed van Van Laar op het Welgelegen van een vijftigtal jaar na zijn dood, mogelijk is. Ook toont Welgelegen dankzij foto's en teksten dat bij Boer de eeuwenoude traditie die voorzag in het onbekommerd bijeen brengen van tuinornamenten, nog altijd voortleefde. Het was vanaf de zeventiende eeuw de gewoonte van vele nieuwbakken tuineigenaren om hun inventaris bijeen te kopen op veilingen, onderhandse verkopingen en via krantenadvertenties.
Dat gold voor beelden, vazen en ander kleingoed, tot en met volledige koepels en tenten. Daar waar de moderne onderzoeker ertoe neigt immens doorwrochte intellectuele programma's te zoeken en te vinden in de tuinornamentiek van de zeventiende- en de achttiende eeuw, moet in realiteit veel van dit werk hapsnap zijn verworven, waarbij de koper natuurlijk wel wist wat hij hebben wilde: een aantal mythologische beelden, lieft met sappige naakten, een complete set seizoenen, en nog wat cupido'tjes. Het moet een levendige handel zijn geweest, zoals talrijke advertenties ons duidelijk maken, vaak tengevolge van een bankroet, maar ook omdat de ene eige- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
8 Veldtafereel XXII: ‘Het Heilige Graf.’ Ook dit weer incongruent samengaand met de immer aanwezige klassieke beelden.
naar met de mode mee wilde gaan, terwijl de volgende eigenaar er blijkbaar geen probleem in zag een ‘ouderwets’ tuinsieraad te bezitten. Stijlvastheid was voor onze voorouders waarschijnlijk een minder grote god dan we soms wel denken en hopen.Ga naar eind20. Voor wat betreft een aantal ornamenten te Welgelegen is met zekerheid vast te stellen dat ze uit de tuinen van de Bazar afkomstig waren, terwijl andere winkeldochters uit Boer's emporium moeten zijn geweest, met name de talrijke boeddha's en andere ‘afgodjes’ die bij de Chinese grot en andere objecten waren geplaatst. De reeksen klassieke beelden, evenals enkele unica, zullen door ruil of koop zijn verkregen, net als de historische of biografische curiosa waarin Welgelegen grossierde. Voor Boer, die tientallen jaren in curiosa heeft gehandeld, moeten deze voorwerpen niet zozeer een museum hebben samengesteld, zoals hij pretendeerde, maar eerder een monument voor zijn arbeidzaam leven, een repositorium van de zaken die de grondslag van zijn rijkdom hadden gevormd, en hem nu, op zijn oude dag, vergezelden in een zelfgekozen verbanning van de wereld van handel, of zoals Wap zijn gedicht opent: ‘Welgelegen,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
III. En verder?Veel is er van deze parvenu-tuinen niet meer over, te Welgelegen ontbreken alle ornamenten en is het park bijna gehalveerd ofschoon de rest van de aanleg landschappelijk nog intact is; Zorgvliet in Ellewoutsdijk bezit nog enige ornamenten, Regout's Vaeshartelt is geheel ontdaan van ornamenten; Villa Soekasari heeft nog slechts enkele fundamenten van koepeltjes in de strook land; De Elshof bezit nog haar grot, en haar ‘Schneckenberg’ is in rudimenten aanwezig, evenals de plek van de rotstempel; Zwaanwijck heeft nog slechts de minst exotische van haar koepels over. Enkel de tuin van Van Kol in Doorn is nog redelijk intact. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor wat betreft Welgelegen zou het zeker realiseerbaar zijn enkele stukken terug te brengen: de schotten -de Boerderij in het Woud en de Ruïne-, evenals de zetstukken van houten mensen en dieren zijn zeker weer naar hun afbeeldingen te vervaardigen. Men zou Welgelegen verder kunnen verrijken met een aantal koepels en andere tuinonderdelen die elders moeten verdwijnen. Het zou in de geest van Dirk Boer zijn. Tot nu toe is men nogal beschroomd om dergelijke kleine monumenten te verplaatsen, deels terecht aangezien context en historische locatie van groot belang zijn. Maar voor onhoudbare situaties is het overleven van het object zeker te preferen boven een langzame teloorgang door verwaarlozing, mede doordat hiermee belangrijke historische informatie omtrent bouw en materiaaltoepassing behouden blijft, los van het esthetisch genot dat een dergelijk bouwwerk ongetwijfeld weet te geven. Met name voor wat betreft tuindecoraties kan een lans voor herplaatsing worden gebroken, aangezien hergebruik, zoals gezegd, een traditie is binnen de tuingeschiedenis. Recent verhuisde dan ook een door verwaarlozing bedreigde gietijzeren koepel te Maarssen naar een nieuwe locatie. Het neo-gothische tuinhuis in 't Spijck bij Vleuten dat geënt is op ontwerpen van J.D. Zocher jr. en nu al jaren ligt weg te rotten, zou zonder verder bezwaar eveneens verplaatst kunnen worden. Recent werd de gevel van het zg. Boomhuisje aan de Amstelveenseweg in Amsterdam dankzij een gezamenlijke actie van De Donderberg Groep en het Cuypersgenootschap gered van de sloop - ook dit zou een prachtig object kunnen vormen in een park. Deze gevel bevindt zich momenteel in opslag, maar heeft, en dit is waarschijnlijk uniek, een substantiële ‘bruidsschat’ meegekregen teneinde heroprichting te vergemakkelijken.Ga naar eind21. Ook hiermee zou Dirk Boer, winkelier in ruste te Rijswijk, blij zijn geweest. |
|