Jaarboek Monumentenzorg 1998. Buitenplaatsen
(1998)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| ||||||||||||
Eric Blok
| ||||||||||||
Tuinbaas, tuinlieden en tuinknechtenOp de oude buitenplaatsen gebeurde het beheer door middel van een vaste tuinbaas met zijn tuinlieden en tuinknechten. De tuinbaas was verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken en onderhield de contacten met de familie op het huis. Tuinbazen waren gewoonlijk vele jaren aan dezelfde buitenplaats verbonden en vertegenwoordigden de continue factor, noodzakelijk voor een goed beheer en goed eindresultaat. Voor hen gold dat wonen en werken door elkaar heen liepen en dat het onderhouden en runnen van de buitenplaats een levensvervulling was. Tegenwoordig zijn de tuinbaas, evenals zijn soms wel twaalf medewerkers, vervangen door een ingehuurde loonwerker die eenmaal per week op sterk gemechaniseerde wijze het onderhoud tracht te verzorgen. Arbeidsintensieve en handmatige werkzaamheden worden daarbij zoveel mogelijk beperkt of achterwege gelaten. Zo ontstaat aan de ene kant, met de huidige lonen, een aangenamer kostenplaatje, aan de andere kant verdwijnt de verfijning en detaillering die juist zo kenmerkend was voor de oude buitenplaats. | ||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||
1 Bij de oplevering van een tuin of park is het geheel volgens plan aangelegd en ingeplant, de beplanting moet echter nog wel enkele jaren groeien om het beoogde effect te krijgen. Foto uit particuliere collectie, ca. 1920, reproductie SB4.
De continue inspanning van de vaste hoveniers op de buitenplaats droeg in sterke mate bij aan de rijkdom en sierwaarde van de aanleg. Het was niet alleen de aanleg op hoofdlijnen die bewondering wekte, het waren juist ook de kleine details en de tijdens het werk aangebrachte versieringen, de bijzonderheden, de combinaties van ongebruikelijke planten en de fraaie snoeivormen die zorgden voor een meerwaarde. De hovenierskunde en -kunst was de vervolmaking van tuin en park. Het hovenierswerk op de buitenplaats beperkte zich niet tot het verzorgen van de siertuin, waaraan de eigenaar een deel van zijn maatschappelijke status ontleende, de nutstuin was misschien nog wel veel belangrijker omdat hier de groenten, het fruit en de kruiden vandaan dienden te komen voor de familie op het huis en tevens voor de werkers op de buitenplaats. Alhoewel in opzet verschillende afdelingen, liepen sier- en nutsfuncties op veel plaatsen door elkaar. Bijvoorbeeld de velden snijbloemen, gekweekt voor het maken van boeketten en tafelversieringen, die onderdeel vormden van de moestuin en hieraan een kleurrijk en bloemrijk uiterlijk gaven. Maar ook op andere manieren waren het de teelt-
2 Tuinbaas D. Keurhorst in de kas van zijn buitenplaats waar planten op decoratieve wijze zijn opgesteld. Foto uit particuliere collectie, jaren twintig of dertig, reproductie SB4.
| ||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||
3 ‘Onchidium macrantum, gekweekt door den Heer J. Gerritsen, Tuinbaas Huize Scherpenzeel te Goor’. Foto in Onze Tuinen, 1923, reproductie SB4.
methoden en de hovenierstechniek die bijdroegen aan versiering van de nutstuinen.
Om een en ander te illustreren wil ik u voorstellen aan tuinbaas Keurhorst, om samen met hem een rondwandeling over ‘zijn’ buitenplaats te maken (afb. 2). Keurhorst werkt al jaren voor dezelfde familie en toen zij in 1923 verhuisden van een buitenplaats in de omgeving van Deventer naar een pas vier jaar daarvoor gestichte buitenplaats op de Utrechtse Heuvelrug, verhuisde Keurhorst met zijn gezin mee. Totdat het huis in 1943 door de Duitsers werd gevorderd, dus ruim twintig jaar, zou hij hier blijven werken en de continuïteit bewaken. De buitenplaats bij Doorn, waar we de tuinbaas ontmoeten, heeft een oppervlakte van ongeveer 24 hectaren en bestaat uit een geometrisch aangelegde siertuin rondom het landhuis, een bosgebied, verschillende akkers en ommuurde kweektuinen bij de boerderij, tevens de woning van de tuinbaas.Ga naar eind1. | ||||||||||||
Bloemen en plantenWe treffen de tuinbaas aan in de kas. Deze was het gehele jaar in gebruik; 's-Winters voor het stallen van pot- en kuipplanten - voorzover er geen aparte oranjerie beschikbaar was -, in het voorjaar voor het voortrekken en opkweken van groenten, bloemen en eenjarigen. Keurhorst ging dan soms tweemaal per nacht zijn bed uit om te controleren of de temperatuur in de kas niet te laag werd en zijn zaaigoed zou bevriezen. Wanneer het kweekgoed in de volle grond was gepoot, werd de kas gebruikt voor het kweken van bijzondere potplanten, bijvoorbeeld Gloxinia, Streptocarpus, Aristolochia, Cineraria's en andere (sub-)tropische bijzonderheden. Grote waarde werd gehecht aan een zelfgekweekte, sterke en gezonde plant met veel bloemen. Deze planten werden op zorgvuldige wijze gerangschikt, waardoor de kas altijd een decoratief beeld opleverde, een lust voor het oog vormde en de trots van de tuinbaas was. In het weekblad Floralia schreef Tuinbaas G.J. Bavinck jr. in 1922 over de bloemenkas: ‘Tuinbaas zijn op een buitenplaats zonder bloemenkassen is niet het ideale van ons beroep. Daarin immers viert de flora hoogtij! Op vrijwel de meeste buitens vormen de goed verzorgde bloemenkassen dan ook steeds een aantrekkelijkheid, zoowel voor de eigenaars als voor de tuinbazen. Hierin toch kweekt hij de verschillende bloemen en planten met de meeste zorg en is het te allen tijde zijn trots om de kassen er zoo aanlokkelijk mogelijk te doen uitzien.’Ga naar eind2. Vele foto's van tuinbazen met de door hen geteelde bloemen en planten in hetzelfde tijdschrift getuigen van deze trots (afb. 3). Ongetwijfeld gestimuleerd door de buitenplaatseigenaar, nam de tuinbaas zijn bijzondere en zeldzame planten mee naar bijeenkomsten van de plaatselijke afdeling van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij van Tuinbouw en Plantkunde, waar de produkten door mede-tuinbazen en kwekers gekeurd en geprezen werden. Een paar keer per jaar organiseerde de Maatschappij bovendien de zogenaamde ‘Groote Keuringen’, waarbij tuinbazen en kwekers uit het gehele land hun fraaiste bloemen, planten en tuinbouwprodukten enkele dagen tentoonstelden. De Keuringscommissie deelde die dagen prijzen, oorkondes en eervolle vermeldingen uit en het was niet alleen voor de tuinbaas een eer om in de prijzen te vallen, maar ook zijn principaal, die het alles mogelijk maakte, werd met naam en buitenplaats genoemd.
Wanneer we samen met tuinbaas Keurhorst de kas verlaten, komen we in de bloementuin met rijkbloeiende vaste plantenborders en perken zelfgekweekte | ||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||
4 Een intensief te onderhouden bloemenmozaïk van eenjarigen in een Vlaaardings stadspark. Foto in Floralia, 1923, reproductie SB4.
5 Een perfect in conische schijven gesnoeide Taxus wordt pas bereikt na jaren van snoeien met steeds het te bereiken eindresultaat voor ogen. Foto uit particuliere collectie, jaren twintig of dertig, reproductie SB4.
eenjarigen. Collega-tuinbaas Zoutendijk van Huize Schaerweijde in Zeist merkte hierover op: ‘Een groote factor in de oude cultuur was het kweeken van planten voor de perken. De beroemde perken, waarvoor de tuinbaas met zijn personeel het geheele jaar bijna druk was. Wij herinneren ons nog wel, een Dracaena in het midden, de zonalen of andere planten volgens de grootte er omheen gerangschikt, soms in stervorm naar de kleur, de cirkel afgesloten met een enkelen of dubbelen rand. Of het mozaïkvak, kunstig samengesteld uit allerhande lage plantjes, in rood en geel en grijs, prachtig gelijk geknipt, vormende te zamen een mooi figuur. Wat werden ze bewonderd, wat waren ze de trots van den baas en wat kostten ze een tijd en een werk’ (afb. 4).Ga naar eind3. Elke dag worden de borders en de perken nagelopen, uitgebloeide bloemen verwijderd, uitgezakte planten opgebonden en lelijke bladeren afgeknipt. De perken en gazons in dit deel van de tuin zijn afgezet met strakgeknipte buxushaagjes, waarbij één tuinman vrijwel het gehele seizoen bezig is ze te knippen en te onderhouden. Hoewel de haagjes soms niet hoger zijn dan zo'n 20 cm en daardoor slechts in geringe mate bijdragen aan het ruimtelijke beeld, vormen ze wel een belangrijk onderdeel van de detaillering.
Vooral in de winter, wanneer bloemenborders kaal en plat zijn, dragen de snoeivormen in belangrijke mate bij aan het aanzien van de tuin. De hovenierskunst komt dan vooral tot uiting in de strak geschoren elementen, bijvoorbeeld van een in conische schijven geknipte taxus (afb. 5). Een perfecte regelmaat en een volstrekt gelijke dikte van de afzonderlijke schijven wordt alleen bereikt door jarenlange, intensieve verzorging, waarbij het jonge vormloze heestertje telkens iets verder groeit in de gewenste richting. Één verkeerde snoeibeweging en het moeizaam bereikte resultaat is totaal verdwenen. | ||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||
6 Het maaien van de graslanden op de buitenplaatsen gebeurde lange tijd nog met de zeis. Bibliotheek Landbouwuniversiteit Wageningen, afdeling Speciale Collecties.
7 Door uitvinding van de grasmaaimachines werd een kort- en strakgeschoren gazon mogelijk. Afbeelding in E.Th. Witte, Praktisch Handboek voor Tuinliefhebbers, 1906, reproductie SB4.
| ||||||||||||
Zaaien en maaienOp deze plaats aangekomen, moeten we ook even stil staan bij het veranderen van technieken en methoden van het maaien van gras. Tuinbaas Keurhorst kon in de jaren twintig beschikken over een grasmaaimachine, zijn voorganger een honderd jaar eerder kon dat niet, die was aangewezen op de zeis voor de grotere grasvelden en op de zogenaamde ‘palmschaar’ voor kleine grasperken en voor de grasbanden om de bloemperken (afb. 6). Dit verschil in materiaal vergde een andere kweekmethoden en | ||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||
8 Op hoogtijdagen werd de gevel van het landhuis door de tuinlieden met bloemen en planten versierd. Foto uit particuliere collectie, 1928, reproductie SB4.
zorgde voor een ander aanzien. Het huidige ideaal van een strak geknipt gazon zonder onkruiden bestond nog niet, of, beter gezegd, kon door gebrek aan techniek nog niet bestaan; een soortenrijk grasland met bloeiende kruiden werd hoog gewaardeerd, zowel vanwege de sierwaarde als het nutsaspect. In 1837/1838 werd over grasperken geschreven: ‘Hoe grooter dezelve zijn des te meer uitwerking brengen zij te weeg; zij vereenigen in zich het aangename met het nuttige en geven, van tijd tot tijd gemaaid wordende, groen voeder en hooi, voor paarden en runderen. Zij worden gezaaid [...] Met het graszaad wordt dikwijls vermengd dat van onderscheiden lage, peuldragende vaste planten en andere soortgelijke gewassen; zoo als bij voorbeeld de Honigklaver (Melilotus officinalis), gewone Klaver (Trifolium pratense et repens), Rolklaver (Lotus siliquosus et corniculatus), Rupsklaver (Medicago), Spurrie (Spergula), Pimpernel (Poterium sanguisorba), voorts eenige Standelkruiden (Orchis), Kronkelspil (Neottia), Parnaskruid (Parnassia), enz. [...] Zoo dikwijls het gras de hoogte van ongeveer twee palmen [20 cm.] heeft bekomen, wordt het gemaaid en telkens na de maaijing wordt het perk met een zwaar rolblok nedergedrukt, hetzelve bekomt dus, na eenigen tijd, eenen vasten grond.’Ga naar eind4. ‘Nieuwe grasperken worden gezaaid, en de oude behoorlijk gezuiverd, en wanneer, in het laatst der maand [april], het gras te hoog is opgeschoten, begint men reeds te maaijen; om het altoos kort te houden, gaat men hiermede om de drie weken voort.’Ga naar eind5. In 1830 werd door de Engelsman Edwin Beard Budding patent aangevraagd op een machine die in staat was om ‘de plantenlaag van gazons, grasstroken of wandelparken te knippen of te scheren’. Deze grasmaaier, die in principe weinig afwijkt van de huidige kooimaaiers, werkte vooral goed wanneer het gras niet te lang was en was daardoor bijzonder geschikt voor de kleine grasperken en de grasranden om de bloemrabatten in de omgeving van het huis. In de daaropvolgende halve eeuw werd de machine sterk verbeterd en steeds beter geschikt om ook grotere terreinen te maaien (afb. 7). De eerste motormaaiers vormden in 1925 nog een grote bezienswaardigheid, maar werden al gauw een gemeen goed. Mede hierdoor verdween het hooiland met zijn bloeiende kruiden, om plaats te maken voor een strak en kort geschoren grasland. | ||||||||||||
Groente en fruitTot slot van de wandeling neemt tuinbaas Keurhorst ons mee naar de moestuin. In feite is er door de combinatie van groenten, fruit en snijbloemen sprake van een ‘siermoestuin’. De verschillende soorten zijn zodanig geplaatst dat er een aangenaam geheel ont- | ||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||
9 Tuinbaas Keurhorst toont de door hem geteelde ‘reuze groote’ aardbeien waartussen ter vergelijking twee zilveren rijksdaalders zijn geplaatst. Foto uit particuliere collectie, omstreeks 1932, reproductie SB4.
staat en tegelijkertijd een ecologisch evenwicht, waardoor er minder bestrijding hoeft te worden toegepast. Elke ochtend wordt Keurhorst bij mevrouw op het huis ontboden om te overleggen welke groenten er die dag gegeten zullen worden en welke boeketten en bloemversieringen er gewenst zijn. Want ook dit laatste was een taak van de tuinbaas. Uitbundige bloemstukken sierden het interieur op hoogtijdagen en ook de buitengevel werd dan met bloemen en takken aangekleed (afb. 8). In de negentiende eeuw was het kweken van groente op de buitenplaats essentieel voor de voedselvoorziening. Door verbeterd transport en distributie was er echter in het begin van de twintigste eeuw overal voldoende groente verkrijgbaar. De grootschalige tuinbouwbedrijven, waar deze groenten vandaan kwamen, kweekten echter een beperkt sortiment van sterke rassen, geschikt voor transport en met een gegarandeerde opbrengst. Door de verbeterde teeltmethoden en -technieken lukte het de tuinbaas, die in staat was elke plant iedere dag individuele aandacht te geven, niet altijd meer om zijn produkt net twee weken eerder gereed te hebben dan dat het in de winkel lag. De tuinbaas kon zich nu onderscheiden door veel verfijndere rassen, een grotere diversiteit, en kwetsbare bijzonderheden te kweken. Zijn produkten | ||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||
10 Het snoeien van fruitbomen was gericht op opbrengste en decoratie, hierbij werden verschillende ideaalvormen nagestreefd zoals bijvoorbeeld een palmet met vlakliggende takken geflankeerd door twee met schuine takken. Afbeelding in Floralia, 1921, reproductie SB4.
waren over het algemeen rijker van smaak en een lust voor het oog (afb. 9). Voorbeelden zijn de diverse soorten tomaten in de moestuin: voor de soep; om te vullen; om te steriliseren en in te maken; en een gele tomaat ter versiering van schotels en gerechten. Van sla kweekte de tuinbaas onder meer: snijsla, veldsla, kropsla, bindsla en molsla. En dan de in het begin van de twintigste eeuw nog nauwelijks in de winkel aangeboden kardoen, artisjok, zeekool, bleekselderij, suikermaïs, venkel en champignons.
De fruitteelt op de buitenplaats was gericht op het krijgen van zoveel mogelijk vruchten van de beste kwaliteit en bovendien van een zo groot mogelijke diversiteit in rassen. Niet de kwantiteit, maar de kwaliteit en de diversiteit waren belangrijk. Het in de moestuin gekweekte fruit bestond meestal uit de verfijnde soorten. De grovere soorten stonden als hoogstambomen apart in de boomgaard, in de eerste jaren vaak voorzien van een tussenbeplanting van bijvoorbeeld bessenstruiken. Snoei van vruchtbomen had enerzijds het verkrijgen van een goede opbrengst tot doel, anderzijds werden de bomen klein gehouden zodat zij slechts een beperkte ruimte zouden innemen. Daarnaast was het snoeien in belangrijke mate gericht op het creëren van een evenwichtige boom met een zuivere vorm. De tuinbaas kon daarbij een aantal basisvormen hanteren zoals de waaier, de palmet, staande en liggende snoeren, piramide- en bolvormen (afb. 10). Door een beredeneerde snoei jaren achtereen vol te houden werd uiteindelijk de ideale vorm bereikt. Een dergelijke boom, vol bloesem of rijk met vrucht bezet, was een sieraad in de tuin (afb. 11). In de tuinbouwbladen van de eerste twee decennia van deze eeuw werd hieraan veel aandacht besteed, waarbij werd opgemerkt: ‘Van een goed gekweekt palmet heeft de bezitter te allen tijde plezier en niet slechts hij, maar ook allen, die de gelegenheid hebben zulke boomen te zien.’Ga naar eind6.
11 Een in evenwichtige vorm gesnoeide fruitboom is een sieraad voor de tuin. Foto in Floralia, 1921, reproductie SB4.
| ||||||||||||
Weten en kunnenAlvorens van tuinbaas Keurhorst afscheid te nemen, wijst hij ons nog op de speciale ‘tuinbazennummers’ van het tijdschrift Floralia, verschenen in het midden | ||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||
van de jaren twintig. De inleiding van het eerste nummer luidde: ‘Reeds lang was het ons voornemen om een nummer uit te geven, waarin de tuinbaas eens zou vertellen van al datgene, wat van deze tuinbouwers verlangd wordt. Zoo dikwijls wordt wel wat al te gemakkelijk over het “weten en kunnen” van den tuinbaas heengestapt. Het schijnt velen zoo eenvoudig toe! Weinigen beseffen, dat hij eigenlijk de meest volkomen vakman is! Onze kweekerijen worden meer en meer gespecialiseerd en wanneer men zich slechts in enkele culturen goed ingewerkt heeft, kan men een bedrijf, althans wat de kweekerij aangaat, leiden. Maar geheel anders staat daar de tuinbaas tegenover. Hij moet weten allerlei bloemen te kweeken, te forceeren en ook ze op de meest sierlijke wijze in vaasjes te schikken. Hij moet kenner zijn van de beste vruchtsoorten, moet goed op de hoogte zijn van de snoei er van, en ook de kascultuur moet hij onder de knie hebben. Hij moet kennis hebben van boomen en heesters, van coniferen en andere groenblijvende naaldgewassen en hij moet tevens weten hoe ze op zijn buitenplaats behandeld moeten worden. Hij moet de groentencultuur kennen zooals geen ander, en niet alleen is het voldoende om elk jaar de mooiste snijboontjes, de lekkerste worteltjes enz. te kunnen aanbieden, maar hij moet ook als 't kan ze een 14 dagen vroeger hebben dan zijn collega's. Nog veel meer moet de tuinbaas weten, nog veel meer is er noodig, alvorens hij met succes het werk kan doen dat van hem verlangd wordt. Daarop eens helder het licht te laten vallen, was mede het doel, dat wij met de uitgave van dit speciale nummer beoogden... We wekken onze lezers op met grooten aandacht de artikelen te lezen en herlezen, opdat zij beter het moeilijke werk van den tuinbaas zullen begrijpen en als 't kan nog meer bewondering zullen gevoelen voor de dikwijls zoo groote bewijzen van “weten en kunnen” door hem vertoond.’Ga naar eind7.
Terugkijkend op onze rondleiding over een begin twintigste eeuwse buitenplaats, moeten we constateren dat een deel van de schoonheid het gevolg is van de fraai gecomponeerde aanleg van de betrokken tuinarchitect, waarbij voortdurend en vakbekwaam onderhoud bepalend was voor het bereikte resultaat, maar ook dat een deel van de schoonheid in het werk ontstond. Door langjarig experimenteren, door veel aandacht en inzet en door voldoende tijd was de hovenier in staat de ooit geplande aanleg door verdere verfraaiing te vervolmaken. | ||||||||||||
Literatuur
|
|